ECLI:NL:GHSHE:2021:4300

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
20-002759-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake meervoudige overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 augustus 2018. De verdachte, geboren in 1977, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken wegens viermaal overtreden van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Tegen dit vonnis heeft de verdachte hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de raadsman zich refereerde aan het oordeel van het hof en de vertraging in de behandeling aan de orde stelde.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, maar met aanvulling van gronden. Het hof heeft vastgesteld dat de bewijsvoering met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten verbetering behoeft. De verdachte heeft erkend de feiten te hebben gepleegd, maar heeft aangevoerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met een jaar en vier maanden is overschreden, maar heeft dit in de strafoplegging in aanmerking genomen. Het hof heeft de bewijsvoering opnieuw vastgesteld en de relevante bewijsmiddelen opgesomd, waaronder processen-verbaal van verbalisanten en schriftelijke stukken van het RDW-register. De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere veroordeling, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002759-18
Uitspraak : 16 december 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 augustus 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 96-106314-1, 96-106624-15, 96-109672-15 en 96-171628-15, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het viermaal overtreden van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met aanvulling van gronden.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof en heeft voorts betoogd dat de vertraging in de behandeling van de onderhavige zaken in hoger beroep niet aan de verdachte kan worden toegerekend.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met aanvulling c.q. verbetering van de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen.
Het hof is van oordeel dat de bewijsvoering met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten verbetering c.q. aanvulling behoeft. Voor de leesbaarheid zal het hof de bewijsmiddelen opnieuw vaststellen.
Het bewijs
Het hof zal gelet op de omstandigheid dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en dienaangaande geen vrijspraak is bepleit, ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten telkens volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Parketnummer 96-106314-15 (pleegdatum 20 oktober 2014) [1]
- het proces-verbaal misdrijf d.d. 4 november 2014, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] , bonnummer 20.10.2014.2140.000462 (p. 2 en 3 van het politiedossier);
- een schriftelijk stuk, inhoudende een uitdraai van bevraging van het RDW-register d.d. 21 oktober 2014, waaruit blijkt dat het aan [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1977, afgegeven rijbewijs door het CBR op 11 maart 2003 is ontvangen na een op 1 juli 2002 gestarte vorderingsprocedure (p. 5 van het politiedossier);
- een schriftelijk stuk, inhoudende een uitdraai uit het V&J Basisregistratieportaal d.d. 20 augustus 2018, waaruit blijkt dat het aan [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1977, afgegeven rijbewijs met nummer [nummer] , op 14 oktober 2002 door het CBR ongeldig is verklaard.en dat daarna aan de verdachte geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig is afgegeven;
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 november 2021, inhoudende:
Het klopt dat ik op 20 oktober 2014 te [plaats 1] een personenauto heb bestuurd terwijl mijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Parketnummer 96-106624-15 (pleegdatum 3 februari 2015) [2]
- het proces-verbaal misdrijf d.d. 13 februari 2015, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , bonnummer 03.02.2015.1410.000557 (p. 2 en 3 van het politiedossier), mede inhoudende de verklaring van de verdachte dat hij geen rijbewijs had;
- een schriftelijke stuk, inhoudende een uitdraai van bevraging van het RDW-register d.d. 3 februari 2015, waaruit blijkt dat het aan [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1977, afgegeven rijbewijs door het CBR op 11 maart 2003 is ontvangen na een op 1 juli 2002 gestarte vorderingsprocedure (p. 6 van het politiedossier) en dat daarna aan de verdachte geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig is afgegeven;
- een schriftelijk stuk, inhoudende een printscreen uit het CBR-register verzonden op 3 juni 2015 door het CBR aan het openbaar ministerie, waaruit blijkt dat het aan [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1977, afgegeven rijbewijs, op 14 oktober 2002 door het CBR ongeldig is verklaard;
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 november 2021, inhoudende:
Het klopt dat ik op 3 februari 2015 te [plaats 1] een personenauto heb bestuurd terwijl mijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Parketnummer 96-171628-15 (11 maart 2015) [3]
- het proces-verbaal misdrijf d.d. 7 april 2015, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , bonnummer 11.03.2015.1700.000462 (p. 2 en 3);
- een schriftelijke stuk, inhoudende een uitdraai van bevraging van het RDW-register d.d. 11 maart 2015, waaruit blijkt dat het rijbewijs op naam van [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1977, door het CBR op 11 maart 2003 is ontvangen na een op 1 juli 2002 gestarte vorderingsprocedure (p. 5 van het politiedossier) en dat daarna aan de verdachte geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig is afgegeven;
- een schriftelijk stuk, inhoudende een uitdraai gevoegd bij een brief van het CBR aan het openbaar ministerie d.d. 1 juni 2015, waaruit blijkt dat het aan [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1977, afgegeven rijbewijs, op 14 oktober 2002 door het CBR ongeldig is verklaard;
.
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 november 2021, inhoudende:
Het klopt dat ik destijds op 11 maart 2015 te [plaats 1] een personenauto heb bestuurd terwijl mijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Parketnummer 96-109672-15 (pleegdatum 1 april 2015)
- het aanvullend proces-verbaal artikel 9 WVW 1994 behorende bij de combibon met proces-verbaalnummer 0104201516214032, d.d. 16 mei 2015, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] ;
- het proces-verbaal met nummer 0104201516214032 (zgn. combibon) d.d. 1 april 2015 opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 3] en op 10 april 2015 op ondertekend door verbalisant [verbalisant 4] ;
- een schriftelijk stuk, inhoudende een uitdraai uit het RDW-register d.d. 17 april 2015, waaruit blijkt dat het op 15 september 1999 aan [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1977 afgegeven rijbewijs, op 14 oktober 2002 door het CBR ongeldig is;
- een schriftelijk stuk, inhoudende een uitdraai van bevraging van het RDW-register d.d. 10 april 2015, waaruit blijkt dat het rijbewijs op naam van [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] , door het CBR op 11 maart 2003 is ontvangen na een op 1 juli 2002 gestarte vorderingsprocedure verklaard en dat daarna aan de verdachte geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig is afgegeven;
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 november 2021, inhoudende:
Het klopt dat ik destijds op 1 april 2015 te [plaats 1] een personenauto heb bestuurd terwijl mijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Schending van de redelijke termijn
Met betrekking tot de in strafzaken in acht te nemen redelijke termijn overweegt het hof als volgt.
De politierechter heeft in de onderhavige - op verzoek van de verdediging gevoegd behandelde - zaken op 22 augustus 2018 vonnis gewezen. Tegen dit vonnis is namens de verdachte op 23 augustus 2018 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 16 december 2021.
Nu ingevolge artikel 6, eerste lid, EVRM, in deze zaak als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, is de redelijke termijn in hoger beroep met een jaar en 4 maanden overschreden. Nu het hof met deze overschrijding reeds rekening houdt bij de strafoplegging in de gelijktijdig ter terechtzitting in hoger beroep aangebrachte strafzaak tegen de verdachte met zaaknummer 20-003773-17, zal het hof in de onderhavige zaak volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. mr. K. van der Meijde, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 16 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers wordt verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie, eenheid Limburg-Zuid, Districtsleiding Sittard , afgesloten d.d. 4 november 2014, met nummer PL2444 201020142140000462 (doorgenummerde pagina’s 1-5), bestaande uit wettig opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers wordt verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie, eenheid Limburg, District Zuid-West-Limburg, basisteam Westelijke Mijnstreek , afgesloten d.d. 13 februari 2015, met nummer PL2441 030220151410000557(doorgenummerde pagina’s 1-7), bestaande uit wettig opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften.
3.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers wordt verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie, eenheid Limburg, District Zuid-West-Limburg, basisteam Westelijke Mijnstreek , afgesloten d.d. 7 april 2015, met nummer PL2441 1103201517000000462 (doorgenummerde pagina’s 1-5), bestaande uit wettig opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften.