ECLI:NL:GHSHE:2021:428

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
200.242.118_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar de waarde van een paard in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over de waarde van een paard, aangeduid als [het paard 2]. De zaak is een vervolg op een eerder tussenarrest van 28 juli 2020, waarin het hof oordeelde dat deskundigenonderzoek noodzakelijk was om de waarde van het paard op de dag van verkoop/ruil aan [de koper van paard 2] op 1 juli 2016 vast te stellen. De appellante, [appellante], en de geïntimeerde, [geïntimeerde], hebben beiden advocaten ingeschakeld en zijn in geschil over de benoeming van deskundigen en de vragen die aan hen voorgelegd moeten worden.

Het hof heeft in het arrest van 16 februari 2021 bepaald dat de heer F.W. Jonkers als deskundige zal worden benoemd. De deskundige moet antwoord geven op verschillende vragen, waaronder de invloed van de training door een amateurruiter versus een professionele ruiter op de waarde van het paard, en de waarde van het paard bij onderhandse verkoop op de datum van de verkoop. Het hof heeft ook aangegeven dat de deskundige relevante informatie van na de verkoop kan meenemen in zijn beoordeling.

De uitspraak bevat verder richtlijnen voor de procedure rondom het deskundigenonderzoek, inclusief de verplichtingen van partijen om informatie te verstrekken en de termijn waarbinnen het rapport van de deskundige moet worden ingediend. Het hof heeft de zaak aangehouden in afwachting van het deskundigenrapport, dat binnen drie maanden na de start van het onderzoek moet worden ingeleverd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.242.118/01
arrest van 16 februari 2021
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als:
[appellante],
advocaten: mr. M. Goorts te Eindhoven en mr. A.A. Korolev te Eindhoven,
tegen
de vennootschap naar Zweeds recht
[de vennootschap naar Zweeds recht],
gevestigd te [vestigingsplaats] , Zweden,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.A.J. Brouwers te ’s-Hertogenbosch,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 28 juli 2020 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen vonnis van 30 mei 2018, tussen [appellante] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en [geïntimeerde] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

5.Het verloop van de procedure

5.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 28 juli 2020;
  • de akte van de zijde van [appellante] van 25 augustus 2020, met productie (op usb-stick);
  • de akte uitlaten deskundigenbericht van de zijde van [geïntimeerde] van 25 augustus 2020, met producties (waaronder video-opnames);
  • de e-mailcorrespondentie tussen partijen en de griffie van het hof over de uitvoering van het deskundigenonderzoek.
5.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

In principaal en in incidenteel hoger beroep
6.1.
Bij tussenarrest van 28 juli 2020 heeft het hof geoordeeld dat deskundigenonderzoek noodzakelijk is wat betreft de waarde van het paard [het paard 2] op de dag van de verkoop/ruil aan/met [de koper van paard 2] op 1 juli 2016 (als overwogen in rechtsoverweging 3.52 en verder).
6.2.
Ook heeft het hof in dat tussenarrest aangegeven welke vragen het hof in beginsel voornemens is aan de deskundige(n) te stellen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over het aantal, de deskundigheid en - bij voorkeur eensluidend - de persoon van de te benoemen deskundige(n). Ook zijn zij in de gelegenheid gesteld bij akte suggesties te doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
6.3.
Partijen hebben vervolgens ieder een akte genomen en een of meer producties in het geding gebracht.
6.4.
Partijen hebben geen overeenstemming weten te bereiken over het aantal van de te benoemen deskundigen en de persoon daarvan. Partijen hebben ieder hun voorkeur uitgesproken. Nu partijen geen overeenstemming hebben bereikt, zal het hof een, nog niet door partijen genoemde, deskundige benoemen. Het hof is van oordeel dat met de benoeming van één deskundige kan worden volstaan. Het hof heeft de heer F.W. Jonkers, verbonden aan [Taxatie en Adviesbureau] , adres: [adres] te [postcode] [kantoorplaats] , telefoonnummers: [telefoonnummer] en [mobielnummer] , faxnummer: [faxnummer] en e-mailadres: [e-mailadres] , bereid gevonden om op te treden als deskundige. Hij heeft bevestigd dat hij geheel vrij staat ten opzichte van partijen en in staat is om de vraagstelling te beantwoorden.
6.5.
Ten aanzien van de vraagstelling overweegt het hof als volgt.
6.6.
Vaststaat dat [het paard 2] op 1 juli 2016 is verkocht aan [de koper van paard 2] , althans is geruild voor diens paard [het paard 3] , onder de bepaling dat de dochter van [appellante] 30% van de netto-winst ontvangt bij verkoop van [het paard 2] door [de koper van paard 2] . In dat verband heeft het hof in het tussenarrest van 28 juli 2020 overwogen dat tussen partijen tot 1 juli 2016 een gemeenschap heeft bestaan met betrekking tot [het paard 2] en diens paspoort, waarbij [geïntimeerde] en [appellante] ieder voor de helft eigenaar zijn, dat [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde] door in strijd met haar eigendomsrecht [het paard 2] over te dragen aan [de koper van paard 2] en dat [appellante] op die grond gehouden is tot betaling van schadevergoeding aan [geïntimeerde] ter grootte van de helft van de waarde van [het paard 2] op 1 juli 2016.
6.7.
De vraag die daarmee in de kern ter beantwoording van de deskundige voorgelegd dient te worden, is: ‘Wat was de waarde van het paard [het paard 2] , geboren op 2 mei 2011, bij onderhandse verkoop, bij aanbieding op de meest geschikte wijze, na de beste voorbereiding en bij verkoop aan de meest biedende gegadigde, op de dag van de verkoop/ruil aan/met [de koper van paard 2] op 1 juli 2016?’
6.8.
Bij de beoordeling van deze vraag dient de deskundige vanzelfsprekend alle in dat verband relevante factoren mee te wegen. Het hof acht het in dat kader niet zinvol de deskundige een algemene vraag als ‘welke factoren zijn van belang bij het vaststellen van de waarde van een springpaard zoals [het paard 2] ’ voor te leggen, zoals door [appellante] voorgesteld.
De door [appellante] gedane suggestie om de deskundige te vragen of ‘de waarde van een springpaard beïnvloed wordt als het paard wordt getraind door een amateurruiter (zoals de dochter van [appellante] ) of een professionele ruiter (zoals [de koper van paard 2] )’ acht het hof zinvol, nu het niveau van de ruiter een specifieke factor is die voor de waardebepaling van belang kan zijn. In dat verband acht het hof het ook zinvol om de deskundige overeenkomstig de suggestie van [appellante] de vraag voor te leggen ‘wat de gemiddelde waarde van een vijf jaar oud paard was met vergelijkbare resultaten (blijkend uit de overgelegde stukken en/of op verzoek van de deskundige nog te verstrekken informatie) als [het paard 2] met de dochter van [appellante] omstreeks 1 juli 2016’. Het hof zal deze vragen overnemen en aan de deskundige voorleggen.
6.9.
Uit de gegevens uit de database van de Fédération Equistre Internationale (FEI), die [geïntimeerde] bij akte uitlaten deskundigenbericht in het geding heeft gebracht, valt naar het oordeel van het hof genoegzaam op te maken dat [het paard 2] door [de koper van paard 2] op of omstreeks 20 januari 2020 is verkocht aan een derde.
In het tussenarrest van 28 juli 2020 heeft het hof overwogen dat [geïntimeerde] naast betaling van schadevergoeding door [appellante] ter grootte van de helft van de waarde van [het paard 2] op 1 juli 2016 geen aanspraak kan maken op 15% van de door [de koper van paard 2] gerealiseerde of nog te realiseren netto-opbrengst bij verkoop van [het paard 2] . Het hof blijft bij deze beslissing.
In zoverre doet de (mogelijke) verkoop van [het paard 2] door [de koper van paard 2] niet ter zake.
Wel acht het hof het voorstelbaar dat de deskundige ook informatie daterend van na de verkoop van [het paard 2] door [appellante] aan [de koper van paard 2] op 1 juli 2016, zoals de opbrengst van een mogelijke verkoop van [het paard 2] door [de koper van paard 2] , in zijn beoordeling zal willen meenemen. Het hof wijst partijen erop dat zij de deskundige desverzocht informatie van na 1 juli 2016 dienen te verschaffen. Het hof wenst door de deskundige voorgelicht te worden in hoeverre hij informatie daterend van na 1 juli 2016 meeneemt in zijn beoordeling en ziet aanleiding de deskundige, overeenkomstig de suggestie van [appellante] , de volgende vragen voor te leggen: ‘Heeft u informatie daterend van na de datum van verkoop van [het paard 2] door [appellante] aan [de koper van paard 2] bij uw beoordeling betrokken? Zo ja, welke informatie en in hoeverre en op welke wijze heeft u deze informatie bij uw beoordeling betrokken?’
Voorts acht het hof het in dat kader zinvol om de deskundige te vragen ‘wat de waarde was van [het paard 2] , bij onderhandse verkoop, bij aanbieding op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding en bij verkoop aan de meest biedende gegadigde, op de dag van de verkoop van [het paard 2] door [de koper van paard 2] aan een derde ([derde])?’ Het hof zal deze vraag overnemen en aan de deskundige voorleggen.
6.10.
Het hof zal, in aanmerking genomen de door partijen gedane suggesties, bepalen dat de deskundige gemotiveerd en zo nauwkeurig mogelijk antwoord dient te geven op de hierna genoemde vragen:
i. i) Wordt de waarde van een springpaard beïnvloed door training door een amateurruiter (zoals de dochter van [appellante] ) of een professionele ruiter (zoals [de koper van paard 2] )?
ii) Wat was de gemiddelde waarde van een vijf jaar oud paard met vergelijkbare resultaten (blijkend uit de overgelegde stukken en/of op uw verzoek door partijen nog te verstrekken informatie) als [het paard 2] met de dochter van [appellante] omstreeks 1 juli 2016?
iii) Wat was de waarde van het paard [het paard 2] , geboren op [geboortedatum] 2011, bij onderhandse verkoop, bij aanbieding op de meest geschikte wijze, na de beste voorbereiding en bij verkoop aan de meest biedende gegadigde, op de dag van de verkoop/ruil aan/met [de koper van paard 2] op 1 juli 2016?
iv) Heeft u informatie daterend van na de datum van verkoop van [het paard 2] door [appellante] aan [de koper van paard 2] op 1 juli 2016 bij uw beoordeling betrokken? Zo ja, welke informatie en in hoeverre en op welke wijze heeft u deze informatie bij uw beoordeling betrokken?
v) Wat was de waarde van [het paard 2] , bij onderhandse verkoop, bij aanbieding op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding en bij verkoop aan de meest biedende gegadigde, op de dag van de verkoop van [het paard 2] door [de koper van paard 2] aan een derde ([derde])?
vi) Heeft u nog opmerkingen die voor de beoordeling van de hiervoor gestelde vragen van belang zouden kunnen zijn?
6.11.
In haar akte uitlaten deskundigenbericht heeft [geïntimeerde] nog te kennen gegeven dat, indien het hof bewezen acht dat [het paard 2] door [de koper van paard 2] is doorverkocht aan een derde, [geïntimeerde] haar primaire eis, zoals geformuleerd in - zo begrijpt het hof - haar akte tevens wijziging van eis van 5 maart 2019, gestand wenst te doen.
De vraag of [het paard 2] inmiddels door [de koper van paard 2] is verkocht aan een derde in het midden latend, overweegt het hof als volgt. Reeds uit hetgeen het hof bij tussenarrest van 28 juli 2020 (onder 3.49 en verder) heeft overwogen, volgt dat de door [geïntimeerde] gevorderde verklaring voor recht dat [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld door [het paard 2] te schenken dan wel om niet ter beschikking te stellen aan haar dochter niet voor toewijzing in aanmerking komt. Verder volgt reeds uit gemeld tussenarrest en het hiervoor onder 6.9 overwogene dat ook de vordering tot betaling van 15% van de door [de koper van paard 2] gerealiseerde netto-opbrengst bij verkoop van [het paard 2] afgewezen dient te worden. Ook voor toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] om, samengevat, [appellante] te veroordelen tot het geven van openheid van zaken met betrekking tot de verkoop van [het paard 2] door [de koper van paard 2] , ziet het hof geen grond. Dit alleen al omdat [geïntimeerde] geen aanspraak kan maken op 15% van de door [de koper van paard 2] gerealiseerde of nog te realiseren netto-opbrengst bij verkoop van [het paard 2] , zodat het haar aan belang ontbreekt een vordering als vorenbedoeld in te stellen. Bovendien is [appellante] gehouden de deskundige alle door hem in het kader van zijn deskundigenonderzoek gewenste inlichtingen te verstrekken.
6.12.
De deskundige dient eventuele nadere informatie die hij nodig heeft en die geen deel uitmaakt van de processtukken, bij de advocaten op te vragen. De advocaat die informatie verschaft dient een afschrift daarvan toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij. De deskundige wordt verzocht de verkregen informatie als bijlage bij het deskundigenbericht te voegen.
6.13.
Indien de deskundige voor het onderzoek gebruik maakt van informatie van derden, dient hij daarvan melding te maken in het rapport.
6.14.
Het voorschot van de deskundige, dat door deze is begroot op € 6.050,00 inclusief btw komt ten laste van [geïntimeerde] .
6.15.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7.De uitspraak

In principaal en in incidenteel hoger beroep
Het hof:
7.1.
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in rechtsoverweging 6.10 van dit arrest geformuleerde vragen;
7.2.
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
de heer F.W. Jonkers,
[Taxatie en Adviesbureau],
[adres] te [postcode] [kantoorplaats],
telefoonnummers: [telefoonnummer] en [mobielnummer],
faxnummer: [faxnummer],
e-mailadres: [e-mailadres];
7.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
7.4.
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
7.5.
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
7.6.
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek -
en ten aanzien van het
concept-rapport- partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het rapport van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het rapport tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
7.7.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren;
7.8.
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed rapport, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het rapport aan de advocaten van partijen toe te zenden;
7.9.
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijke, ondertekende rapport ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
7.10.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van in totaal € 6.050,00 inclusief btw, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
7.11.
bepaalt dat [geïntimeerde] laatstgenoemd bedrag zal voldoen na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
7.12.
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
7.13.
benoemt mr. E.J. van Sandick tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier (het Bureau Deskundigen van dit hof) dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
7.14.
verwijst de zaak naar de rol van
15 juni 2021in afwachting van het deskundigenrapport;
7.15.
verstaat dat de zaak na ontvangst van het deskundigenrapport naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenrapport aan de zijde van [geïntimeerde] ;
7.16.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en P. Kuipers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 februari 2021.
griffier rolraadsheer