ECLI:NL:GHSHE:2021:4186

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
20-001354-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van meerdere feiten in strijd met de Opiumwet, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het verbod op amfetamineproductie en het voorbereiden van deze productie. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 34 maanden, maar het hof kwam tot een andere bewezenverklaring en verlaagde de straf tot 27 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof oordeelde dat de verdachte betrokken was bij een professioneel amfetaminelaboratorium, waar grote hoeveelheden chemicaliën en afval werden aangetroffen. De verdachte had samen met anderen handelingen verricht die wezenlijk bijdroegen aan de productie van amfetamine. Het hof concludeerde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, waarbij elke verdachte een belangrijke rol had. De strafmaat werd gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001354-17
Uitspraak : 17 september 2021

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 maart 2017, in de strafzaak met parketnummer 02-810922-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep wegens ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’ (feit 1), ‘medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden door stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit (feit 2), handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod (feit 3) en handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod (feit 4), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft voorts de teruggave aan verdachte gelast van de inbeslaggenomen geldbedragen van totaal € 1.579,46 en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met aanvulling van het bewijs.
De raadsman van de verdachte heeft:
  • primair vrijspraak van de onder 1 tenlastegelegde feiten bepleit;
  • zich op het standpunt gesteld dat de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard;
  • een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 24 mei 2013 tot en met 11 juni 2013 te [adres 2] , althans in de gemeente [adres 2] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of vervaardigd (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde (telkens) amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 24 mei 2013 tot en met 11 juni 2013 te [adres 2] , althans in de gemeente [adres 2] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) bereiden, bewerken, vervaardigen, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of een ander middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen (een) voorwerp(en) en/of (een) stof(fen) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of geld(en) en/of andere betaalmiddel(en) voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden, dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers, heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) op voornoemd(e) tijdstip(pen) op het perceel [adres 2]
- een locatie gehuurd en/of gereed gemaakt voor de productie van synthetische drugs en/of
- een of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) grondstoffen en/of chemicaliën en/of vaten en/of hardware en/of productiemiddelen/productievoorwerpen en/of hulpmiddelen voorhanden gehad en/of
- ongeveer 660 liter zoutzuur en/of
- ongeveer 250 liter mierenzuur en/of
- ongeveer 400 liter formamide en/of
- ongeveer 1.000 kilogram caustic soda en/of
- een (compleet) in werking zijnde laboratorium-opstelling en/of productieplaats (bedoeld voor de productie van amfetamine, althans een of meer middelen genoemd op lijst I van de Opiumwet) voorhanden gehad;
3.
hij op of omstreeks 21 januari 2014 te [adres 3] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.260 gram tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 21 januari 2014 te [adres 3] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2.050 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 24 mei 2013 tot en met 11 juni 2013 te [adres 2] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft vervaardigd een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 24 mei 2013 tot en met 11 juni 2013 te [adres 2] tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het bereiden, bewerken, vervaardigen, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders
invoornoemde
periodeop het perceel [adres 2]
- een locatie gehuurd en gereed gemaakt voor de productie van synthetische drugs en
- grote hoeveelheden grondstoffen en chemicaliën en vaten en hardware en productiemiddelen/productievoorwerpen en hulpmiddelen voorhanden gehad en
- ongeveer 660 liter zoutzuur en ongeveer 250 liter mierenzuur en ongeveer 400 liter formamide en ongeveer 1.000 kilogram caustic soda en een (compleet) in werking zijnde laboratorium-opstelling en productieplaats (bedoeld voor de productie van amfetamine, althans een of meer middelen genoemd op lijst I van de Opiumwet) voorhanden gehad;
3.
hij op 21 januari 2014 te [adres 3] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.260 gram tabletten van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op 21 januari 2014 te [adres 3] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2.050 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsvoering [1]
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit in de kern wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is aangevoerd dat de omstandigheden dat er DNA van [verdachte] op drie koffiebekertjes in de loods is aangetroffen, dat hij heeft geholpen met het metselen van de binnenzijde van de muur en op 11 juni 2013 wegreed bij de loods in [adres 2] toen hij de politie zag en vervolgens zijn partner [partner verdachte] belde, nog niet duiden op betrokkenheid bij het amfetaminelaboratorium. Verder hebben [medeverdachte] en [medeverdachte 5] in hoger beroep verklaard dat er geen sprake is geweest van een voltooid productieproces. Weliswaar zijn op verschillende locaties in de loods geringe hoeveelheden amfetamine aangetroffen, maar niet kan worden vastgesteld dat deze amfetamine geschikt was om te verhandelen.
Het hof overweegt als volgt.
1. De feiten
Het hof gaat op grond van de gebruikte bewijsmiddelen uit van de navolgende – zoveel mogelijk chronologisch weergegeven – feiten en omstandigheden.
1.1
Aanleiding onderzoek
Op 16 mei 2012 werd een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen [medeverdachte 1] en zijn ex-zwager [medeverdachte 2] naar aanleiding van een CIE-melding van 16 mei 2012 inhoudende dat zij zich bezig hielden met de wiethandel. [2] In december 2012 bleek dat [medeverdachte 1] samen met medeverdachte [medeverdachte 3] naar Spanje was gegaan. In december 2012 kwam er een CIE-melding binnen, inhoudende dat [medeverdachte 3] in week 50 van 2012 naar Spanje was gevlogen om daar een transport van synthetische drugs voor te bereiden. In januari 2013 kwam er nog een CIE-melding binnen, inhoudende dat [medeverdachte 3] deel uitmaakte van een criminele organisatie van [medeverdachte 1] . De politie zag aanleiding om een peilbaken te plaatsen en om OVC-gesprekken af te tappen in een Citroën C3 met kenteken [kenteken 1] . Deze auto was met ingang van 22 mei 2013 tot en met 15 juni 2013 door [medeverdachte 3] gehuurd en in die periode voornamelijk bij hem in gebruik. [3] , [4] , [5]
1.2
Betrokkenheid van de verdachten bij drugslab in [adres 2] voorafgaand aan de inval van 11 juni 2013
Op vrijdag 24 mei 2013 werden door het observatieteam van de politie de volgende waarnemingen gedaan. Om 08.21 uur werd door verbalisant K119 gezien dat een Opel Vivaro met kenteken [kenteken 2] stond geparkeerd bij de watertoren te Raamsdonksveer. Deze Opel Vivaro was met ingang van 22 mei 2013 tot en met 15 juni 2013 op naam van [medeverdachte 3] gehuurd. [6] Verbalisant K119 gaf aan de inzittende van de Opel Vivaro te herkennen als medeverdachte [medeverdachte 4] . Om 08.32 uur zag K119 dat de hiervoor genoemde Citroën met kenteken [kenteken 1] het parkeerterrein van de watertoren te Raamsdonksveer op reed. K119 gaf aan dat hij de bestuurder van de Citroën herkende als [medeverdachte 3] . K119 zag dat [medeverdachte 3] uit de Citroën stapte en in de Opel Vivaro plaatsnam. Om 08.35 uur zag K119 dat de personen die hij herkende als [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] van plaats wisselden, waarbij [medeverdachte 3] de bestuurder werd en dat de Opel Vivaro wegreed. Een andere verbalisant, K117 genoemd, nam waar dat de Opel Vivaro werd geparkeerd aan de [adres 3] , dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] uitstapten en dat zij in de richting van de woning van [verdachte] liepen. Verbalisant K117 zag dat [verdachte] uit zijn woning kwam lopen, dat [verdachte] en [medeverdachte 4] als bijrijder in de Opel Vivaro stapten, dat [medeverdachte 3] als bestuurder instapte en dat de Opel Vivaro wegreed. Om 10.10 uur werd door verbalisant K119 gezien dat de Opel Vivaro het terrein op reed naar de loodsen die achter de woning aan de [adres 2] waren gelegen. Verbalisant K107 zag om 10.50 uur dat de achterste loods achter de woning aan de [adres 2] door [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] werd dichtgemetseld. [7]
Later die dag, om 16.20 uur, vond er in de Citroën een OVC-gesprek plaats waarbij [medeverdachte 3] tegen zijn gesprekspartner, die hij [medeverdachte 4] noemde, zei: “Wat een dag zeg. Ik heb dat nog nooit gedaan joh, een dag met jou ja. Twee rijtjes. (…) Ik heb nog nooit zo’n metselblokje in mijn handen gehad. En als mensen het dan niet uitleggen. Ik pak dat niet in een keer.” [8]
Op 25 mei 2013 werd door een manspersoon die zichzelf [medeverdachte 4] noemde naar twee verschillende telefoonnummers gebeld. Twee verbalisanten herkenden de stem van deze persoon echter als de stem van [verdachte] . Om 09.36 uur deed hij navraag naar een caravan, die echter al verkocht bleek te zijn. Om 10.24 uur belde hij naar het bedrijf [bedrijf] aan het Spinveld 3 te Breda. [verdachte] vroeg of de caravan er nog stond en dit werd bevestigd. [verdachte] vroeg of er een wc in de caravan zat en toen de verkoper zei dat hij dacht van wel, gaf [verdachte] te kennen dat hij eraan kwam. [9]
Op 25 mei 2013, korte tijd later, hebben in de Citroën OVC-gesprekken plaatsgevonden tussen twee personen. Zij noemden elkaar respectievelijk ‘ [medeverdachte 3] ’ en ‘ [verdachte] ’, zijnde de voornamen van [medeverdachte 3] en [verdachte] . [10] Hierbij werd onder meer het volgende gezegd:
(Tussen 10.47 uur en 11.08 uur) [11]
“K: Spinveld he?
C: Spinveld (…)
K: Gij mag wel een fles meenemen naar dat drugspandje.
C: Ja.
(Tussen 11.16 uur en 11.35 uur) [12]
K: Das een mooi ding. (…) Ik zag deze toevallig in een keer.
(…)
C: Terug naar die eh?
K: Ja drugspandje.
(…)
K: Die gast heeft maar 10 flessen. Dus ik ga nou even naar de Bunkercentrale. (…) Ja die caravan ik zit even te kijken waar we dat ding neer pleuren. Ik wou zeggen die ken ik wel afgooien.
C: En zo’n fles weegt?
K: 33 kilo.
(Tussen 11.35 uur en 11.50 uur) [13]
K: Zetten we vandaag gewoon klaar en dan rijden we morgen op zijn gemak.
(…)
K: Morgenvroeg ga ik niet rijden hoor. Zaterdag.
C: Nou oké. Dat vind ik wel een heel strak plan hoor als ik eerlijk moet zijn.
K: En de caravan en de flessen daarnaartoe brengen.
C: Ja, dat kan in een keer?
K: Ja.
(…)
C: Bij de Konijnenberg zit toch ook zo’n bedrijf? Ik heb daar die koppeling laten maken voor mijn gasflessen, witte wel.
(…)
K: Dan gaan we gewoon die even halen. Ik heb 10 van die flessen nodig en er staan er 7.
(Tussen 11.56 uur en 12.02 uur) [14]
C: Maar ik had 10 nee 15 gasflessen gekocht voor 100 euro, van die grote..”
Uit de peilbakengegevens volgt dat de Citroën zich tussen 11.06 uur en 11.17 uur in de directe omgeving van [bedrijf] aan het [adres 4] bevond en dat de Citroën tussen 11.32 en 11.38 uur stilstond in de directe omgeving (binnen een straal van 135 meter) van de woning van [verdachte] te [adres 3] . [15]
Het hof concludeert aan de hand van de gebruikte bewoordingen dat deze gesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] evident betrekking hadden op de bewuste caravan en op het drugslab te [adres 2] , alwaar – naar hierna zal blijken – later bij gelegenheid van de inval door de politie de bewuste caravan ook is aangetroffen.
Op 27 mei 2013 vonden in de Citroën OVC-gesprekken plaats tussen twee personen. Uit de peilbakengegevens kan worden afgeleid dat [medeverdachte 3] weer een van deze personen was. [medeverdachte 3] was de huurder/regelmatig gebruiker van de Citroën en de auto stond die dag tussen 02.53 uur en 07.19 uur stil op de Kurenpolder te Hank, waar [medeverdachte 3] op dat moment verbleef. De auto verplaatste zich vervolgens naar de carpoolplaats Raamdsdonksveer A59 Zuid, waar de tweede persoon instapte. [16] [medeverdachte 3] (in het gesprek aangeduid als C) noemde zijn gesprekspartner meermalen ‘ [medeverdachte 4] ’. In het gesprek werd onder meer het volgende gezegd (hof: de gesprekspartner wordt hieronder aangeduid als ‘X’):
(Tussen 07.39 uur en 07.57 uur) [17]
X: Nog nooit meegemaakt dat het zo onprofessioneel is geregeld. Als die [verdachte] ’t allemaal weet, stapt ie er gelijk uit.
(…)
C: We rijden nu op en neer. Zorg dat die gasflessen betaald zijn.
X: Maar hij moet die gasflessen gaan betalen daar of moet hij ons geld geven daarvoor?
C: Hij kan ons geld geven, maakt mij niet uit, of hij moet ze gaan betalen, maar Boel zei hij zou het regelen.
(…)
X: Hoeveel hebben ze dan uhhh..
C: Dan hebben ze er 8.
X: Hij moest er tien hebben maar dat is zeker net iets te duur, twee.
C: Nee, als ze er niet zijn, dan zijn ze er niet daar, [medeverdachte 4] .
(…)
C: Ik weet niet of hij thuis is of niet, hij zou naar Spanje vliegen. Zijn vrouwtje zal het wel weten.
(…)
X: Maar hebben ze dan geen andere bus staan toevallig waar die sleutel eh…
C: Nee want de sleutels van die caravan liggen in die bus.
(Tussen 08.01 uur en 08.05 uur) [18]
X: Ik heb een luchtbed bij mij. Er ligt hout daaro.. we hebben platen hout. Dan kan ik buiten de caravan een bed bouwen. Balken hoog leggen. Luchtbed erop. Hoesje erop dekbed.
C: Een paar balen hooi pakken en daar een plank opleggen. Rechtstreeks op de betonnen vloer, daar word je niet vrolijk van.
Gebleken is dat [verdachte] op 27 mei 2013 een vlucht naar Barcelona heeft geboekt en dat hij op 28 mei 2013 weer terug naar Nederland is gevlogen. [19]
In de nacht van 29 mei 2013 zag de politie bij een inkijk in de loods aan de [adres 2] dat er een bestelbus (vermoedelijk een Renault Traffic of Opel Vivaro), twee IBC’s en meerdere jerrycans in de loods stonden. Verder hoorden verbalisanten dat er iemand in de loods lag te slapen. [20]
Ook hier concludeert het hof op basis van de bewoordingen in het gesprek tussen [medeverdachte 3] en persoon X, die door [medeverdachte 3] ‘ [medeverdachte 4] ’ wordt genoemd, dat het OVC-gesprek evident betrekking heeft op het drugslab te [adres 2] . Tevens concludeert het hof dat [verdachte] niet een van de deelnemers is van het gesprek, nu gesproken wordt over een persoon die gasbussen moet betalen en naar Spanje vliegt, en het [verdachte] is die op 27 mei naar Barcelona vliegt.
Op 3 juni 2013 vond er in de Citroën een gesprek plaats tussen twee personen. Het hof concludeert dat [medeverdachte 3] aan dit gesprek deelnam, nu hij de gebruiker was van de Citroën en een van de gespreksdeelnemers Cor werd genoemd (deeldossier B1, pg. 431). In het gesprek werden onder meer het volgende gezegd (hof: [medeverdachte 3] wordt hieronder aangeduid als C (van Cor) en de gesprekspartner van [medeverdachte 3] als ‘X’):
C: 1.000 liter water gestoomd eh.
X: Ja.
X: En heb je niks over gehoord hoe dat zit met afval?
C: (…) dat ze een trechter halen zijn, die scheidingstrechter.
C: Mijn handen jongen echt!
X: [vriendin mv 4] ik geloof dat ze twaalf keer alles heb gewassen van dat spul.
C: Mijn kleren dat valt nog wel mee eigenlijk.
X: Voordat het er een beetje uit was.
X: Ik hoop dat er een beetje wat uitgehaald wordt en dat we een beetje centen krijgen van de week eh… Dat regelt de Krul ook he, de uitbetaling en alles.
C: Ja.
C: Je hebt mijn beetje gezien.
X: Ja.
C: En je hebt het zelf heel druk gehad.
X: Ja.
C: Ik heb gezien wat jij gedaan hebt en dat is veel werk.
X: Ja.
C: Ik had met die dingen schoonmaken, als je dat allemaal in je uppie moet gaan doen.
(…)
X: Het is wel fijn (…) met die bus ook. En dat die gasflessen nog moeten komen (…).
C: Ik heb tegen die Kale gezegd hoor dat jij buiten (…)
X: He?
C: Dat jij buiten op een luchtbed bent gebleven.
X: Ooh zei die wat dan?
C: Ja (…) dat is ook niks.
(…)
X: Ik denk dat ik 5, 6.000 liter water daar heb lopen sjouwen achter elkaar.
C: Dat is toch niet normaal of wel. Dat ken je niet alleen. Eigenlijk ken je alles bij elkaar pak. Dat ken je niet met z’n drieën. Uiteindelijk staan we daar wel met z’n drieën (…) in werk.
X: (…) je werkt je eigen helemaal kapot.
C: Ja.
X: En ik hoop dat ze nu weten hoe het wel met (…) dat scheiden allemaal wel lukt he.
(…)
C: Mijn idee is, buiten dat ik een keer mijn klauwen heb verbrand aan dat gasrekje (…)
(…)
X: Ik ga toch niet lopen kutten met een vat zoutzuur in mijn eentje.
(…)
X: Zou jij mij een groot plezier willen doen? Dat dekbed in de caravan van mij, mijn spullen. Zou je dat in zo’n krat willen leggen van de caravan?
(…)
X: We houden elkaar op de hoogte. (…) En uitkijken met de loog he! [21]
Uit het dossier blijkt dat de vriendin van [medeverdachte 4] met haar voornaam [vriendin mv 4] heet. [22] [medeverdachte 3] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat er in de Citroën gesprekken hebben plaatsgevonden met [medeverdachte 4] . Hij heeft verklaard dat de gesprekken, waarin onder meer werd gesproken over scheidingstrechters en gestoomd water, betrekking hadden op het amfetaminelab in [adres 2] . [23]
Een medewerker van de LFO, [verbalisant 6] , heeft uitleg gegeven over de terminologie die in het hiervoor genoemde OVC-gesprek van 3 juni 2013 werd gebezigd. [verbalisant 6] verklaarde dat amfetamineolie na de eerste en tweede kookstap van de Leukartmethode wordt gescheiden door middel van een
scheidingstrechter. Vóór het
scheidendrijft de N-formylamfetamine op een laag vloeistof (water of waterige oplossing met restant chemicaliën) en na het scheiden blijft een olielaag achter. Na het logen en afscheiden van de amfetamineolie dient deze gezuiverd te worden. Dat gebeurde in het lab middels een stoomdestillatie. Hiervoor was een aparte langwerpige ketel gemaakt waar twee branders onder konden worden gezet. Daar werd water in verhit en als
stoomnaar het destillatievat geleid.
Loogis caustic soda dat wordt gebruikt na de tweede kookstap. [24]
In de nacht van 10 op 11 juni 2013 wordt door de politie bij het pand aan de [adres 2] geobserveerd. Verbalisanten hoorden in de loods achter de woning twee mannenstemmen met elkaar praten. Verder hoorden zij voor langere tijd geluiden, gelijkend op een ronddraaiende centrifuge. Twee verbalisanten roken een chemische lucht. Omstreeks 02.30 uur hoorden zij een geluiden, gelijkende op het uit-/opvouwen van een plastic zeil, gevolgd door geluiden van water dat op de grond werd gegooid en geluiden gelijkend op schrobben met een veger. Verder werd een geluid waargenomen, lijkend op het moeten braken/overgeven. Omstreeks 03.00 uur kwamen er geen geluiden meer uit de loods. [25]
Op 11 juni 2013 omstreeks 08.47 uur werd door verbalisanten gezien dat de Opel Vivaro met kenteken [kenteken 2] de oprit van de [adres 2] verliet. In de auto zat één manspersoon. De auto stopte om 08.58 uur op de Beneluxweg te Hulst en parkeerde naast een zilvergrijze Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 3] . De bestuurder van de Opel Vivaro stapte uit en liep in de richting van de Volkswagen. De observant herkende de bestuurder van de Vivaro als [medeverdachte 3] . De achterklep van de Volkswagen Golf stond open en in de kofferruimte stonden drie of vier bigshopper tassen. Er stond een onbekende man NN1 bij [medeverdachte 3] . De zijkant van de Vivaro stond open en [medeverdachte 3] plaatste een bigshopper in het voertuig. Om 09.03 uur werd gezien dat de Opel Vivaro op het parkeerterrein van de Boerenbond werd geparkeerd. NN1 zat als passagier in de Vivaro. Vervolgens gingen [medeverdachte 3] en NN1 samen de Boerenbond binnen. Verbalisant K122 zag dat [medeverdachte 3] en NN1 samen twee slaapzakken en twee paar werkhandschoenen kochten in de Boerenbond. Om 09.35 uur gingen [medeverdachte 3] en NN1 het bedrijf Doppegieter in [adres 2] binnen. Om 09.58 uur reed de Vivaro de oprit van de [adres 2] op. Om 14.35 uur verliet de Vivaro de oprit van de [adres 2] weer. In de Vivaro zaten op dat moment drie personen. De Vivaro werd in de Axelsestraat geparkeerd. Er kwamen drie bigshoppers uit de Vivaro. NN1 liep met een bigshopper in zijn hand weg vanuit de Axelsestraat. Om 15.02 uur werd waargenomen dat [medeverdachte 3] samen met NN4 bij de Vivaro stond en dat ze beiden een gevulde bigshopper bij zich hadden. [26]
De voornoemde zilvergrijze Volkswagen Golf stond van 14 februari 2013 tot 10 juni 2013 op naam van [medeverdachte 5] . Deze NN1 die op 11 juni 2013 in gezelschap van [medeverdachte 3] werd gezien, werd later door middel van een fotovergelijking door de politie geïdentificeerd als [medeverdachte 5] . [27]
[medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] hebben allebei bevestigd dat [medeverdachte 3] op 11 juni 2013 met de Opel Vivaro [medeverdachte 5] heeft opgehaald in Hulst, dat zij samen naar de Boerenbond zijn geweest, dat zij daarna naar de loods aan de [adres 2] zijn gereden en daar in de loods werkzaamheden hebben uitgevoerd in verband met c.q. ten behoeve van de amfetamineproductie. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij was benaderd om te komen helpen. [28]
Op 10 juni 2013 om 11.02 uur belde de vriendin van [verdachte] , [partner verdachte] , naar het bedrijf ‘Jerrycanshop’. [partner verdachte] vroeg of er 50 jerrycans van 25 liter op voorraad waren. Toen door een medewerker werd aangegeven dat dit niet ging lukken, maar er wel jerrycans van 20 liter waren, gaf [partner verdachte] aan dat dat te klein was en vroeg zij naar jerrycans van 30 liter. Nadat de medewerker aangaf dat er nog een voorraad was van 22 jerrycans van 25 liter en ongeveer 10 van 30 liter, zei [partner verdachte] dat ze dan even moest overleggen hoe ‘ze’ het willen doen en dat ze daarna terug zou bellen. [29] [partner verdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij op verzoek van [verdachte]
(het hof begrijpt: [verdachte] )informatie heeft opgevraagd voor jerrycans. [30]
1.3
Inval in de loods en aantreffen laboratorium
Op 11 juni 2013 omstreeks 14.45 uur werd de loods aan de [adres 2] betreden.
In het achterste gedeelte van de loods werd in een afgescheiden ruimte een zeer professioneel amfetaminelaboratorium aangetroffen. In het overige gedeelte van deze loods waren verder grote hoeveelheden chemicaliën en afval opgeslagen, alsmede een caravan die kennelijk als slaapplaats werd gebruikt en waarnaast een leef/-eetgedeelte was ingericht. De caravan met kenteken [kenteken 4] bleek op 25 mei 2013 te zijn aangeschaft bij [bedrijf] aan het [adres 4] . [31]
In het overige deel van de loods werden onder meer aangetroffen: 8 IBC’S (1.000 liter) waarvan 4 gevuld met circa 4.000 kg afval en 4 IBC’S met koelwater, diverse loogvaten, een aantal 220 liter vaten en diverse 20-25 liter jerrycans met onder andere 660 liter zoutzuur, 250 liter mierenzuur en 400 liter formamide. In diverse zakken werd nog zo’n 1.000 kg caustic soda aangetroffen.
In de eerste productieruimte werden een groot aantal zelfgemaakte roestvrijstalen (RVS)productiemiddelen aangetroffen, waaronder:
  • Een grote reactieketel met enorme RVS reflux, koelspiraal, opvang/vacuüm ten behoeve van hergebruik formamide en mierenzuur, aangesloten op een vacuümpomp en gaswasser, verhit middels 4 gasbranders (temperatuur tijdens binnentreden circa 40 graden Celsius, met een hoogte van circa 3,40 meter, alles gemonteerd op een stalen frame);
  • Een distillatieopstelling met een distillatieketel met geïntegreerde stoominlaat. Distillatiespiraal en opvangtank met gescheiden opvang/afvoer van stoom, water en amfetamine-olie, aangesloten op een zelfbouw stoomgenerator die middels twee gasbranders kon worden verwarmd;
  • Een distillatieopstelling met een zeer grote distillatieketel met koelspiraal en grote opvangtank. Deze kon worden aangesloten op een vacuümpomp. Hoogte circa 2,50 meter. Alles gemonteerd op een stalen frame;
  • Diverse jerrycans, vaten gereedschap, gasflessen, afscheider e.d.
In de tweede productieruimte werden aangetroffen:
  • Kookopstelling met 4 metalen brander bakken en 4 x 20 liter 3 halsrondbodemkolf met reflux. Alle 4 de rondbodemkolven waren gevuld. Refluxen waren aangesloten op koelwater en gaswassers;
  • 4 gasflessen;
  • 4 metalen branderbakken en 4 x 20 liter 3 halsrondbodemkolf;
  • diverse jerrycans met zoutzuur.
De aangetroffen administratie duidde op de omzetting van 100 liter BMK per batch (circa 100-120 kilogram natte amfetamine per batch).
De gasbranders waren tijdens het onderzoek na de inval nog 40 graden en het afvalwater was nog 32 graden. [32]
Na de analyse van de gegevens van het technisch en identificatieonderzoek is vastgesteld dat de gebruikte productieapparatuur van zeer hoge kwaliteit was. De manier van constructie, de gebruikte materialen, de wijze van opstelling, de proces-technische werking alsmede de productiecapaciteit waren dermate professioneel en grootschalig dat gesproken kon worden van een zeer professionele productieapparatuur bestemd voor een zeer grote productiecapaciteit. De productiecapaciteit van de in het laboratorium aangetroffen productieapparatuur was van een professionaliteit en grootte die op dat moment zelden in Nederland en de Europese Unie was aangetroffen. [33]
Van diverse op voornoemde locatie aangetroffen voorwerpen stoffen zijn monsters genomen. [34] Het Nederlands Forensisch Instituut heeft die monsters onderzocht en vastgesteld dat een groot deel van de monsters amfetamine, BMK, N-formylamfetamine en/of diverse gerelateerde syntheseverontreinigingen bevatte. Dit is terug te voeren op de vervaardiging van amfetamine uit BMK volgens de Leukartmethode. De vervaardiging van amfetamine volgens de Leuckartmethode bestaat uit een aantal stappen.
In het NFI-rapport van 29 november 2013 is een globale beschrijving van dit proces weergegeven. In de eerste stap wordt een mengsel van de grondstof BMK met formamide en mierenzuur enige tijd verwarmd, waarbij het tussenproduct N-formylamfetamine wordt gevormd, maar ook lage concentraties van diverse syntheseverontreinigingen en bijproducten. Dit mengsel wordt gewassen met water, waarbij de N-formylamfetamine wordt gescheiden van de waterige onderlaag en verder wordt bewerkt. De zwak zure waterige onderlaag, meestal met een kleine olielaag of drijfogen, is afval. In de tweede stap wordt de verzamelde N-formylamfetamine omgezet in amfetamine door het te verwarmen met zoutzuur. Na afloop van de reactie wordt het mengsel toegevoegd aan een waterige oplossing van natriumhydroxide. De olieachtige ruwe amfetaminebase scheidt zich af van de sterk alkalische onderlaag, die bestaat uit een mengsel van natriumhydroxide, zoutzuur, mierenzuur in water. De ruwe amfetaminebase wordt van de waterige onderlaag gescheiden en verder bewerkt; de sterk alkalische onderlaag is afval.
In de derde stap wordt de ruwe amfetaminebase gezuiverd door middel van een stoomdestillatie. De gezuiverde amfetaminebase en het mee gedestilleerde water (stoom) worden opgevangen. De gezuiverde amfetaminebase wordt van de zwak alkalische waterlaag gescheiden en verder bewerkt; de zwak alkalische laag is afval.
Een deel van het onderzochte onderzoeksmateriaal (monsters) kon op basis van de Leuckartmethode door het NFI worden geclassificeerd. Van de eerste stap is aangetroffen: restant grondstof BMK, formamide, mierenzuur, producten van stappen 1.1 en 1.2, restanten van product en afval.
Van de tweede stap is aangetroffen: zoutzuur, restanten reactiemengsel en afval.
Van de derde stap is aangetroffen: restanten van product stap, residu afval en afval.
Verder bevatten drie onderzochte items mengafval van verschillende stappen van de vervaardiging van amfetamine met de Leuckartmethode.
De conclusie van het NFI luidde dat een groot deel van het onderzochte materiaal een samenstelling heeft die kenmerkend is voor de vervaardiging van amfetamine uit BMK met de Leuckartmethode. [35]
Aan de hand van de monsters kon worden bepaald dat het eindproduct in het laboratorium amfetaminebasis (of base) is.
Er is door het NFI een capaciteitsberekening opgemaakt waarbij op basis van het aangetroffen afval in het laboratorium en de beschikbare productiecapaciteit per batch een berekening is gemaakt wat er in de onderzoeksperiode minimaal moet zijn geproduceerd in het lab. In het laboratorium werd verder een kladblok aangetroffen met daarop onder andere tekeningen met betrekking tot het productieproces. [36] Uit het onderzoek van het NFI blijkt dat de in het kladblok aangetroffen tekeningen van de opstellingen overeenkomen met de aangetroffen reflux- en destillatieopstellingen, alsmede dat de tekeningen op de meeste punten overeenkomen met de daadwerkelijke schaalgrootte van de apparatuur in het lab en met het productieproces zoals aangetroffen in het lab. Deze aantekeningen zijn dan ook bij de berekening betrokken. Uit de combinatie van die gegevens (de aangetroffen materialen, productiecapaciteit en aantekeningen van het kladblok) is op te maken dat er 100 liter BMK per batch (productiecyclus) is verwerkt. Hierbij is waarschijnlijk 150 liter formamide en 75 liter mierenzuur gebruikt. Deze berekening komt overeen met de berekening van het LFO naar aanleiding van de aangetroffen vloeistof in de ketel. In totaal is op de locatie ongeveer 4000 liter afval geclassificeerd als afkomstig van de vervaardiging van amfetamine. Op basis van dit aangetroffen amfetamineafval is de schatting dat er ongeveer 470 liter BMK is verwerkt. Dit komt overeen met ongeveer 5 batches. De hoeveelheid vervaardigde amfetaminebase moet op basis van de berekening van het NFI minimaal 175 kilogram zijn geweest. Op basis van de aangetroffen chemicaliën had er in elk geval nog 150 liter BMK kunnen worden omgezet in minstens 55 kilo zuivere amfetaminebase en op basis van de aangetroffen tussenproducten had er in elk geval nog 60 kilo amfetaminebase verkregen kunnen worden. [37]
1.4
DNA-sporen en dactyloscopische sporen in of bij de loods
In het aangetroffen laboratorium werden daarnaast sporen veiliggesteld ten behoeve van DNA-onderzoek door het NFI.
Op drie koffiebekertjes (SIN AAFK7925NL, AAFK7930NL en AAFK7924NL), aangetroffen in een vuilniszak in de loods, zijn sporen aangetroffen die matchen met het DNA-profiel van [verdachte] (25266). De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Op zes koffiebekertjes, twee flesjes drinken, en drie handschoenen werden sporen aangetroffen die matchen met het DNA van [medeverdachte] . Op twee van deze handschoenen werd amfetamine aangetroffen. [38]
Op vijf peuken, een flesje multivitamine, drie koffiebekertjes, acht handschoenen en kauwgom zijn sporen aangetroffen die matchen met het DNA van [medeverdachte 5] . De matchkans was hierbij telkens kleiner dan één op één miljard. De voorwerpen werden op verschillende locaties aangetroffen, te weten bij/onder/op de tafel in de loods, ter hoogte van de caravan, in een vuilniszak en in de labruimtes 1 en 2. Op een van deze handschoenen, de rechter latex handschoen met AAFK7852 #02 werden amfetamine en amfetamine gerelateerde syntheseverontreinigingen aangetroffen. [39] , [40] , [41] , [42]
Op het aangetroffen Bruna kladblok in de loods is een vingerafdruk aangetroffen op pagina 18 van het kladblok. Deze vingerafdruk heeft geleid tot individualisatie van het spoor op [medeverdachte 3] . De kans om deze mate van overeenkomst aan te treffen bij een willekeurig ander persoon is verwaarloosbaar klein. Verder werden er verspreid in het Bruna kladblok 12 vingerafdruksporen van [medeverdachte] aangetroffen. [43]
1.5
De Peugeot Boxter
Op 11 juni 2013 om 15.02 uur, dus kort na de inval, reed een Peugeot Boxter met kenteken [kenteken 5] het terrein van de loods op en bij het zien van de politie reed de bus met hoge snelheid achteruit en vervolgens weg. De achtervolging werd ingezet, maar uiteindelijk afgebroken. [44] [verdachte] belde om 15.35 uur naar zijn partner [partner verdachte] en zei tegen haar: “Ben je thuis. Rap naar huis alle spullen pakken, we zijn gepakt… Want ik zit nog in België, ik ben gevlucht naar Bels. Ik ben nou weggekomen.” [45] Op 15 juni 2013 is een OVC-gesprek opgenomen tussen [verdachte] en een onbekende man, waarin onder meer het volgende werd gezegd:
[verdachte] : We moeten eerst effe dat busje nog ophalen..
(…)
[verdachte] : He, weet je wat mij geflikt heeft. Gewoon twee wagens achtergelaten.
NN: Ik wil daar nu niet komen hoor.
(…)
NN: Dat maakt niet zoveel uit, die auto is daar nooit geweest.
(…) Ik zeg als de obser… (verbalisant: maakt zin niet af) als ze mij in de gaten houden dan blijven ze gewoon door kijken en nog een tijdje doorkijken, dat kan ook en eerst nog een tijdje doorkijken en dan pas toeslaan.
[verdachte] : Natuurlijk kijken ze nog een tijdje door.
NN: Kijken wat er allemaal voor bewegingen omheen zijn nou en dan slaan ze pas toe.
(…)
11.59.53
uur
[verdachte] : Dat leste filmke zat ik te kijken, kwam er in een keer zo’n oud manneke, ja ’t wordt tijd dat ze in [adres 2] wat gaan doen. Dat ze de boel aan gaan pakken. Want ik snap het niet hoor want ze rijden net met z’n drieën weg hoor.
(Beiden lachen hierom)
NN: Ja, we hebben daar gescheurd jongen, niet normaal.
(…)
[verdachte] : En toen we aankwamen met dat AT toen schrok ik wel hoor.
NN: Ja maar zo’n AT die durft, die had je zo van de weg af geramd.
(…)
[verdachte] : Maar die dachten dat wij, dat OT dat die ons achterna, want bij ons zat er zo’n hele grote BMW ons achterna, een heel snelle.
NN: Dat was ook AT waarschijnlijk.
[verdachte] : Maar die reden wij binnen uhhh 2-3 min kwijt, en dan met zo’n bus. Wij reden gewoon de polder in, ik heb een wegske ingeslagen. [46]
1.6
[betrokkene]
De eigenaar van de loods, [betrokkene] , heeft verklaard dat hij de loods drie weken voor de inval had verhuurd aan een persoon die hij kende als ‘ [medeverdachte 5] ’. Deze persoon reed in een zilvergrijze Volkswagen Golf. [betrokkene] had hem drie keer gezien. [betrokkene] heeft tot twee keer toe, op 13 augustus 2013 en op 4 maart 2014, [medeverdachte 5] op een foto herkend als de persoon ‘ [medeverdachte 5] ’ die de loods had gehuurd. Volgens [betrokkene] droeg [medeverdachte 5] op dat moment geen bril. In de loods stond allemaal stro. Verder heeft [betrokkene] verklaard dat er op een doordeweekse dag vier ‘Brabanders’ langs zijn geweest om een muur van de loods dicht te metselen. [47]
2. Overwegingen van het hof
2.1
Productie van amfetamine en voorbereidingshandelingen
Op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat in de loods die deel uitmaakt van het perceel aan de [adres 2] amfetamine is vervaardigd.
In de eerste plaats wijst het hof op de capaciteitsberekening die door het NFI is gemaakt op basis van de hoeveelheid afval afkomstig van de vervaardiging van amfetamine die in de loods is aangetroffen (circa 4.000 liter). Volgens die berekening moet er in de loods ongeveer 470 liter BMK zijn verwerkt. Het laboratorium had volgens het onderzoek van het NFI een productiecapaciteit van ongeveer 100 liter BMK per batch. Dit duidt er dus op dat er meerdere batches moeten zijn geweest.
Voorts wijst het hof in dit verband op de omstandigheid dat het aangetroffen afval was terug te voeren op de verschillende te onderscheiden stappen van de vervaardiging van amfetaminebase volgens de zogenaamde Leuckartmethode. Van elke stap is namelijk afval aangetroffen, zo blijkt uit het door het NFI verrichte laboratoriumonderzoek.
Daarnaast wijst het hof op de aangetroffen stoffen, die erop duiden dat er amfetamine is vervaardigd volgens voornoemde methode. In een groot aantal monsters van vloeistoffen is immers – naast BMK, zoutzuur en het tussenproduct N-formylamfetamine – het eindproduct amfetamine aangetroffen. De amfetamine is op verschillende locaties in de loods aangetroffen, waaronder in (monsters afkomstig uit) gevulde IBC-vaten, jerrycans, RVS distillatieketels, opvangtanks en rondbodemkolven.
Voorts is het hof van oordeel dat op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden bewezen dat dit productieproces nog zeer recent voor de inval op 11 juni 2013 moet hebben plaatsgevonden. In dit kader wijst het hof in het bijzonder op het tot het bewijs gebezigde proces-verbaal van observatie van verbalisanten K130, K102 en K121. De observanten hoorden die nacht immers geluiden die op een productieproces leken te duiden en namen een chemische lucht waar. Ook wijst het hof in dit verband op de omstandigheid dat het afvalwater na de inval op 11 juni 2013 om 14.45 uur nog 32 graden was en de gasbranders in productieruimte 1 nog 40 graden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang bezien met de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen, kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat er in de tenlastegelegde periode – vermoedelijk in ieder geval vlak voor de
politie-inval – een productieproces van synthetische drugs heeft plaatsgevonden in de loods behorend bij het perceel aan de [adres 2] .
Tijdens de procedure in hoger beroep hebben drie verdachten in de onderhavige zaak (te weten [medeverdachte] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] ) verklaard dat de productie volledig was mislukt, althans niet tot een succesvol eindresultaat had geleid. Nog daargelaten dat dit niet aan een bewezenverklaring van feit 1 in de weg zou staan nu op basis van de gebezigde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dát
een hoeveelheid van een stof bevattendeamfetamine is geproduceerd, hecht het hof geen geloof aan deze verklaringen. De – overigens niet onderbouwde – verklaringen zijn in een stadium afgelegd dat het dossier al geruime tijd compleet was en ter beschikking van de verdachten stond en dit heeft hen de gelegenheid gegeven om de verklaringen op elkaar en/of de inhoud van het dossier af te stemmen. Dit doet naar het oordeel van het hof afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen. Daarnaast stroken de verklaringen niet met de hiervoor genoemde bevindingen en vinden deze ook onvoldoende steun in de overige inhoud van het dossier. Het hof schuift deze verklaringen dan ook terzijde.
Dat er sprake is geweest van voorbereidingshandelingen, zoals onder 2 ten laste is gelegd, kan naar het oordeel van het hof eveneens worden bewezen. Uit het onderzoek is immers gebleken dat er nog op 11 juni 2013 in de loods van het pand aan de [adres 2] nog een grote hoeveelheid chemicaliën/grondstoffen en laboratoriumbenodigdheden aanwezig waren die vanwege hun aard en functie bestemd zijn voor een productieproces van amfetamine. Gelet op de gezamenlijkheid van deze voorwerpen en stoffen en het proces dat al had plaatsgevonden, acht het hof bewezen dat het de bedoeling is geweest om nog meer te produceren.
2.2
De rollen van de verdachten
Met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [verdachte] acht het hof de volgende – zoveel mogelijk chronologisch weergegeven – zaken van belang.
De eigenaar van de loods, [betrokkene] , heeft [medeverdachte 5] herkend als de persoon ‘ [medeverdachte 5] ’ die de loods drie weken voor de inval van hem had gehuurd. Hij heeft verklaard dat hij deze persoon drie keer heeft gezien en dat deze persoon in een zilvergrijze Volkswagen Golf reed. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 5] in die periode in een zilvergrijze Volkswagen Golf reed die op zijn naam stond.
Op 24 mei 2013 heeft de politie gezien dat de achterste loods, waar het amfetaminelaboratorium is aangetroffen, werd dichtgemetseld door [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Het hof ziet geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van dit op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van observatie te twijfelen.
In dat kader acht het hof allereerst van belang dat bij de observaties twee auto’s werden waargenomen (Opel Vivaro met kenteken [kenteken 2] en de Citroën C3 met kenteken [kenteken 1] ) waarvan is vastgesteld dat deze auto’s zijn gebruikt in relatie tot het drugslab te [adres 2] . Beide auto’s waren door [medeverdachte 3] gehuurd en waren bij hem in gebruik. Zoals hierna zal worden besproken, kan naar het oordeel van het hof tevens worden vastgesteld dat ook [medeverdachte 4] en [verdachte] (meerdere keren) in de Citroën hebben gezeten.
Verder acht het hof van belang dat de verbalisanten afzonderlijk van elkaar, op verschillende momenten en verschillende locaties, zonder voorbehoud hebben gerelateerd dat zij (een van) de verdachte(n) herkenden.
Daarnaast is het hof van oordeel dat de observaties steun vinden in overig bewijsmateriaal. Het hof wijst in dat kader op de inhoud van het OVC-gesprek in de Citroën van later die dag waarbij [medeverdachte 3] zijn gesprekspartner [medeverdachte 4] noemde, zijnde de voornaam van [medeverdachte 4] . Zij spraken bij die gelegenheid over de intensieve dag die zij hadden gehad en over het in handen hebben van metselblokjes. Op basis van de inhoud van de OVC-gesprekken in combinatie met observaties, komt het hof tot de conclusie dat [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [verdachte] zich bezig hebben gehouden met het dichtmetselen van de loods aan de [adres 2] .
Op 25 mei 2013, één dag na de dag dat door genoemde verdachten aan de loods is gemetseld, hebben [verdachte] en [medeverdachte 3] zich bezig gehouden met de aanschaf van een caravan bij [bedrijf] te Breda. Diezelfde caravan is op 11 juni 2013 bij de inval in de loods aangetroffen.
Verder kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] en [verdachte] die dag expliciet hebben gesproken over zaken die betrekking hadden op (de voorbereidingshandelingen van) het amfetaminelaboratorium te [adres 2] . Onder meer werd gesproken over het brengen van gasflessen en de caravan naar een drugspandje, over het bestellen van gasflessen en over hoeveel gasflessen er in totaal nodig waren.
Op 27 mei 2013 en 3 juni 2013 heeft [medeverdachte 3] deelgenomen aan OVC-gesprekken waarin met een andere gespreksdeelnemer zeer expliciet werd gesproken over de productie van amfetamine met betrekking tot het drugslab in [adres 2] en over de (mogelijke) verdiensten daaruit. Op 27 mei 2013 noemde [medeverdachte 3] zijn gesprekspartner – net als op 24 mei 2013 – [medeverdachte 4] . In dit gesprek werd gesproken over ‘ [verdachte] ’ (het hof begrijpt: verdachte [verdachte] ), over het betalen van gasflessen, over een caravan en over het bouwen van een slaapplek buiten de caravan. ‘ [medeverdachte 4] ’ gaf aan dat hij een luchtbed bij zich had.
In het gesprek van 3 juni 2013 werd gesproken over een scheidingstrechter, 1.000 liter water dat is gestoomd, 5.000-6.000 liter water sjouwen, zoutzuur, stoom en loog. Dat deze termen betrekking hebben op de productie van amfetamine, volgt uit het proces-verbaal van terminologie op pagina 423 e.v. van deeldossier B1, waarin door de medewerker van LFO wordt verklaard waar die termen in het proces op zien.
In dit gesprek zei de gesprekspartner van [medeverdachte 3] verder: “ [vriendin mv 4] , ik geloof dat ze twaalf keer alles heb gewassen van dat spul.” [medeverdachte 3] reageerde hierop dat het met zijn kleren nog wel meeviel en zei verder “Ik heb tegen die Kale gezegd hoor dat jij buiten op een luchtbed bent gebleven.”
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat er sprake is van een onlosmakelijk verband tussen de OVC-gesprekken van 27 mei en 3 juni en de verdachte [medeverdachte 4] . Immers gaf de persoon die door [medeverdachte 3] ‘ [medeverdachte 4] ’ (voornaam [medeverdachte 4] ) werd genoemd op 27 mei aan dat hij een luchtbed had en een bed buiten de caravan zou bouwen en uit het gesprek van 3 juni blijkt dat de gesprekspartner van [medeverdachte 3] , die in dat gesprek over ‘ [vriendin mv 4] ’ (zijnde de naam van de partner van [medeverdachte 4] ) sprak, op een luchtbed buiten de caravan had geslapen. Wanneer de blote inhoud van deze gesprekken in samenhang met elkaar wordt bezien, is er naar het oordeel van het hof geen andere redelijke en denkbare conclusie mogelijk dan dat het ‘ [medeverdachte 4] ’ was die over ‘ [vriendin mv 4] ’ sprak en dat de gesprekspartner van [medeverdachte 3] op beide dagen een en dezelfde persoon, te weten verdachte [medeverdachte 4] betrof.
Dat dit een juiste conclusie betreft, wordt ondersteund door de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van [medeverdachte 3] , die heeft bevestigd dat hij voornoemde gesprekken in de Citroën met [medeverdachte 4] heeft gevoerd en dat deze gesprekken betrekking hadden op het amfetaminelaboratorium in [adres 2] .
Uit de inhoud van deze gesprekken volgt dat [medeverdachte 4] in de loods aan de [adres 2] heeft overnacht en dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] allebei werkzaamheden hebben verricht ten behoeve van de amfetamineproductie en voorbereidingshandelingen daartoe.
In de loods is op verschillende locaties en voorwerpen DNA aangetroffen van [verdachte] (op 3 koffiebekertjes), [medeverdachte] en [medeverdachte 5] (op 5 peuken, een flesje multivitamine, 3 koffiebekertjes, tenminste 8 werkhandschoenen en kauwgom) en is er een vingerafdruk van [medeverdachte 3] aangetroffen op een kladblok waarin de beschrijving stond met betrekking tot het in het amfetaminelaboratorium aangetroffen productieproces.
Op 11 juni 2013, de dag van de politie-inval, heeft [medeverdachte 3] [medeverdachte 5] in Hulst opgehaald en hebben zij die dag werkzaamheden in de loods verricht ten behoeve van de amfetamineproductie. Zij zijn die dag ruim viereneenhalf uur in de loods aanwezig geweest en kort nadat zij de loods hadden verlaten, werd gezien dat er een drietal bigshoppers uit de Opel Vivaro bus werden gehaald, dat [medeverdachte 5] met een bigshopper wegliep en dat [medeverdachte 3] een minuut later ook met een gevulde bigshopper in zijn hand stond.
Op 11 juni 2013 heeft de partner van [verdachte] , [partner verdachte] , naar de Jerrycanshop gebeld en op verzoek van [verdachte] navraag gedaan naar jerrycans. Het hof acht het, gelet op de grote hoeveelheid jerrycans die zij nodig had (50 jerrycans van 25 liter), volstrekt onaannemelijk dat [verdachte] deze jerrycans nodig had voor benzine of diesel (hof: en dus kennelijk voor een motorvoertuig), zoals hij zelf heeft verklaard (deeldossier B1(3), pagina 206). Daarbij betrekt het hof ook dat, toen bleek dat er niet zoveel jerrycans van 25 liter op voorraad waren maar dat er wel jerrycans van 20 liter waren, [partner verdachte] aangaf dat dit te klein was. Naar het oordeel van het hof kan het, in samenhang met de overige inhoud van het dossier, niet anders zijn dan dat deze jerrycans bestemd waren voor het lab in [adres 2] .
Ten slotte staat voor het hof vast dat [verdachte] kort na de politie-inval bij de loods is gearriveerd en dat hij bij het zien van de politie direct rechtsomkeert maakte en is gevlucht. Ondersteunend bewijs voor de betrokkenheid van [verdachte] vindt het hof verder nog in het feit dat hij kort hierna zijn partner [partner verdachte] belde en tegen haar zei: “We zijn gepakt”.
Verdachte heeft zich bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg – ook toen hem uitdrukkelijk de hiervoor genoemde belastende omstandigheden werden voorgehouden – steeds voornamelijk op zijn zwijgrecht beroepen en is niet ter terechtzitting in hoger beroep verschenen. Hij heeft geen (concrete en onderbouwde) verklaring gegeven met betrekking tot het belastende bewijsmateriaal dat zich in het dossier bevindt.
2.3
Conclusie ten aanzien van medeplegen
Het hof ziet zich thans voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de bereiding en vervaardiging van amfetamine en aan de voorbereidingshandelingen daartoe.
Het hof stelt als toetsingskader het volgende voorop. Op grond van bestendige jurisprudentie moet voor medeplegen sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht dient te zijn. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. In de praktijk is een belangrijke en moeilijke vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. Die vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval.
Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht en derhalve eerder zien op het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf, rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Voor de vraag of sprake is van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan in dat geval onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt, nu het erom gaat dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
Indien de verdachte hoofdzakelijk gedragingen na de uitvoering van het strafbare feit heeft verricht, is in uitzonderlijke gevallen medeplegen denkbaar. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal dan echter wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding, terwijl in de bewijsvoering in zulke uitzonderlijke gevallen ook bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de vraag of wel zodanig bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Het beslissingskader zoals dat in het hier voorgaande is weergegeven kan, met begrippen die niet steeds precies van elkaar af te grenzen zijn, niet anders dan globaal zijn. Dat hangt enerzijds samen met de variëteit van concrete omstandigheden in afzonderlijke gevallen, waarbij ook de aard van het delict een rol kan spelen. Anderzijds is van belang de variëteit in de mate waarin die concrete omstandigheden kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (vgl. in dezen: HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474; HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315/1316).
Voor wat betreft de procesopstelling van de verdachte geldt dat de omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden ter zake van het voorhanden hebben van de goederen op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs kan bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien de verdachte voor zo'n omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken (vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, NJ 1997/584).
Gelet op de vorenstaande feiten en omstandigheden en de vastgestelde bijdragen van de verdachten, in onderlinge samenhang beschouwd, kan naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend worden bewezen dat ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . Uit de gebezigde bewijsmiddelen en het vorenoverwogene blijkt dat de verdachten hebben samengewerkt en allen nauw betrokken waren bij de productie van amfetamine en bij de voorbereidingshandelingen daartoe. Naar het oordeel van het hof had elke verdachte daarbij een belangrijke en onmisbare rol. Zij zijn in de tenlastegelegde periode – in wisselende samenstellingen – bij elkaar gekomen, hebben onderling overleg met elkaar gevoerd over de criminele zaken waarmee zij zich gezamenlijk bezighielden, zijn allen meerdere keren in of bij de loods aanwezig geweest, hebben daar uitvoerende werkzaamheden verricht ten behoeve van de productie van amfetamine en/of hebben benodigdheden ten behoeve van die productie aangeschaft en naar het laboratorium gebracht.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
De verweren van de raadsman zoals hierboven uiteen gezet vinden zijn weerlegging in bovengenoemde bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen in onderlinge samenhang bezien.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen, omdat de verdachte het onder 3 bewezenverklaarde heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.
Een proces-verbaal van bevindingen ter zake aangetroffen verdovende middelen op het adres [adres 3] d.d. 27 januari 2014, deeldossier B5, dossierpagina’s 832-833, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 4] .
Een proces-verbaal pillen-poeders d.d. 22 januari 2014, deeldossier B5, dossierpagina’s 824-825, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 5] .
Een NFI-rapport identificatie van drugs en precursoren d.d. 5 februari 2014, deeldossier B5, dossierpagina’s 827-828.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 januari 2014, deeldossier B5, dossierpagina’s 835-842, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte op dossierpagina 836-837.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen, omdat de verdachte het onder 4 bewezenverklaarde heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.
Een proces-verbaal van bevindingen ter zake aangetroffen verdovende middelen op het adres [adres 3] d.d. 27 januari 2014, deeldossier B5, dossierpagina’s 832-833, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 4] .
Een proces-verbaal cannabis d.d. 22 januari 2014, deeldossier B5, dossierpagina’s 821-822, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 5] .
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 januari 2014, deeldossier B5, dossierpagina’s 835-842, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte op dossierpagina 836-837.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het vervaardigen van amfetamine en dat hij zich bezig heeft gehouden met het plegen van voorbereidingshandelingen ter zake van een amfetamine productie- en verwerkingsproces. In de loods aan de [adres 2] zijn namelijk grote hoeveelheden chemicaliën, grondstoffen en voorwerpen aangetroffen die bestemd zijn voor de productie van amfetamine, waaronder 660 liter zoutzuur, 250 liter mierenzuur, 400 liter formamide, 1.000 kilogram caustic soda en een compleet in werking zijnde laboratoriumopstelling en productieplaats. Voorts is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij 1.260 gram MDMA en 2.050 gram hennep voorhanden heeft gehad. Deze drugs zijn bij de doorzoeking in de woning van verdachte aangetroffen.
In de loods aan de [adres 2] kon op grote schaal amfetamine worden geproduceerd. Ten tijde van het bewezenverklaarde was door de LFO nog nooit een amfetaminelaboratorium met zulke professionele productieapparatuur aangetroffen, waarmee volgens de LFO de productie van amfetamine ‘een nieuw stadium had bereikt’.
De productie van synthetische drugs van dergelijke omvang dient krachtig te worden bestreden. De productie houdt de illegale handel van harddrugs in stand en gaat vaak gepaard met diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit. Tevens zijn in het amfetaminelaboratorium grote hoeveelheden bij het productieproces gegenereerde afvalresten aangetroffen. Dit chemisch afval wordt veelal illegaal gedumpt, hetgeen zeer schadelijk is voor het milieu. Productie van amfetamine en het vervoer en de opslag van chemicaliën die bestemd zijn voor de productie van synthetische drugs brengen daarnaast grote gevaren met zich, waaronder brandgevaar, ontploffingsgevaar en gevaar voor het vrijkomen van giftige stoffen. In dat kader merkt het hof op dat het amfetaminelab zich in de nabijheid van andere woningen bevond. Kennelijk heeft de verdachte deze gevaren op de koop toe genomen, althans heeft hij zich daardoor niet laten weerhouden. Voorts is algemeen bekend dat het gebruik van synthetische drugs ernstige gezondheidsrisico’s met zich brengt. De verdachte heeft zich van dit alles onvoldoende rekenschap van gegeven en heeft met zijn strafbare handelen, kennelijk uitsluitend met het oog op persoonlijk financieel gewin, de instandhouding van het criminele harddrugscircuit bevorderd. Het hof rekent het verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Voor deelname aan een dergelijk professioneel amfetaminelaboratorium, waarbij grootschalig is geproduceerd, worden in de regel langdurige gevangenisstraffen opgelegd. De straffen moeten immers voldoende afschrikkende werking hebben ten opzichte van het lucratieve karakter van de productie van synthetische drugs.
Naar het oordeel van het hof kan dan ook, gelet op de hiervoor beschreven ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 januari 2021, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk ter zake van strafbare feiten veroordeeld, maar niet ter zake van soortgelijke feiten. Het hof zal hiermee dan ook niet in strafverzwarende zin rekening houden.
Het hof is verder weinig bekend geworden over de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is niet ter terechtzitting in hoger beroep verschenen en ook namens verdachte zijn geen omstandigheden naar voren gebracht waar het hof (al dan niet in strafmatigende zin) rekening mee kan houden.
Alle omstandigheden afwegende, daarbij rekening houdend met de ouderdom van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg, acht het hof, net als de rechtbank, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, in beginsel een passende straf. Het hof ziet geen aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Met betrekking tot de redelijke termijn in hoger beroep overweegt het hof nog het volgende.
De verdachte heeft op 20 maart 2017 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 17 september 2021 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met 2 jaren en bijna 6 maanden overschreden.
Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Hoewel er in deze zaak op verzoek van de verdediging getuigen door de raadsheer-commissaris zijn gehoord, is het hof van oordeel dat die omstandigheden niet het gehele tijdsverloop kunnen verklaren. Van andere bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop rechtvaardigen is niet gebleken.
Het hof zal derhalve de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat de op te leggen gevangenisstraf zal worden gematigd met 7 maanden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Het hof zal de teruggave aan verdachte gelasten van het aangezien het belang van strafvordering zich hier niet tegen verzet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 3, 10, 10a en 11 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
27 (zevenentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten
- een geldbedrag van € 845,00 (1085447) en
- een geldbedrag van € 734,46 (1085462).
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 17 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.M.G. Smit en mr. A.R. Hartmann zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld het onderdeel van het eindproces-verbaal met dossiernummer 205A12012 (het indexdossier) van de politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm en doorgenummerd van 1 tot en met 7764.
2.Het startproces-verbaal d.d. 2 augustus 2012, deeldossier A2, dossierpagina 28.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 januari 2014, deeldossier B1(3), dossierpagina 496.
4.Het proces-verbaal van het verloop van het onderzoek d.d. 18 maart 2014, deeldossier A3, dossierpagina’s 92-94, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 3] .
5.De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 25 mei 2021 en het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] d.d. 27 februari 2013, deeldossier B8, dossierpagina 976.
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 januari 2014, deeldossier B1(3), dossierpagina 496.
7.Een proces-verbaal van observatie d.d. 27 mei 2013 met nummer 20130524, deeldossier B1, dossierpagina’s 175-177.
8.Een proces-verbaal van bevindingen OVC 24 mei 2013, opgemaakt d.d. 18 juli 2013, deeldossier B1, dossierpagina’s 179-183.
9.Het proces-verbaal van stemherkenning verdachte d.d. 5 november 2013, deeldossier B1, dossierpagina’s 190-191.
10.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] d.d. 23 januari 2014, deeldossier B1(2), dossierpagina 194.
11.Het proces-verbaal van bevindingen OVC 25 mei 2013, opgemaakt d.d. 12 augustus 2013, deeldossier B1, dossierpagina’s 196-198, in combinatie met het proces-verbaal van bevindingen 25 mei 2013, opgemaakt d.d. 12 augustus 2013, deeldossier B1, dossierpagina’s 202-207.
12.Het proces-verbaal van bevindingen OVC 25 mei 2013, opgemaakt d.d. 12 augustus 2013, deeldossier B1, dossierpagina’s 215-220.
13.Het proces-verbaal van bevindingen OVC 25 mei 2013, opgemaakt d.d. 12 augustus 2013, deeldossier B1, dossierpagina’s 224-229.
14.Het proces-verbaal van bevindingen OVC 25 mei 2013, opgemaakt d.d. 12 augustus 2013, deeldossier B1, dossierpagina’s 233-235.
15.Het proces-verbaal van bevindingen peilbaken 20-SNH-9 d.d. 14 oktober 2013, deeldossier B1, dossierpagina’s 211-213.
16.Het proces-verbaal van bevindingen peilbaken 20-SNH-9 periode 27 mei 2013 t/m 2 juni 2013, opgemaakt d.d. 9 september 2013, deeldossier B1, dossierpagina’s 301-303.
17.Het proces-verbaal van bevindingen OVC 27 mei 2013, opgemaakt d.d. 25 juli 2013, deeldossier B1, dossierpagina’s 329-331.
18.Het proces-verbaal van bevindingen OVC 27 mei 2013, opgemaakt d.d. 25 juli 2013, deeldossier B1, dossierpagina’s 329-331.
19.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 juni 2013, deeldossier B1, dossierpagina’s 366-367.
20.Het proces-verbaal van bevindingen inkijk d.d. 4 juni 2013, deeldossier B1, dossierpagina’s 381-382.
21.Het proces-verbaal van bevindingen OVC 3 juni 2013, opgemaakt d.d. 30 juli 2013, deeldossier B1, dossierpagina’s 425-435.
22.Het proces-verbaal van bevindingen [adres 2] , deeldossier B1, pagina 4 en tap 62, opgenomen op pagina 565.
23.De verklaring van [medeverdachte 3] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 25 mei 2021, welke verklaring in de dossiers van alle verdachten is gevoegd.
24.Het proces-verbaal van bevindingen gebruikte terminologie d.d. 23 september 2013, deeldossier B1, dossierpagina’s 423-424.
25.Het proces-verbaal observatie d.d. 26 augustus 2013, deeldossier B1, dossierpagina’s 460-461.
26.Het proces-verbaal observatie d.d. 14 juni 2013, deeldossier B1, dossierpagina’s 486-488.
27.Het proces-verbaal identificatie [medeverdachte 5] , deeldossier B1, dossierpagina’s 469-471.
28.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 5] d.d. 1 mei 2021, los in het dossier, en de verklaring van [medeverdachte 3] , afgelegd ter terechtzitting d.d. 25 mei 2021.
29.Tapgesprek d.d. 10 juni 2013, deeldossier B1, dossierpagina 444.
30.Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van [partner verdachte] d.d. 24 januari 2014.
31.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 augustus 2013, deeldossier B1, dossierpagina 240 en het proces-verbaal van bevindingen [bedrijf] d.d. 21 augustus 2013 met bijlagen, deeldossier B1, dossierpagina’s 357-364.
32.Het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. het aantreffen en ontmantelen van een amfetaminelaboratorium in een loods, gelegen op het perceel [adres 2] , deeldossier B1, dossierpagina’s 496-497.
33.Het proces-verbaal [adres 2] d.d. 9 april 2014, deeldossier Ontneming, dossierpagina’s 87-93, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] .
34.Het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. het aantreffen en ontmantelen van een amfetaminelaboratorium in een loods, gelegen op het perceel [adres 2] , deeldossier B1, dossierpagina 497.
35.Het NFI rapport d.d. 29 november 2013, deeldossier B1, dossierpagina’s 500B-500J.
36.Kopie van het aangetroffen kladblok, bijlage 5 deeldossier ontneming lab [adres 2] , dossierpagina’s 113-130.
37.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, rapportnummer 30-379455, deeldossier ontneming lab [adres 2] , dossierpagina’s 6-7, en het NFI-rapport ‘Capaciteits- en opbrengstschatting amfetaminevervaardiging [adres 2] in [adres 2] ’ d.d. 10 april 2014, deeldossier ontneming lab [adres 2] , dossierpagina’s 133, 136 en 138-139.
38.Het proces-verbaal forensisch sporenonderzoek d.d. 7 augustus 2013, deeldossier B1(2), dossierpagina’s 710-715 in combinatie met het DNA-profielcluster 25266 op dossierpagina 730, 740 en 741 en het DNA-profielcluster 7663 op dossierpagina’s 723-724, 728-729, 737-739, 751-753.
39.Het proces-verbaal NFI rapport onderzoek referentiemonster, als losse bijlage bijgevoegd in het persoonsdossier van [medeverdachte 5] .
40.Het proces-verbaal forensische opsporing, deeldossier B1(2), dossierpagina’s 711-716 en de bijlage profielcluster 25265, dossierpagina’s 735-736.
41.Het NFI rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 17 juli 2013, deeldossier B1(2), dossierpagina’s 742-745.
42.Het NFI rapport onderzoek naar sporen durgs en drugs gerelateerde substanties op handschoenen d.d. 26 juli 2013, dossierpagina’s 756-760.
43.Het proces-verbaal forensisch sporenonderzoek d.d. 7 augustus 2013, deeldossier B1(2), dossierpagina’s 710-717 en 767.
44.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 oktober 2013, deeldossier B1, dossierpagina 491.
45.Tapgesprek 1345 (tap 53), deeldossier B1(2), dossierpagina’s 548-550.
46.Het proces-verbaal van bevindingen OVC d.d. 28 september 2013, deeldossier B1(2), dossierpagina’s 656-659.
47.Het proces-verbaal van verhoor [betrokkene] d.d. 13 augustus 2013, deeldossier B1(2), dossierpagina’s 868, 870, 874, het proces-verbaal van verhoor [betrokkene] d.d. 15 augustus 2013, deeldossier B1(2), dossierpagina 899, en het proces-verbaal van verhoor [betrokkene] d.d. 4 maart 2014, deeldossier B1(3), dossierpagina 715.