ECLI:NL:GHSHE:2021:4131

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
20-000886-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake verkrachting met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, dat op 17 maart 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1969, werd beschuldigd van verkrachting van de benadeelde partij, waarbij hij haar heeft gedwongen tot seksuele handelingen door middel van geweld en bedreiging. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdediging vroeg om een taakstraf in plaats van onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof oordeelde dat het bewezenverklaarde feit, verkrachting, wettig en overtuigend was bewezen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 1.922,00 toegewezen, bestaande uit € 172,00 aan materiële schade en € 1.750,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die de benadeelde partij had geleden als gevolg van zijn handelen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000886-20
Uitspraak : 2 november 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 17 maart 2020, in de strafzaak met parketnummer 03-094949-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof de gevorderde immateriële schade ten bedrage van € 1.750,00 geheel zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schade-vergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade ten bedrage van € 2.002,62 in de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. In geval van een veroordeling is door de verdediging verzocht om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar de zaak af te doen met een taakstraf. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard de gevorderde immateriële schade ten bedrage van € 1.750,00 te willen voldoen, zodat de vordering in zoverre kan worden toegewezen. De verdediging heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat de vordering voor het overige – een bedrag van € 2.002,62 aan materiële schade – dient te worden afgewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 23 januari 2018 te Echt, in de gemeente Echt-Susteren, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten het duwen/brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [benadeelde] en/of het (tong)zoenen van die [benadeelde] en/of het betasten/aanraken van de borst(en) van die [benadeelde] , en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) hieruit dat hij, verdachte,
‒ die [benadeelde] onverhoeds heeft gezoend en/of (daarbij) zijn tong in de mond van die [benadeelde] heeft geduwd en/of
‒ die [benadeelde] onverhoeds en/of met kracht tegen een muur heeft geduwd en/of die [benadeelde] heeft vastgepakt en/of vastgehouden (ten gevolge waarvan zij niet weg kon) en/of
‒ (vervolgens) met zijn lichaam tegen die [benadeelde] aan is gaan staan en/of
‒ (vervolgens), terwijl hij die [benadeelde] tegen de muur geduwd hield, zijn hand in haar broek en slipje heeft gedaan en/of
‒ (vervolgens) met kracht zijn vinger(s) in haar vagina heeft geduwd/gebracht en/of
‒ (vervolgens) de borst(en) van die [benadeelde] heeft vastgepakt en/of betast/aangeraakt en/of
‒ (vervolgens) die [benadeelde] (in haar nek/hals) heeft gezoend.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 januari 2018 te Echt, in de gemeente Echt-Susteren, door geweld of andere feitelijkheden [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten het duwen/brengen van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [benadeelde] en het (tong)zoenen van die [benadeelde] en het betasten/aanraken van de borsten van die [benadeelde] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden hieruit dat hij, verdachte,
‒ die [benadeelde] onverhoeds heeft gezoend en daarbij zijn tong in de mond van die [benadeelde] heeft geduwd en
‒ die [benadeelde] onverhoeds en met kracht tegen een muur heeft geduwd en die [benadeelde] heeft vastgepakt en vastgehouden ten gevolge waarvan zij niet weg kon en
‒ vervolgens met zijn lichaam tegen die [benadeelde] aan is gaan staan en
‒ vervolgens, terwijl hij die [benadeelde] tegen de muur geduwd hield, zijn hand in haar broek en slipje heeft gedaan en
‒ vervolgens met kracht zijn vingers in haar vagina heeft geduwd/gebracht en
‒ vervolgens de borsten van die [benadeelde] heeft vastgepakt en/of betast/aangeraakt en
‒ vervolgens die [benadeelde] in haar nek/hals heeft gezoend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op: verkrachting.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting. Hij heeft het slachtoffer (tong) zoenen gegeven, hij heeft haar borsten betast en hij is – terwijl hij haar stevig met zijn lichaam tegen de muur geduwd hield – met zijn vingers in haar vagina gegaan. De verdachte is daarbij uitsluitend uitgegaan van zijn eigen behoefte en heeft een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit haar slachtofferverklaring blijkt dat zij lange tijd nadelige gevolgen hiervan heeft ondervonden, zoals slaapproblemen, nachtmerries en gevoelens van verdriet, vernedering, depressie, wantrouwen en onveiligheid. Het hof is van oordeel dat het handelen van de verdachte bovendien getuigt van een grote mate van brutaliteit, nu het bewezenverklaarde in de eigen woning van het slachtoffer heeft plaatsgevonden, terwijl haar dochtertje van nog geen twee jaar oud boven lag te slapen. Haar huis zou juist een veilige haven voor hen moeten zijn.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof heeft daarbij ook rekening gehouden met:
‒ de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 augustus 2021, reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld, doch niet ter zake van soortgelijke strafbare feiten;
‒ de omstandigheid dat uit voornoemd uittreksel volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is;
‒ de LOVS-oriëntatiepunten, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden en waaruit volgt dat voor een verkrachting doorgaans als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden als passend wordt beschouwd. Het hof overweegt daarbij dat in het onderhavige geval “slechts” sprake was van penetratie met de vingers en niet met het geslachtsdeel van de verdachte en voorts dat de handelingen van relatief korte duur waren, welke omstandigheden in dit geval als strafmatigende factoren kunnen worden aangemerkt;
‒ de veranderde proceshouding van de verdachte in hoger beroep, in die zin dat hij nu erkent fout te hebben gehandeld.
Alles overwegende, kan het hof zich vinden in de door de rechtbank in eerste aanleg opgelegde straf. Ook het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Het hof is, met de advocaat-generaal, van oordeel dat de door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte geenszins overtuigen. Het gevoerde strafmaatverweer leidt derhalve niet tot een ander oordeel over de strafoplegging. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde straf voldoende recht doet aan de aard en ernst van het feit, zodat het hof evenmin reden ziet voor oplegging van een hogere straf. Het hof schuift de voorstellen van de verdediging en de advocaat-generaal derhalve terzijde.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 3.752,62. Dit bedrag bestaat uit € 2.002,62 aan materiële schade en € 1.750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een totaalbedrag van € 1.922,00. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Materiële schade
De mobiele telefoon van de benadeelde partij is op 9 februari 2018, bij gelegenheid van haar aangifte, door de politie in beslag genomen ten behoeve van het onderzoek (tot 20 maart 2018). Nu de benadeelde partij zich door het bewezenverklaarde onveilig voelde, werd de aanschaf van een tijdelijke telefoon door haar noodzakelijk geacht. Nog diezelfde dag heeft de benadeelde partij een prepaid telefoon gekocht voor een bedrag van € 126,00. De benadeelde partij heeft om vergoeding van dit aankoopbedrag verzocht. Voorts heeft zij verzocht om vergoeding van haar maandelijkse abonnementskosten à € 48,00. Deze kosten heeft de benadeelde partij moeten doorbetalen gedurende de periode van bijna twee maanden waarin zij niet over de telefoon kon beschikken. De benadeelde partij heeft in dat kader een bedrag van (2 x € 48,00 =) € 96,00 gevorderd.
Het hof is van oordeel dat de noodzaak voor de aanschaf van een tijdelijke telefoon en de aanschafkosten daarvan voldoende zijn onderbouwd. Het hof acht derhalve het gevorderde bedrag van € 126,00 toewijsbaar. Het hof overweegt ten aanzien van de abonnementskosten dat het bedrag van € 48,00 per maand blijkens de factuur is opgebouwd uit € 23,00 aan abonnementskosten en € 25,00 aan toestelbetaling (het hof begrijpt: maandelijkse afbetaling van het toestel). Het hof is van oordeel dat de doorbetaling van de abonnementskosten, terwijl de benadeelde partij geen gebruik kon maken van haar abonnement door de inbeslagname van de telefoon, als rechtstreekse schade kan worden aangemerkt. Derhalve komt een bedrag van (2 x € 23,00 =) € 46,00 voor vergoeding in aanmerking. Het hof is voorts van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor zover ziende op de kosten van de (af)betaling van het toestel, nu deze kosten niet in rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, nog daargelaten de vraag of hier wel sprake kan zijn van schade nu de benadeelde partij hiermee het toestel heeft afbetaald waarover zij op 20 maart 2018 weer de beschikking kreeg. In het kader van de inbeslagname van de telefoon van de benadeelde partij acht het hof derhalve in totaal een bedrag van (€ 126,00 + € 46,00 =) € 172,00 toewijsbaar.
De benadeelde partij heeft voorts verzocht om vergoeding van:
‒ € 1.400,00 € 1.400,00 ter zake van de kosten van de, door een vroegtijdige verhuizing, niet van de verhuurder retour gekregen borgsom;
‒ € 1.400,00 € 330,62 ter zake van de kosten van de doorbetaling van de resterende maanden van een jaarcontract bij Ziggo vanwege voornoemde verhuizing.
De benadeelde partij heeft omtrent deze verhuizing aangevoerd dat haar veiligheidsgevoel door het bewezenverklaarde zodanig is aangetast dat zij zich genoodzaakt voelde om te verhuizen. Uit de verklaring van de benadeelde partij, afgelegd ter gelegenheid van haar aangifte op 9 februari 2018 en inhoudende dat zij en haar vriend “voor de 16e een bezichtiging [hadden] staan voor twee huizen” en: “Morgen komt er een vrouw naar mijn huis kijken welke zij mogelijk wil overnemen” (dossierpagina 26), zou echter kunnen worden opgemaakt dat een verhuizing reeds vóór het bewezenverklaarde op de planning stond. Gelet hierop, is voor het hof onduidelijk of de verhuizing een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde (en snel daarna in gang is gezet) of dat die verhuizing reeds eerder was gepland. Nader onderzoek hiernaar zou naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Het hof zal daarom bepalen dat dit deel van haar vordering niet ontvankelijk is en slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Ten slotte heeft de benadeelde partij verzocht om vergoeding van het nog door de verdachte aan haar verschuldigde bedrag van € 50,00 voor de aankoop van het bed. Het hof is van oordeel dat deze schade niet kan worden aangemerkt als het rechtstreekse gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen. De benadeelde partij kan daarom in dit deel van haar vordering niet worden ontvangen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft de immateriële schade die zij door toedoen van de verdachte heeft geleden op een bedrag van € 1.750,00 gesteld. Deze schade is naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd en bovendien is door de verdediging gesteld dat de verdachte de gehele gevorderde immateriële schade wil vergoeden. Het hof acht deze schade derhalve geheel toewijsbaar.
Resumé
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.922,00, bestaande uit € 172,00 aan materiële schade en € 1.750,00 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld en met vermeerdering van de wettelijke rente met ingang van de dag van het ontstaan van de schade
.Het hof acht de wettelijke rente als volgt toewijsbaar:
‒ vanaf 9 februari 2018 over € 126,00, nu de telefoon blijkens de factuur op die dag is aangeschaft;
‒ vanaf 22 februari en 22 maart 2018, telkens over € 23,00, nu de abonnementskosten blijkens de rekening automatisch maandelijks voor de betreffende maand omstreeks de 22e worden afgeschreven;
‒ vanaf 23 januari 2018 over € 1.750,00 zijnde de pleegdatum van het delict (23 januari 2018),
telkens tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij in haar vordering voor wat betreft de posten maandelijkse (af)betaling mobiele telefoon en bed niet kan worden ontvangen en voorts dat de vordering voor wat betreft de vergoeding voor Ziggo-kosten en de borgsom niet ontvankelijk is en slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 1.922,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.922,00 (duizend negenhonderdtweeëntwintig euro)bestaande uit
€ 172,00 (honderdtweeënzeventig euro) materiële schadeen
€ 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade,vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdata, telkens tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover deze ziet op de posten maandelijkse (af)betaling mobiele telefoon en bed.
Verklaart de vordering niet-ontvankelijk voor zover deze ziet op de posten Ziggo en borgsom en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.922,00 (duizend negenhonderdtweeëntwintig euro)bestaande uit
€ 172,00 (honderdtweeënzeventig euro) materiële schadeen
€ 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdata telkens tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
29 (negenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdata van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
‒ [-] 9 februari 2018 over een bedrag van € 126,00;
‒ [-] 22 februari 2018 over een bedrag van € 23,00;
‒ [-] 22 maart 2018 over een bedrag van € 23,00,
en van de immateriële schade op 23 januari 2018.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 2 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Henzen en mr. Buljevic zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.