ECLI:NL:GHSHE:2021:4112

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
20-001740-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belaging met voorwaardelijke gevangenisstraf en vorderingen benadeelde partijen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1979, werd beschuldigd van belaging, gepleegd in de periode van 16 mei 2019 tot en met 10 juli 2019. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van zijn ex-partner en ex-schoonvader door ongewenste communicatie en aanwezigheid. Het hof bevestigde de bewezenverklaring van belaging, maar vernietigde het eerdere vonnis en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden op, met een proeftijd van 3 jaar. Tevens werden er vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en een locatieverbod voor hun woonadressen en de kinderopvang van de zoon van de verdachte. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor immateriële schade aan de benadeelden. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling werd afgewezen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001740-20
Uitspraak : 7 oktober 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 6 augustus 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-166348-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, met v.i.-zaaknummer 99-000272-51, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1979,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep:
  • de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging ter zake van het tenlastegelegde, voor zover dit ziet op de belaging van [benadeelde 1] ;
  • de verdachte ter zake van ‘belaging, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
  • aan het voorwaardelijke strafdeel bijzondere voorwaarden verbonden en deze bijzondere voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen toezicht uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding en bepaald dat [benadeelde 2] haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] toegewezen tot een bedrag van
€ 1.000 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, onder niet-ontvankelijkverklaring in het overige deel van de vordering;
  • de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling voor een periode van 320 dagen (zaaknummer 99-000272-51) afgewezen;
  • het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en de vorderingen op de benadeelde partijen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • de verdachte zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaren en in geval van tenuitvoerlegging met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest;
  • een contact- en locatieverbod in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen ten aanzien van de in het vonnis opgenomen respectievelijk personen en gebieden, met vervangende hechtenis voor de duur van 4 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden;
  • de hiervoor genoemde vrijheidsbeperkende maatregelen dadelijk uitvoerbaar zal verklaren;
  • de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot schadevergoeding;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] zal toewijzen tot een bedrag van € 1.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, onder niet-ontvankelijkverklaring van het overige deel van de vordering;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] zal toewijzen tot een bedrag van € 1.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, onder niet-ontvankelijkverklaring van het overige deel van de vordering.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair, indien het hof komt tot een bewezenverklaring, heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de raadsman wegens de verzochte vrijspraak bepleit dat de het hof de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen dan wel de vorderingen zal afwijzen. Subsidiair is bepleit dat het hof de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren nu de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd en behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafproces zou betekenen. Meer subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de vordering van [benadeelde 3] bepleit dat het door de rechtbank toegewezen bedrag aan immateriële schade dient te worden gematigd en voorts ten aanzien van de vordering van [benadeelde 2] dat het gevorderde bedrag moet worden gematigd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 mei 2019 tot en met 10 juli 2019 te Middelburg, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 2] (zijn ex-partner) en/of [benadeelde 3] (zijn ex-schoonvader) en/of [benadeelde 1] (zijn ex-schoonmoeder), door ongewenst
- ( veelvuldig)(WhatsApp)berichten te sturen en/of te verzenden naar die [benadeelde 2] en/of
- ( veelvuldig) langs de woning(en) van die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of die [benadeelde 1] te rijden en/of door de straat, waarin die woning(en) gelegen zijn/is, te rijden en/of te lopen en/of te fietsen en/of
- ( veelvuldig) zich bij de woning(en) van die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of die [benadeelde 1] op te houden en/of post gericht aan [zoon van verdachte] in de brievenbus te deponeren en/of
- ( veelvuldig) zich (– in strijd met een civielrechtelijk contactverbod en/of een civielrechtelijke omgangsregeling –) bij en/of rondom het kinderdagverblijf (van zijn zoon [zoon van verdachte] ) op te houden en/of
- ( veelvuldig) die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of die [benadeelde 1] te (achter)volgen en/of de nabijheid van die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of die [benadeelde 1] op te zoeken en/of
- ( veelvuldig) dreigende en/of beledigende woorden te roepen naar die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of die [benadeelde 1]
met het oogmerk die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of die [benadeelde 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank heeft in het vonnis ten aanzien van de ontvankelijkheid van de officier van justitie het volgende overwogen (pg. 1-2 van het vonnis):
Het tenlastegelegde feit is een klachtdelict. Nu in dit verband geen klacht is gedaan door aangeefster [benadeelde 1] , zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van verdachte voor zover het tenlastegelegde feit ziet op [benadeelde 1] .
De overige in de tenlastelegging genoemde aangevers [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , hebben na het doen van hun aangiftes ieder een klacht gedaan. Hoewel bovenaan de aangifte van
[benadeelde 3] staat vermeld dat hij aangifte doet namens zijn dochter [benadeelde 2] , blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de inhoud van zijn aangifte dat hij ook aangifte doet voor zichzelf. De rechtbank gaat er daarom van uit dat zijn klacht eveneens ziet op de strafvervolging van verdachte jegens zowel [benadeelde 2] als hemzelf. Ten aanzien van het tenlastegelegde feit inzake [benadeelde 2] en [benadeelde 3] is de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank daarom ontvankelijk in de vervolging.
Het hof neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne en verwerpt het verweer van de raadsman aangaande de bepleite niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van [benadeelde 3] .
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 16 mei 2019 tot en met 10 juli 2019 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 2] (zijn ex-partner) en [benadeelde 3] (zijn ex-schoonvader), door ongewenst
- ( WhatsApp)berichten te sturen en te verzenden naar die [benadeelde 2] en/of
- veelvuldig langs de woningen van die [benadeelde 2] en [benadeelde 3] te rijden en door de straat, waarin die woningen gelegen zijn, te rijden en/of te lopen en/of te fietsen en/of
- veelvuldig zich bij de woningen van die [benadeelde 2] en [benadeelde 3] op te houden en post gericht aan [zoon van verdachte] in de brievenbus te deponeren en/of
- zich bij en/of rondom het kinderdagverblijf (van zijn zoon [zoon van verdachte] ) op te houden en/of
- veelvuldig de nabijheid van die [benadeelde 2] en [benadeelde 3] op te zoeken en/of
- beledigende woorden te roepen naar die [benadeelde 3] ,
met het oogmerk die [benadeelde 2] en [benadeelde 3] te dwingen iets te doen en/of te dulden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 27 mei 2019, dossierpagina’s 3-6, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde 2] :
(pagina 3)
Ik doe aangifte van stalking door mijn ex-vriend [verdachte] . [verdachte] heeft ongeveer 2 jaar vastgezeten en is op 14 mei 2019 vrijgekomen.
(pagina 4)
16 Mei 2019 begon [verdachte] te appen. Hij appte me dat hij zijn zoon wilde zien. 17 Mei 2019 appte hij me weer. Ik zag op de beelden dat [verdachte] langs mijn woning [het hof begrijpt: aan de [adres 2] } fietste.
Op 18 mei 2019 werd er twee keer bij mijn ouders [het hof begrijpt: aan de [adres 3] ] aangebeld. Ik zag dat [verdachte] voor de deur stond. Ik heb hem duidelijk gezegd dat hij niet meer aan de deur mocht komen.
Op 18 mei 2019 kwam ik samen met mijn moeder en mijn zoon op de fiets uit [plaats 1] . Op de [plaats 1] zag ik dat [verdachte] op een bankje zat. Hij zat ons op te wachten, toen wij doorreden, kwam hij achter ons aangefietst, tot aan het huis van mijn ouders.
19 Mei 2019 werd ik gebeld door mijn ouders. Ze vertelden me dat [verdachte] voor de deur op de grond zat. Mijn ouders vroegen of hij weg wilde gaan, maar dit deed hij niet. Ik durfde op dat moment niet naar de woning van mijn ouders, waar mijn kind op dat moment ook verbleef.
20 Mei 2019 zette [verdachte] een fiets voor de woning van mijn ouders neer.
21 Mei 2019 heeft mijn vader mijn zoon naar [kinderopvang] aan de [adres 4] gebracht. Hij zag dat [verdachte] daar buiten stond. [verdachte] is meegelopen tot aan de voordeur van het zwembad en is weggegaan. Enige tijd later heeft [verdachte] bij de [kinderopvang] aangebeld. Hij zei dat hij de vader was van [zoon van verdachte] en dat hij hem wilde zien. De leidsters van [kinderopvang] hebben mij toen gebeld. Dezelfde middag werd ik gebeld door mijn moeder en zij vertelde dat [verdachte] weer voor haar deur stond. Ik ben naar hem toe gegaan en heb hem gezegd dat dit moet stoppen. Hij reageerde hierop en zei dat hij dat niet ging doen. Ik heb toen de politie gebeld. De politie vroeg of mijn zoon bij mij was. Ik vertelde dat hij nog op de kinderopvang was. [verdachte] hoorde mij dit zeggen en hij is toen naar [kinderopvang] gefietst. Ik ben toen samen met mijn vader ook naar de kinderopvang gegaan. Daar kwam de politie ter
(pagina 5)plaatse.
De politie heeft [verdachte] aangesproken en ik moest samen met [zoon van verdachte] binnen blijven. Toen [verdachte] iets verderop uit beeld stond, kon ik samen met mijn zoon naar huis gaan.
Dezelfde avond plaatste [verdachte] weer een fiets voor de deur van het huis van mijn ouders, waar ik uit angst nog steeds verbleef.
22 Mei 2019 deden mensen melding dat er een man kinderen stond te filmen bij de kinderopvang aan de [adres 4] . De medewerker van [kinderopvang] ging kijken en zag dat het [verdachte] was, waarna ze de politie belde. Ter plaatse heeft de politie [verdachte] aangesproken en hem verteld dat hij hiermee moest stoppen en dat hij de formele weg moest bewandelen als hij zijn zoon wilde zien. Hij appte mij daarna nog, waarop ik hem heb geschreven dat ik opensta voor een bezoekregeling, maar dat hij dat via de formele weg moet doen en dat hij moest stoppen met het stalken.
23 Mei 2019 ging ik naar mijn eigen huis [het hof begrijpt: aan de [adres 2] ].
Ik zag op de beelden dat [verdachte] weer langs fietste.
24 Mei 2019 zag ik op de beelden dat [verdachte] langs mijn huis fietste. Die dag heeft [verdachte] een stopgesprek gehad bij de reclassering. Daar heeft hij gezegd dat hij niet gaat stoppen.
26 Mei 2019 kreeg ik een bericht van [verdachte] [het hof begrijpt: op mijn telefoon], waarin hij onder andere schreef dat hij nooit gaat stoppen.
2.
Het proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 19 juni 2019, dossierpagina’s 7-9, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde 2] :
(pagina 8)
Op 27 mei 2019 liepen mijn moeder en ik door de stad, toen [verdachte] ons tegemoet kwam fietsen. Wij gingen daarna naar de opvang om [zoon van verdachte] op te halen. Toen werd ik door een medewerker van de kinderopvang erop geattendeerd dat [verdachte] bij de opvang rondfietste.
Op 9 juni 2019 zat [verdachte] bij mijn ouders in de straat. Hier is beeldmateriaal van. Ik ben die dag ook door de buurman geappt met de vraag of [verdachte] via hem een cadeau mag brengen voor [zoon van verdachte] .
Op 11 juni 2019 fietste [verdachte] meerdere keren voorbij de woning van mijn ouders. Om 16.55 uur ging ik [zoon van verdachte] ophalen van de kinderopvang en zat [verdachte] een straat verder mij op te wachten (filmpje in de auto van gemaakt). Nadat ik [zoon van verdachte] had opgehaald en de auto terug naar mijn ouders bracht, stond [verdachte] in de straat ons te filmen. In de avond tussen 20.00 uur en 21.00 uur was mijn vader bezig met het sproeien van de voortuin. De voordeur stond op een kier om terug naar binnen te gaan. Mijn vader liep naar achteren om spullen weg te zetten en kwam binnen 5 minuten terug en zag dat de deur openstond. Hij liep naar binnen en zag dat er aan het einde van de mat een envelop lag met [zoon van verdachte] zijn naam erop en 10 of 20 euro erin.
3.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 juli 2019, dossierpagina’s 10-15, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde 3] :
(pagina 10)
Ik doe aangifte voor mijzelf en voor mijn dochter [benadeelde 2] . Wij worden door [verdachte] gestalkt.
(pagina 11)
Op 16 mei 2019 belde [verdachte] op dat hij zijn zoon wilde zien. Mijn dochter [benadeelde 2] heeft hierop aangegeven dat zij het wat rustiger aan wilde doen en niet gelijk een bezoekregeling wilde. Voor mijn gevoel is daarna de echte ellende begonnen.
Hieronder noem ik alle incidenten waarbij de datum bekend is. Op de dagen die niet expliciet beschreven staan in deze aangifte is [verdachte] voor ons gevoel altijd aanwezig en fietst verschillende malen door de straat. Wij hebben het gevoel dat wij in de gaten gehouden worden door [verdachte] .
Op het moment dat wij ons huis verlaten, is [verdachte] altijd in de buurt. Hij duikt vaak opeens op en komt dan in onze richting en roept hierbij verschillende dingen, zoals pannenkoek. De aanwezigheid van [verdachte] maakt een stelselmatige inbreuk op ons persoonlijke leven. Hij wil ons hiermee dwingen om zijn regels op te volgen zodat hij onder andere zijn kind [zoon van verdachte] kan zien.
(pagina 12)
Op 17 mei 2019 zat [verdachte] bij mij in de straat. Hij gaf aan dat hij ging zitten wachten tot hij zijn zoon [zoon van verdachte] mocht zien. Dit heeft voor onrust gezorgd in de straat. Verschillende buren maakten zich ernstig zorgen om het feit dat hij dan zo lang en zo demonstratief bleef zitten voor de deur.
Op 20 mei 2019 viel er een eerste envelop op de mat met daarin geld, ogenschijnlijk bedoeld voor [zoon van verdachte] , gezien de naam op de envelop.
Op 21 mei 2019 werd [verdachte] gesignaleerd in de buurt van het kinderdagverblijf waar [zoon van verdachte] in de opvang zit.
Op 30 mei 2019 kwam er nogmaals een envelop binnen met daarin geld, ogenschijnlijk bedoeld voor [zoon van verdachte] , gezien de naam op de envelop.
Op 9 juni 2019 liep [verdachte] verschillende keren langs mijn huis en dit gaf meteen weer een beklemmend gevoel.
Op 11 juni 2019 liep [verdachte] verschillende malen door de straat, dit is ook vastgelegd door mij.
(pagina 13)
Op 15 juni 2019 kwam er nogmaals een envelop binnen met daarin geld, ogenschijnlijk bedoeld voor [zoon van verdachte] , gezien de naam op de envelop.
Op 20 juni 2019 kregen wij een brief ter attentie van [zoon van verdachte] .
In de nacht van 22 op 23 juni 2019 werden wij gewekt door onze dochter die beelden liet zien van de beveiligingscamera's van haar huis. Op de beelden was te zien dat [verdachte] constant voor het huis van mijn dochter langs liep/fietste. Mijn dochter was toen thuis [het hof begrijpt: aan de [adres 2] ].
Op 23 juni 2019 zat [verdachte] bij het huis van mijn dochter in de [adres 2] .
Op 26 juni 2019 kwam er nogmaals een envelop binnen met daarin geld, ogenschijnlijk bedoeld voor [zoon van verdachte] gezien de naam op de envelop.
Op 29 juni 2019 liep ik naar buiten. Ik zag [verdachte] voorbij mijn woning fietsen. Aan het einde van de straat draaide hij om en fietste hij in tegengestelde richting.
Op 30 juni 2019 waren wij bij café restaurant [bedrijf 1] . Toen wij op het terras zaten, kwam [verdachte] naast ons zitten.
(pagina 14)
Later die dag zaten wij bij restaurant [bedrijf 2] op het terras. Weer kwam [verdachte] bij ons zitten.
4.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 23 juli 2020, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik na mijn vrijlating uit detentie contact heb opgenomen met [benadeelde 2] door haar berichten via WhatsApp te sturen. Het veelvuldige contact vond plaats in de eerste periode na mijn vrijlating. Ik ben een aantal keer langs de woning van [benadeelde 2] en de woning van haar ouders gereden. Het klopt ook dat ik voor de woning heb gezeten. Ik heb één keer een brief afgeleverd en een paar keer een envelop met geld in de brievenbus gedaan. Daarnaast ben ik een aantal keren in de omgeving van het kinderdagverblijf van mijn zoon geweest. Dit was allemaal in [plaats 2] .
5.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 23 september 2021, voor zover inhoudende:
U, voorzitter, houdt mij de gedachtestreepjes uit de bewezenverklaring van de rechtbank voor, te weten dat ik:
- WhatsApp berichten heb gestuurd naar [benadeelde 2] en
- veelvuldig langs de woningen van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] heb gereden en/of gelopen en/of gefietst door de straat, waarin die woningen gelegen zijn en
- veelvuldig mij bij de woningen van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] heb opgehouden en post in de brievenbus heb gedeponeerd gericht aan [zoon van verdachte] en
- mij bij en/of rondom het kinderdagverblijf van mijn zoon heb opgehouden en
- veelvuldig de nabijheid van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] heb opgezocht en
- beledigende woorden heb geroepen naar [benadeelde 3] .
U vraagt mij of het klopt dat ik deze handelingen heb begaan.
Ja. Met betrekking tot het laatste gedachtestreepje verklaar ik dat ik [benadeelde 3] pannenkoek heb genoemd.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is op gronden als verwoord in de pleitnota het volgende aangevoerd. Verdachte heeft zich enkel op openbare plaatsen begeven waar zijn zoon op dat moment was met als doel om hem te kunnen zien, omdat zijn ex-partner geen bezoek-/omgangsregeling tussen verdachte en zijn zoon wenste. Dit gedrag kan niet worden gekwalificeerd als belaging in de zin van artikel 285b Sr. Het vereiste opzet, ook in voorwaardelijke zin, om [benadeelde 2] en [benadeelde 3] lastig te vallen, een onveilig gevoel te geven of in hun vrijheid aan te tasten, ontbreekt. Bovendien gaat het om een periode van 55 dagen waarin de gedragingen hebben plaatsgevonden. Dit is volgens de raadsman onvoldoende om van een stelselmatige inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer te kunnen spreken. Ook is er onvoldoende bewijs voorhanden waaruit blijkt dat verdachte beledigende woorden zou hebben geroepen naar [benadeelde 3] . Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat verdachte het oogmerk heeft gehad om aangevers te dwingen iets te doen, iets niet te doen, iets te dulden en/of vrees aan te jagen.
Het hof overweegt als volgt.
De rechtbank heeft de volgende bewijsoverwegingen in het vonnis opgenomen (pg. 2-4 van het vonnis):
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte in de periode van 16 mei 2019 tot en met 10 juli 2019 via zijn telefoon (WhatsApp)berichten heeft gestuurd naar [benadeelde 2] , veelvuldig door de straten en langs de woningen van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] is gereden en/of gelopen en/of gefietst en hier veelvuldig post gericht aan zijn zoon is[het hof begrijpt: is]
de brievenbus heeft gedeponeerd, zich bij en/rondom het kinderdagverblijf van zijn zoon [zoon van verdachte] heeft opgehouden, veelvuldig [benadeelde 2] en [benadeelde 3] hun nabijheid heeft opgezocht en “pannenkoek” heeft geroepen naar [benadeelde 3] . Gelet op de context waarin dit naar [benadeelde 3] is geroepen, kwalificeert de rechtbank “pannenkoek” als beledigende[het hof begrijpt: een beledigend]
woord.
Zijn de handelingen te kwalificeren als belaging?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of voornoemde feitelijke handelingen van verdachte te kwalificeren zijn als belaging in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. Van belaging is sprake wanneer wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander, met het oogmerk de ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen. Bij de beoordeling van deze vraag zijn verschillende factoren van belang, namelijk de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers.
In dit kader wijst de rechtbank erop dat verdachte zijn ex-partner en ex-schoonvader in de tenlastegelegde periode van ruim zeven weken bijna dagelijks – en soms zelfs op meerdere momenten per dag – met zijn aanwezigheid heeft geconfronteerd. Dit was niet alleen in hun woonomgeving, maar ook in de omgeving van het kinderdagverblijf van hun (klein)zoon en in het centrum van [plaats 2] . Daarbij bleef het niet,
bij zijn enkele aanwezigheid;
hij heeft hen ook nog opgewacht. Daarnaast heeft verdachte ook nog op andere manieren met hen contact gezocht, namelijk door meerdere keren post gericht aan zijn zoon in hun brievenbussen te deponeren, (WhatsApp)berichten naar [benadeelde 2] te versturen en een beledigende tekst[het hof begrijpt: opmerking]
naar [benadeelde 3] te roepen.
Stelselmatig inbreuk op de persoonlijke levenssfeer
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat, gelet op aard en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed die aangevers daarvan op hun persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid moeten hebben ondervonden, zodanig zijn geweest dat sprake is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangevers. Dit met name gelet op de vele verschillende manieren waarop verdachte in het persoonlijke leven van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] aanwezig is geweest.
Wederrechtelijkheid
Deze inbreuk op het persoonlijke leven van aangever door verdachte was wederrechtelijk. Ook nadat verdachte tot drie keer toe met drie verschillende personen een stopgesprek heeft gehad, is hij doorgegaan met het op verschillende manieren verschijnen in het leven van aangevers. Dat hij dit deed om zijn zoon te kunnen zien, maakt niet dat de vastgestelde inbreuk niet wederrechtelijk is. De wens van verdachte om omgang met zijn zoon te hebben en om zijn zoon te zien, is begrijpelijk. Een goede omgangsregeling en contact zijn in ieders belang. Verdachte is in het nastreven van zijn belangen bij herhaling te ver gegaan ten koste van aangevers.
Opzet
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de verdediging dat verdachte moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van opzet. Door bijna dagelijks op verschillende manieren in het leven van aangevers aanwezig te zijn geweest om zijn zoon te kunnen zien, heeft verdachte in ieder geval voorwaardelijke opzet gehad op het maken van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangevers. De zoon van verdachte was ten tijde van de gedragingen van verdachte 2 jaar oud en om die reden samen met [benadeelde 2] , zijn moeder, en/of [benadeelde 3] , zijn opa.
Oogmerk
Hoewel de contacten van verdachte naar zijn zeggen als doel hadden om zijn zoon te zien, kunnen de hiervoor omschreven gedragingen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het dwingen van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] iets te doen, namelijk het laten hebben van contact met zijn zoon, en te dulden, namelijk het voortdurend contact zoeken met zijn zoon, zijn nadrukkelijke aanwezigheid, het ontvangen van post, het ontvangen van berichten en beledigingen, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte het oogmerk had om dit gevolg te laten intreden. De rechtbank verwerpt daarom ook het verweer van de verdediging dat het oogmerk ontbrak.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat in dit geval sprake is van wederrechtelijk stelselmatig en opzettelijk handelen van verdachte en dat hij zich dus schuldig heeft gemaakt aan belaging van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] . Zij acht het tenlastegelegde feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
Het hof verenigt zich met deze overwegingen van de rechtbank, neemt deze over en maakt deze tot de zijne. Zowel hetgeen de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, als de verklaring die verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd (die in de kern overeenkomt met zijn eerder afgelegde verklaringen), leiden niet tot een ander oordeel.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
belaging, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van zijn ex-partner [benadeelde 2] en ex-schoonvader [benadeelde 3] . Hierdoor is op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van voornoemde slachtoffers. Belaging is een delict dat rechtstreeks raakt aan de privacy en het welbevinden van de belaagden. De bewezenverklaarde belaging heeft de slachtoffers, blijkens de door hen gedane aangiftes, gehinderd in hun dagelijks leven. Voorts hebben zij hierdoor gevoelens van angst ervaren. Ondanks het verzoek van de slachtoffers en zelfs de politie om te stoppen met de belagingshandelingen, volhardde verdachte daarin en gaf hij zelfs te kennen nooit te zullen stoppen. Dit alles rekent het hof verdachte zwaar aan.
Daarbij komt dat de verdachte, gezien het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, klaarblijkelijk niet is doordrongen van het kwalijke van zijn gedrag. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep nauwelijks blijk gegeven het verwerpelijke van zijn handelen in te zien, terwijl hij ook geen begrip heeft getoond voor het leed dat hij de slachtoffers heeft aangedaan, laat staan dat hij enig oprecht gevoel van spijt daaromtrent tot uiting heeft gebracht. Uit hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard blijkt dat hij de schuld voor het gebeuren nog steeds vooral buiten zichzelf legt en dat hij zijn gedrag lijkt te vergoelijken door te stellen dat hij de bewezenverklaarde gedragingen enkel verrichtte om zijn zoon te kunnen zien. Naar het oordeel van het hof neemt dit het kwalijke van zijn handelen echter geenszins weg. Dat verdachte een bezoek-/omgangsregeling met zijn zoon wil, vindt het hof begrijpelijk, maar dit dient verdachte via de daartoe geëigende (formele) wegen te realiseren. Het bewezenverklaarde handelen van verdachte werkt naar ’s hofs oordeel eerder averechts en staat een (harmonieuze) oplossing in de weg.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 juli 2021, waaruit blijkt dat hij weliswaar niet eerder onherroepelijk ter zake van een soortgelijk feit is veroordeeld, maar niettemin sprake is van een omvangrijk strafblad. Verdachte is voorafgaand aan het bewezenverklaarde onder meer veroordeeld ter zake van medeplegen van een poging tot doodslag, overtreding van de Wet wapens en munitie, Opiumwet en een groot aantal vermogensdelicten. Hij is daarbij meermalen veroordeeld tot forse onvoorwaardelijke gevangenisstraffen.
Uit voornoemd uittreksel blijkt evenwel ook dat verdachte na afloop van de laatste dag van de bewezenverklaarde periode (10 juli 2019) niet meer met justitie in aanraking is gekomen en hij ook het eerder opgelegde contact- en gebiedsverbod – onder de druk van de dadelijke uitvoerbaarheid - niet heeft overtreden.
Tevens heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van het omtrent verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies d.d. 7 juli 2020. Daarin wordt door de reclassering geconcludeerd dat verdachte op praktische leefgebieden, zoals werk en inkomen, stabiliteit heeft behaald, maar dat een traject gericht op gedragsverandering niet mogelijk is gebleken. Gezien het negatieve verloop van het VI-kader (in een andere strafzaak) en het schorsingstoezicht, ziet de reclassering geen beïnvloedingsmogelijkheden meer om tot wezenlijke gedragsverandering te komen en daarmee het recidiverisico terug te dringen.
Om die reden wordt geadviseerd aan verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden in de vorm van een reclasseringstoezicht. Wel wordt geadviseerd een contact- en locatieverbod ten aanzien van de aangevers als gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte op te leggen.
De rechtbank heeft een deels voorwaardelijke straf aan verdachte opgelegd en alsnog aan het voorwaardelijke strafdeel bijzondere voorwaarden verbonden, te weten een contact- en locatieverbod en een meldplicht bij de reclassering.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal een reclasseringsadvies overgelegd van Emergis d.d. 15 februari 2021. In dit advies wordt door de reclassering geconcludeerd dat het voortzetten van de meldplicht als bijzondere voorwaarde geen toegevoegde waarde meer heeft, omdat het verloop de eerste zes maanden niet effectief is gebleken en de beoogde positieve gedragsverandering bij verdachte is uitgebleven. Geadviseerd wordt om deze bijzondere voorwaarde te laten vervallen, maar de proeftijd en de algemene voorwaarde te laten bestaan.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft verdachte naar voren gebracht dat hij na een arbeidsperiode van 2 jaren bij zijn vorige werkgever, sinds 2 maanden voor zichzelf is begonnen als zzp’er in de groenvoorziening. In dit verband is door de raadsman ter terechtzitting een e-mailbericht d.d. 20 september 2020 van de vorige werkgever van verdachte aan het hof overgelegd, waarvan het hof kennis heeft genomen. Verder heeft verdachte verklaard dat hij een eigen woonruimte heeft en dat zijn schuldenlast aanzienlijk is geslonken. Een en ander vindt tevens bevestiging in voornoemde reclasseringsrapportages.
Het hof stelt voorop dat het in zaken als deze, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en het justitiële verleden van de verdachte, doorgaans een gevangenisstraf van onvoorwaardelijke duur pleegt op te leggen. Echter gelet op de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden, waaruit blijkt de verdachte zijn leven thans aardig op de rit lijkt te hebben, zal het hof niet overgaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Wel acht het hof een stevige stok achter de deur noodzakelijk. Het hof zal daarom aan verdachte een forse, maar geheel voorwaardelijke, gevangenisstraf opleggen en daaraan een proeftijd van 3 jaren verbinden. De duur van de proeftijd bepaalt het hof, zoals gezegd, op 3 jaren, nu het hof ter terechtzitting heeft vastgesteld dat er nog geen oplossing is gevonden voor een omgangsregeling tussen verdachte en zijn zoon [zoon van verdachte] en het hof ook niet de indruk heeft gekregen dat deze er binnen afzienbare tijd zal zijn.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaren en ingeval van tenuitvoerlegging met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, passend en geboden. Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande acht het hof het niet aangewezen om aan de voorwaardelijke gevangenisstraf bijzondere voorwaarden te verbinden.
Wel zal het hof overgaan tot oplegging van twee vrijheidsbeperkende maatregelen voor de duur van 3 jaren ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met de slachtoffers [benadeelde 3] en [benadeelde 2] en voorts [benadeelde 1] , en een locatieverbod voor de straten waar zij woonachtig zijn, te weten de [adres 2] en de [adres 3] , alsmede voor de straat van de kinderopvang waar zijn zoon verblijft, gelegen aan de [adres 4] of elke andere locatie waar zijn zoon naar de kinderopvang zal gaan. Voor beide verboden geldt een uitzonderingssituatie, namelijk dat contact wel is toegestaan via een advocaat/mediator in het kader van een tussen partijen vast te stellen omgangsregeling of overeenkomstig een door de rechter vastgestelde omgangsregeling en dat de locaties wel mogen worden betreden indien dit gebeurt op basis van een middels een advocaat/mediator tussen partijen zelf vastgestelde omgangsregeling of overeenkomstig een door de rechter vastgestelde omgangsregeling.
Het hof is van oordeel dat de vrijheidsbeperkende maatregel zich ook dient uit te strekken tot [benadeelde 1] , ondanks dat zij geen slachtoffer is van een bewezenverklaard feit, nu zij de echtgenote is van slachtoffer [benadeelde 3] en tevens de moeder van [benadeelde 2] (en dus de oma van verdachtes zoon [zoon van verdachte] ) en [benadeelde 2] bij haar ouders, zijnde mevrouw [benadeelde 1] en haar man, inwoont.
Verdachte heeft zoals hiervoor reeds overwogen op ernstige en indringende wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn ex-partner en haar vader. Zelfs nadat er met de verdachte een zogenaamd stopgesprek is gevoerd is hij niet gestopt met het belagen. Hij liet zijn ex-partner kort daarna zelfs weten dat hij nooit zou stoppen. Ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte, zoals gezegd, er nauwelijks blijk van gegeven het verwerpelijke van zijn handelen in te zien. De vrijheidsbeperkende maatregelen worden derhalve opgelegd ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien deze verboden worden overtreden, per overtreding één week vervangende hechtenis zal worden toegepast. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de maatregelen niet op.
Gelet op de volhardende wijze waarop de verdachte de bewezenverklaarde belagingshandelingen jegens de slachtoffers heeft begaan en de omstandigheid dat de problematiek tussen verdachte en zijn ex-partner en ex-schoonvader omtrent het contact van verdachte met zijn zoon nog niet is opgelost, onderkent het hof een mogelijk risico op terugval van de verdachte in zijn delictgedrag. Derhalve is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens de slachtoffers [benadeelde 2] , [benadeelde 3] of jegens [benadeelde 1] . Het hof zal mitsdien de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht bevelen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat, maar in een ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek.
Gelet op de aard, de ernst en de omvang van de bewezenverklaarde belagingshandelingen van de verdachte jegens [benadeelde 2] begroot het hof de hoogte van de immateriële schade op basis van de thans beschikbare gegevens naar maatstaven van billijkheid thans op een bedrag van ten minste € 2.500,00. Dat bedrag is voldoende onderbouwd. Dit bedrag zal worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de laatste dag van de bewezenverklaarde periode – 10 juli 2019 – tot de dag der algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen het meer gevorderde te laten nader te onderbouwen, zou de zaak moeten worden aangehouden. Deze vertraging zou naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Om die reden zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover deze meer bedraagt dan voornoemd bedrag. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij slechts bij de civiele rechter aanbrengen.
Het hof zal de verdachte, die als grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 2.000,00 aan immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, onder niet-ontvankelijkverklaring van het overige deel van de vordering. De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat, maar in een ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek.
Gelet op de aard, de ernst en de omvang van de bewezenverklaarde belagingshandelingen van de verdachte jegens [benadeelde 3] begroot het hof de hoogte van de immateriële schade op basis van de thans beschikbare gegevens naar maatstaven van billijkheid op een bedrag van ten minste € 1.000,00. Dat bedrag is voldoende onderbouwd. Dit bedrag zal worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de laatste dag van de bewezenverklaarde periode – 10 juli 2019 – tot de dag der algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen het meer gevorderde te laten onderbouwen, zou de zaak moeten worden aangehouden. Deze vertraging zou naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Om die reden zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover deze meer bedraagt dan voornoemd bedrag. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij slechts bij de civiele rechter aanbrengen.
Het hof zal de verdachte, die als grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft
.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 2.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Zoals hiervoor onder het kopje ‘Ontvankelijkheid van de officier van justitie’ is overwogen, zal de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van verdachte, voor zover dit ziet op de belaging van [benadeelde 1] , het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. Om die reden zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Het hof zal de benadeelde partij, die als in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling
De verdachte is bij onherroepelijk vonnis van 12 oktober 2017 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te Middelburg, onder parketnummer 02/821250-16 en parketnummer 02/820701-17, veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met een v.i.-periode van 320 dagen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 8 augustus 2019 (v.i.-zaaknummer 99-000272-51) gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidsstelling geheel wordt herroepen wegens het niet naleven van de daaraan verbonden algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig zou maken aan een strafbaar feit.
Met de advocaat-generaal en de verdediging acht het hof, mede gelet op hetgeen hiervoor omtrent de persoon van verdachte is overwogen, herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling thans niet meer opportuun en wenselijk. Het hof zal de vordering van de officier van justitie dan ook afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor het tenlastegelegde feit, voor zover dit feit ziet op de belaging van [benadeelde 1] ;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren zich niet zal ophouden in de [adres 2] , de [adres 3] en de straat van de kinderopvang waar zijn zoon verblijft, thans gelegen aan de [adres 4] of elke andere locatie alwaar zijn zoon naar de kinderopvang zal gaan, tenzij dit gebeurt op basis van een middels een advocaat/mediator tussen partijen zelf vastgestelde omgangsregeling of overeenkomstig een door de rechter vastgestelde omgangsregeling;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 2] , geboren op [geboortedag 2] 1990 te [geboorteplaats 2] , [benadeelde 3] , geboren op [geboortedag 3] 1959 te [geboorteplaats 3] en [benadeelde 1] , geboren op [geboortedag 4] 1959 te [geboorteplaats 4] , tenzij dit gebeurt via een advocaat/mediator in het kader van een vast te stellen omgangsregeling of overeenkomstig een door de rechter vastgestelde omgangsregeling;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 juli 2019;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade;
verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 juli 2019;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling

wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling af.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. K. van der Meijde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 7 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, met registratienummer PL2000-2019110746, doorgenummerde dossierpagina’s 1 t/m 112, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.