ECLI:NL:GHSHE:2021:4105

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
20-003935-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant inzake diefstal van benzine en poging tot woninginbraak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, dat op 13 december 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1999, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal van benzine en poging tot woninginbraak. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, met uitzondering van de straf, en vroeg om een gevangenisstraf van drie maanden. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de poging tot woninginbraak, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor beide tenlastegelegde feiten.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd schuldig bevonden aan diefstal van benzine op 27 augustus 2019 te Velp, en aan poging tot diefstal uit een woning op 9 augustus 2019 te Venhorst. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan deze feiten, waarbij de diefstal als een ernstige inbreuk op het eigendomsrecht werd beschouwd. De verdachte had eerder soortgelijke feiten gepleegd, wat meegewogen werd in de strafmaat.

De opgelegde straf van drie maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf werd als passend beschouwd, gezien de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor de gestolen benzine, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij gijzeling mogelijk was indien de schadevergoeding niet betaald werd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003935-19
Uitspraak : 27 oktober 2021
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 13 december 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-208038-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Namens de verdachte is op 18 december 2019 tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 51,33.
Namens de verdachte heeft de raadsman zich – zo begrijpt het hof – gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft hetgeen onder 1 aan de verdachte tenlastegelegd is. Ter zake van hetgeen onder 2 aan de verdachte tenlastegelegd is, is vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 augustus 2019 te Velp, gemeente Grave, een hoeveelheid benzine (28,98 liter), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 9 augustus 2019 te Venhorst, gemeente Boekel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om (uit een woning gelegen aan de [adres 2] ) een of meer goederen (van zijn/hun, verdachte(s) gading), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om het/deze zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen en/of door middel van braak en/of inklimming de tuin behorende bij voornoemde woning is/zijn ingeklommen/ingegaan en/of (vervolgens) een deur heeft opengebroken en/of (vervolgens) voornoemde woning is/zijn binnengegaan en/of heeft/hebben doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 27 augustus 2019 te Velp, gemeente Grave, een hoeveelheid benzine (28,98 liter), die geheel toebehoorde aan [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 9 augustus 2019 te Venhorst, gemeente Boekel, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om (uit een woning gelegen aan de [adres 2] ) een of meer goederen van hun gading, die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan [slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en (vervolgens) voornoemde woning zijn binnengegaan en hebben doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feit 1
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 28 september 2019 (dossierpagina’s 5-6) inclusief bijlagen (dossierpagina’s 7-9), voor zover inhoudende als verklaring van aangever ‘ [benadeelde partij] ’, waarvoor aangifte is gedaan door [aangever 1] :
(pagina 5)
Ik ben gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik ben manager van het tankstation. Gisteren, dinsdag 27 augustus omstreeks 20:15 uur heeft er een diefstal van brandstof plaats gevonden bij de [benadeelde partij] . Deze is gelegen aan de [adres 3] . Ik heb begrepen van [collega aangever] , dit is een collega van mij, dat deze diefstal gisteren heeft plaats gevonden. Er is voor een bedrag van € 51,33 aan benzine weggenomen. Dit betreft 29,98 liter aan benzine. (…) Het voertuig welke bij de diefstal betrokken was betrof een grijze Nissan Micra voorzien van Belgische kentekenplaten. Van het voorval zijn camerabeelden, welke op een later tijdstip aan jullie worden overhandigd. Ik overhandig jullie bij dezen een getuigenverklaring welke mijn collega [collega aangever] heeft opgemaakt en ondertekend. Deze kunnen jullie bij de aangifte voegen. (…) Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 augustus 2019 (dossierpagina’s 14-15) inclusief bijgevoegde foto (dossierpagina 16), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(pagina 14)
Op dinsdag 27 augustus 2019, (…) omstreeks 20:15 uur, reden wij over de [adres 3] (Noord-Brabant) in de richting van Grave. Wij reden ter hoogte van het Total tankstation en zagen een personenauto in tegengestelde richting het terrein van het tankstation afrijden. De personenauto betrof een grijze Nissan Micra voorzien van het Belgische kenteken: [kenteken] . Wij zagen in de auto twee mannen zitten. Gezien het rijgedrag van de bestuurder wilden wij de auto gaan controleren op grond van de Wegenverkeerswet. (…) Wij vroegen beide mannen zich te legitimeren (…). De bestuurder betrof [verdachte] van [geboortedag] -1999 (…).
(…) Ik [verbalisant 1] , ben naar de getuige toegelopen welke zich legitimeerde als [getuige] . Ik hoorde [getuige] verklaren dat hij de verdachten had zien tanken, dat [getuige] naar de balie van het tankstation liep om af te rekenen, en dat [getuige] werd aangesproken door de medewerker welke het gevoel dat [
het hof begrijpt: had] dat verdachten niet gingen betalen. Hierop had [getuige] zijn auto voor die van verdachten gezet. Hierna zag [getuige] dat beide verdachten in hun auto stapten zonder te betalen. [getuige] zag dat verdachten met de auto snel achteruit reden over het terrein van het tankstation en deze in tegengestelde richting verlieten.
(pagina 15)
(…) Hierop hebben wij de verdachte aangehouden omstreeks 20:24 uur, voor verdenking van diefstal van benzine.
3.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 28 augustus 2019 (dossierpagina’s 45-49) voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
(pagina 48)
Op dinsdag 27 augustus 2019 was ik samen met mijn oom [passagier] in de auto (…). Deze auto is een Belgisch gekentekende auto. Ik reed als bestuurder in de auto op het terrein van een pompstation. Ik had vervolgens getankt. Na het tanken ben ik ingestapt en ben ik weggereden. Ik reed achteruit het terrein af.
4.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 28 augustus 2019 (dossierpagina’s 50-54) voor zover inhoudende als verklaring van medeverdachte [passagier] :
(pagina 53)
Gisteren op dinsdag 27 augustus 2019, omstreeks 18.00 uur heb ik [verdachte] [
het hof begrijpt hier en hierna telkens, de verdachte] (…) opgehaald in Nijmegen. (…) [verdachte] heeft vervolgens met mij rondgereden. Wij zijn vervolgens in Velp bij een tankstation gekomen om te tanken. Er moest benzine in. [verdachte] heeft vervolgens getankt, rond de 51 euro. Ik zag vervolgens dat [verdachte] weer instapte zonder te betalen.
(pagina 54)
[verdachte] reed achteruit en ik vroeg aan hem waarom hij dit deed. Ik zag ondertussen dat het personeel achter de kassa ons aan het wenken was om te komen betalen. Toen [verdachte] vervolgens zonder te stoppen achteruit bleef rijden wist ik dat hij niet wilde betalen en wist ik dat hij de benzine had gestolen. [verdachte] reed vervolgens weg van de pomp.
Ten aanzien van feit 2
5.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 9 augustus 2019 (dossierpagina’s 18-19), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever 2] :
(pagina 18)
Op vrijdag 9 augustus 2019, omstreeks 10.00 uur, ben ik met mijn vrouw weggegaan om boodschappen te doen. Ik heb de woning aan de [adres 2] te Venhorst , gemeente Boekel, rondom afgesloten. Er zat geen schade aan de woning toen ik deze verliet. Op vrijdag 9 augustus kwam ik rond 11.20 uur weer thuis. (…) Toen zag ik dat de keukendeur open stond, wat dus normaal nooit is. Ik zag dat er braaksporen aan de deur en het kozijn zaten. Ik ben vervolgens een ronde door de woning gelopen. Ik zag dat er in vrijwel alle kamers lades en kasten open stonden. Toen ik de woning verliet waren deze allemaal dicht. Ze hebben de gehele woning doorzocht, maar voor zover ik nu kan zien is er niets weggenomen. Ik heb camera's rondom mijn woning hangen. Deze heb ik bekeken en hierop is te zien dat er om 10.16 uur twee mannen in beeld komen en vervolgens één van hen de camera eraf trekt. Gelijk hierna gaat het beeld op zwart. Ik zal alle beelden veiligstellen en aan de politie overdragen.
(pagina 19)
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 augustus 2019 (dossierpagina’s 24-25) inclusief bijgevoegde fotomap (dossierpagina’s 26-30), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
(pagina 24)
Op maandag 26 augustus 2019, omstreeks 11.50 uur, was ik belast met het bekijken van camerabeelden welke beschikbaar waren gesteld door de aangever/benadeelde, naar aanleiding van een diefstal welke op vrijdag 9 augustus 2019, omstreeks 10.15 uur plaatsvond aan de [adres 2] te Venhorst .
Op de camerabeelden is een tuin te zien. De camera filmt rechtstaand van bovenaf. (…) Op de genummerde foto's in de fotomap zag ik dat:
- foto 3 [
het hof begrijpt: dossierpagina 28 bovenaan], 10:15:50 uur: er twee mannen in beeld verschenen. Ik omschrijf deze personen als volgt:
man 1:
- ongeveer 25 jaar oud;
- kort, zwart haar;
- blauw vest;
- blauwe schoenen;
- snorretje en sikje
man 2 :
- ongeveer 23 jaar oud;
- zwart haar
- witte, lange blouse
(pagina 25)
- lichtblauwe spijkbroek
- had handschoenen bij foto 4 [
het hof begrijpt: dossierpagina 28 onderaan], 10:15:55: de mannen naar de genoemde deurklink keken. Ik zag dat ze met elkaar communiceerden en vervolgens onder het beeld uitliepen;
Vervolgens bekeek ik de camerabeelden van een camera die op een ander gedeelte van de
tuin gericht staat. Op de camerabeelden is een tuin en een rode dubbele deur te
zien. De camera filmt rechtstaand van bovenaf.(…) Op de genummerde foto's in de fotomap zag ik dat:
foto 5 [
het hof begrijpt: dossierpagina 29 bovenaan], 10:25:52: in het middelste raam beweging kwam. Ik zag dat er twee verschillende figuren door het beeld liepen. Ik zag dat deze figuren zich in de woning bevonden. Ik zag dat een van deze figuren een wit kledingstuk droeg. Ik zag dat dit veel leek op het kledingstuk dat werd gedragen door man 2.
7.
Het proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar d.d. 14 augustus 2019 (dossierpagina 31) inclusief bijlage (dossierpagina 32), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op dinsdag 13 augustus 2019 zag ik een herkenningsverzoek op de actuele briefing van basisteam Maasland, waarin afbeeldingen werden getoond van twee personen en de volgende informatie werd gegeven:
Verzoek herkenning van de personen op beeld in verband met een inbraak in Venhorst. De persoon, met de witte blouse en de licht gekleurde spijkerbroek herken ik als:
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedag] -1999
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
Geslacht : Man
Nationaliteit : Nederlandse
Verblijf Adres : [adres 1]
Postcode plaats : [adres 1]
Ik, verbalisant, ken de bovengenoemde persoon ambtshalve. In mijn loopbaan bij de politie heb ik [verdachte] meerdere keren staande gehouden. Tevens heb ik een zoeking gedaan in de woning waar [verdachte] verbleef en op dat moment aanwezig was. Ik herkende de persoon onmiddellijk toen ik de afbeeldingen zag. Over zijn identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.
8.
De eigen waarneming van het hof ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 13 oktober 2021, voor zover inhoudende:
De voorzitter deelt – als eigen waarneming – het volgende mede.
Ik zie een foto van de verdachte bij de politie op dossierpagina’s 30 en 32. Ook zie ik een ID staat op dossierpagina 60. Ik moet constateren dat deze foto’s sterk op elkaar lijken, gelet op de stand van de wenkbrauwen, de vorm van de mond en de vorm van het haar. Dat wil zeggen de wijze waarop het haar op het hoofd zit.
Desgevraagd delen de oudste en jongste raadsheer mede hetzelfde waar te nemen. (…)
De voorzitter deelt – als eigen waarneming – het volgende mede.
De mannen op de foto’s “herkenning gevraagd verdachte(n)” dossierpagina’s 32 en 35, zijn dezelfde mannen die op dossierpagina 28 te zien zijn op de foto’s van de camera van aangever.
Desgevraagd delen de oudste en jongste raadsheer mede hetzelfde waar te nemen.
Bewijsoverwegingen
Algemene bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bijzondere bewijsoverweging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 aan de verdachte tenlastegelegde, nu er weliswaar voldoende wettig bewijs is maar er onvoldoende overtuigend bewijs is. Daartoe is – kort weergegeven – aangevoerd dat de verdachte zich niet direct op zijn zwijgrecht heeft beroepen maar bij zijn verhoor voor inverzekeringstelling heeft verklaard dat de verdenking ‘bullshit’ was. Pas bij gelegenheid van zijn verhoor heeft de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. Ten slotte is de herkenning van verbalisant [verbalisant 4] niet zonder meer betrouwbaar. Uit die herkenning blijkt namelijk niet aan welke specifieke kenmerken de verbalisant de verdachte heeft herkend. Bovendien kan een verbalisant fouten maken in het proces van herkenning, en zijn de foto’s bij het proces-verbaal van herkenning gedateerd op 14 augustus 2019 terwijl voornoemde verbalisant relateert dat hij het herkenningsverzoek op 13 augustus 2019 heeft gezien, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de herkenning door verbalisant [verbalisant 4] en acht deze dan ook betrouwbaar nu de verbalisant gerelateerd heeft dat hij de verdachte meerdere keren heeft staande gehouden en aanwezig is geweest bij een zoeking in een woning waar de verdachte op dat moment aanwezig was. Bovendien heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep waargenomen dat de foto’s waarop de herkenning gebaseerd is, erg lijken op de foto van de verdachte die op de hem betreffende ID staat is weergegeven. Dat verbalisant [verbalisant 4] heeft gerelateerd dat hij het herkenningsverzoek op 13 augustus 2019 heeft gezien, terwijl het betreffende verzoek is gedateerd op 14 augustus 2019 06:00 uur, maakt dit niet anders nu de betreffende foto’s allemaal achter het proces-verbaal zitten en het duidelijk is op basis van welke foto’s de verbalisant verdachte heeft herkend.
Gelet op het vorengaande is het hof – met de raadsman – van oordeel dat er voldoende wettig bewijs aanwezig is. Anders dan de raadsman heeft het hof op basis van dit wettig bewijs ook de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak van feit 2 strekkende verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De raadsman heeft zich voor wat betreft de strafmaat gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is in de eerste plaats bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van benzine. Daarmee heeft hij een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [benadeelde partij] . Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Woninginbraken hebben voor slachtoffers vaak verstrekkende gevolgen, nu het eigen huis doorgaans juist veiligheid en geborgenheid behoort te bieden. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging ten nadele van de verdachte acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 juni 2021, betreffende het justitieel verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij eenmaal eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijke strafbaar feit, te weten winkeldiefstal bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Gelderland d.d. 9 januari 2019.
Het hof heeft voorts gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte voor zover het dossier daarover informatie bevatte.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de politierechter is opgelegd omdat de ernst van het bewezenverklaarde daarin onvoldoende tot uitdrukking komt en artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Daarom ziet het hof – anders dan de politierechter – geen aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Alles afwegende is het hof – met de advocaat-generaal – van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, een passende en geboden straf is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 91,33 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in € 51,33 aan materiële schade ter zake van de gestolen benzine en € 40,00 aan materiële schade ter zake van incasso- of administratiekosten die gemaakt zijn ten behoeve van – onder meer – het doen van aangifte en het pogen de identiteit van de daders te achterhalen en deze aansprakelijk te stellen.
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 51,33 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven. De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep niet betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde administratiekosten moeten worden aangemerkt als door de benadeelde partij gemaakte proceskosten (€ 40,00). Deze kosten kunnen worden aangemerkt als kosten in de zin van artikel 6:96, tweede lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Zij zijn weliswaar buitengerechtelijk gemaakt maar met het indienen van de vordering in rechte door de benadeelde partij zijn deze te rekenen tot de proceskosten waarover het hof op grond van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering een beslissing dient te geven. Het hof zal deze kosten dan ook als zodanig begrijpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 51,33 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op € 40,00. Ten slotte zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 51,33. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 51,33 (eenenvijftig euro en drieëndertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2019 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 40,00 (veertig euro);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 51,33 (eenenvijftig euro en drieëndertig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2019 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
1 (één)dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 27 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Hilverda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, district ‘s-Hertogenbosch, districtsrecherche ‘s-Hertogenbosch, registratienummer PL2100-2019194501, gesloten d.d. 18 september 2019 door verbalisant [verbalisant 5] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 65). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.