ECLI:NL:GHSHE:2021:4085

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
20-003650-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake brandstichting in een personenauto met gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, dat op 18 november 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1997, werd beschuldigd van brandstichting in en tegen een Renault Megane Scenic op 23 april 2017, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van 16 maanden en schadevergoeding aan de benadeelde partij. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. Het hof baseerde zijn oordeel op camerabeelden, getuigenverklaringen en DNA-bewijs. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar en moest een schadevergoeding van €2.400,- betalen aan de benadeelde partijen, bestaande uit €400,- materiële schade en €2.000,- immateriële schade. De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003650-19
Uitspraak : 13 juli 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 18 november 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-880253-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 400,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Door de verdediging is bepleit dat dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Tevens is een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsvrouw opgemerkt dat, in het geval van een bewezenverklaring, zij de vordering voor wat betreft de materiële schade tot € 400,- en de immateriële schade niet betwist.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 23 april 2017 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in en/of tegen een (personen)auto (merk Renault, type Megane Scenic), immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een vloeistof over die auto gegooid en/of (vervolgens) die vloeistof aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die vloeistof, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemde auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde auto en/of een kort nabij staand motorvoertuig (bestelwagen) en/of de nabij gelegen voordeur (van het pand [locatie] ), in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 april 2017 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in en/of tegen een (personen)auto (merk Renault, type Megane Scenic), immers heeft verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk een vloeistof over die auto gegooid en vervolgens die vloeistof aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die vloeistof, ten gevolge waarvan voornoemde auto is verbrand, , terwijl daarvan gemeen gevaar voor een kort nabij staand motorvoertuig (bestelwagen) en de nabij gelegen voordeur (van het pand [locatie] ) te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het eindproces-verbaal van de politie Oost-Brabant, Districtsrecherche Helmond, onderzoek [naam] , documentcode OB3R017040, BVH nummer 2017084416, gesloten d.d. 20 juni 2019 (doorgenummerde pagina's 1 tot en met 215), nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 24 april 2017 (pg. 34-35), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] :
Ik doe aangifte van brandstichting aan mijn voertuig. Dit voertuig betreft een Renault Megane Senic. Op 23 april 2017 heb ik omstreeks 15.00 uur mijn personenauto geparkeerd voor mijn woning, de [locatie] . Op 23 april 2017 omstreeks 23.40 uur lag ik te slapen. Ik hoorde een harde klap en ben direct naar de voordeur gelopen en zag dat mijn voertuig in brand stond. Ik heb overal camera’s rondom mijn woning hangen. Hierop is duidelijk te zien dat er twee daders zijn welke een vloeistof over mijn auto gooien en de auto in brand steken. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
De aangever verstrekte over het beschadigde de volgende aanvullende informatie:
Voertuig: personenauto;
Merk/type: Renault Megane Scenic.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 mei 2017 (pg. 36), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 23 april 2017 omstreeks 23.46 uur kreeg ik de melding om te gaan naar de [locatie] in verband met een autobrand. Op 24 april 2017 omstreeks 00:05 kwam ik ter plaatse en zag ik dat de brandweer reeds ter plaatse was. Ik zag dat het uitgebrande voertuig geparkeerd stond voor een woning aan de [locatie] . Ik zag dat de afstand tot de woning ongeveer 3 meter betrof. Ik zag dat het voertuig geheel was uitgebrand. Ik hoorde van de bevelvoerder dat deze vertelde dat, toen zij ter plaatse kwamen, het voertuig geheel in brand stond en dat er hoge vlammen uit het voertuig kwamen.
Vervolgens ben ik naar de woning, [locatie] , gelopen. Ik zag dat er rook van de voordeur af kwam. Hierop voelde ik aan de voordeur van de woning [locatie] . Ik voelde dat deze deur behoorlijk warm was. Waarschijnlijk betrof dit de warmte van het uitgebrande voertuig. Het was mogelijk dat de brand zou kunnen overslaan naar de woning. Dit concludeer ik uit het feit dat de voordeur behoorlijk warm was, terwijl de brand reeds enkele minuten gedoofd was door de brandweer.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 april 2017 (pg. 43-46), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 28 april 2017 heb ik, verbalisant, de beelden bekeken van een brandstichting op de [locatie] . De beelden zijn opgenomen op 23 april 2017 tussen 23.30 uur en 24.00 uur. Dit betreffen beelden van de brandstichting van een personenauto van de bewoner van het adres [locatie] (
het hof begrijpt: [locatie]. De beelden zijn opgenomen door bewakingscamera’s van de aangever. De camera’s hangen aan de voorzijde en aan de achterzijde van de woning.
Dader 1 kan ik naar aanleiding van de beelden als volgt omschrijven:
  • Man;
  • Donkerkleurige jas met capuchon op;
  • Ongeveer 170 centimeter groot.
Dader 2 kan ik naar aanleiding van de beelden als volgt omschrijven:
  • Man;
  • Jas met capuchon op;
  • Ongeveer 170 centimeter groot.
Bij het uitkijken van de beelden heb ik de volgende waarneming gegaan:
23.37.46 uur: Donkerkleurige personenauto rijdt vanuit de kruising [straatnamen] [straatnaam] in en parkeert ter hoogte van de ingang van het aldaar gelegen appartementencomplex.
23.39.36 uur: Daders komen via de weg bij de garageboxen naar de woning van het slachtoffer gelopen. Dader 1 draagt een kleine jerrycan bij zich.
23.40.24 uur: Op de camera aan de voorzijde van de woning komen de daders in beeld gelopen bij de naastgelegen garageboxen.
23.40.39: Dader 2 blijft in de bossages tussen de woning en de garageboxen staan. Dader 1 loopt door de straat richting het adres [locatie] , blijft daar vervolgens staan en loopt dan weer terug naar de auto van het slachtoffer, welke voor de woning staat.
23.40.59 uur: Dader 1 giet de inhoud van de jerrycan in de opening tussen de motorkap en de voorruit van de auto. Vervolgens giet hij een deel van de inhoud over het dak van de auto en langs de auto. Dader 1 draagt hierbij lichtkleurige handschoenen (mogelijk plastic handschoenen als gebruikt bij een tankstation, soortgelijke handschoenen zijn tevens aangetroffen nabij de plaats delict).
23.41.20: Dader 2 steekt de vloeistof aan en rent samen met dader 1 weer richting de garaboxen. Dader 2 loopt vervolgens terug en tracht nogmaals de vloeistof aan te steken waarop een grote steekvlam ontstaat en de auto in brand vliegt.
23.41.29 uur: Lichtflitsen zijn zichtbaar op de camera aan de achterzijde en dader 2 rent weer terug naar de auto.
23.41.30 uur: Dader 2 komt ook voorbij gerend richting de auto.
23.41.35: Door de bomen is zichtbaar dat de verlichting van een auto nabij de flat knippert. Vermoedelijk de auto van de daders welke ontgrendeld wordt.
23.41.46 uur: De auto van de daders rijdt weg richting de kruising [straatnamen] .
4.
De eigen waarneming van het hof op de foto op pagina 46 van het politiedossier, dat op 23 april 2017 te 23:40 uur naast de auto van aangever – waar op dat moment één van de daders naast staat – op korte afstand een witte bestelbus geparkeerd staat.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 mei 2017 (pg. 48), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 15 mei 2017 heb ik, verbalisant, beelden bekeken welke zijn opgenomen door camera’s aan de [adres 2] . Deze beelden zijn op 23 april 2017 opgenomen. Deze beelden zijn gevorderd naar aanleiding van de brandstichting op de [locatie] . De beelden van de camera zijn opgenomen door een camera welke zicht heeft op het doorgaand verkeer op de [straatnaam] . De camera staat in de richting van de kruising [straatnamen] . De tijdstippen op de camera verschillen 9 minuten met de werkelijke tijd.
De beelden tonen de volgende bijzonderheden:
23.46.30 uur: Rijdt er een zwarte Seat Leon met onbekend kenteken, komende vanaf de kruising [straatnamen] , in de richting van de kruising [straatnamen] . Deze auto rijdt vervolgens de [straatnaam] in.
(werkelijke tijd 23.27.30 uur)
23.50.52 uur: Zwarte Seat Leon komt de [straatnaam] uitgereden en rijdt rechtdoor de [straatnaam] in (werkelijke tijd 23.41.52 uur).
Bovengenoemde bijzonderheden komen overeen met de beelden opgenomen door de camera’s van de aangever van brandstichting. Ik, [verbalisant 2] , weet dat de verdachten op de beelden van de aangever om 23.37.46 uur komen aangereden in een zwarte personenauto. De verdachten komen aangereden uit de richting van de [straatnaam] . De verdachten vertrekken om 23.41.46 uur in een zwarte personenauto in de richting van de [straatnaam] . Met bovenstaande bevindingen kan ik, [verbalisant 2] , met zekerheid zeggen dat de genoemde Seat Leon het voertuig is welke de daders van de brandstichting op 23 april 2017 hebben gebruikt.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 april 2017 (pg. 39), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 24 april 2017 te 01.15 uur was ik, verbalisant, belast met de directe hulpverlening politie. Ik was ter plaatse op het adres [locatie] in verband met een melding van brachtstichting van een personenauto. Ik had op de camerabeelden van de eigenaar gezien dat de daders via een gangpad, welke gelegen is rechts naast de woning van de [locatie] waren weggerend. Ik zag op de camerabeelden dat de dader, welke vloeistof over het voertuig gooide, handschoenen aan had.
Als je voor de woning staat is aan de rechterzijde, direct grenzend aan de woning, een klein speeltuintje gesitueerd. Naast dit speeltuintje is een gangpad. De afstand tussen de woning en het gangpadje betreft ongeveer 5 meter. Hierop heb ik dezelfde route afgelegd welke de daders hadden afgelegd. Deze route was goed te zien op de camerabeelden van aangever. Ik zag dat er twee plastic handschoenen, welke verkrijgbaar zijn bij tankstations, op de openbare weg lagen. Deze lagen op het gangpad welke naast het speeltuintje is gesitueerd. Ik zag dat 1 handschoen geheel intact op de grond lag. Ik zag dat 1 handschoen opgefrommeld was. Ik zag dat er geen condens of andere viezigheid op de handschoenen zaten. Hieruit kon ik opmaken dat deze handschoenen er pas kort lagen. Hierop heb ik deze DNA-sporendrager afzonderlijk veiliggesteld. De DNA-kits zijn voorzien van de SIN-nummers 653153 en 651396.
7.
Het proces-verbaal biologisch vooronderzoek d.d. 8 mei 2017 (pg. 52-54), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Sporendragers:
SIN: AAEY5166NL
Object: Handschoen
Merk/type: Plastic
Onderzoek handschoen met SIN AAEY5166NL
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door mij het navolgende bevonden en waargenomen:
Ik zag dat de handschoen verpakt was in de DNA-kit met nummer 653153. Nadat ik de handschoen uit de DNA-kit had gehaald zag ik dat het een transparante kleurloze handschoen betrof, type tankhandschoen. Ik heb de buitenzijde en de binnenzijde van de handschoen bemonsterd.
SIN: AAKK8740NL
Relatie met SIN: AAEY5166NL
Plaats veiligstellen: Gehele binnenzijde bij aantreffen
8.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 11 september 2018, nummer 2018.08.28.093, opgemaakt door de NFI-deskundige [naam] (pg. 69-72), voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
DNA-databank
Het DNA-profiel RABT6147NL van de veroordeelde [verdachte] is op 3 september 2018 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking zijn tot op heden drie matches gevonden. Deze matchende DNA-profielen zijn geregistreerd onder DNA-profielcluser 42772.
Bijlage: DNA-profielcluster 42772
DNA-identiteitszegel: AAKK8740NL#01
Delict: Brandstichting
Kenmerk aanvrager: PL2100-2017084416-17
Matchkans DNA-profiel: kleiner dan één op één miljard
9.
Het proces-verbaal buurtonderzoek d.d. 24 april 2017 (pg. 37), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 24 april 2017 werd in het kader van een buurtonderzoek met betrekking tot brandstichting op de locatie [locatie] , binnen de gemeente [naam] , onder andere het adres [adres 3] bezocht. Bewoonster liet omstreeks het tijdstip van de brand de hond uit. Zag twee personen uit het pad naast de garages komen. Droegen beiden een capuchon. Staken vanuit dat pad de rijbaan van de [straatnaam] over en liepen weg richting [straatnaam] . Op dat moment was de brandweer al ter plaatse. Dochter heeft om 23.50 uur een harde knal gehoord.
10.
Het proces-verbaal buurtonderzoek d.d. 29 april 2017 (pg. 38), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 25 april 2017 werd in het kader van een buurtonderzoek met betrekking tot brandstichting op de locatie [locatie] , binnen de gemeente [naam] onder andere het adres [locatie] bezocht. Bewoonster zat omstreeks genoemd tijdstip 14 april (
het hof begrijpt: 23 april 2017) omstreeks 23.45 uur, in haar woning en zag iemand op het hofje lopen in de richting van de auto. Deze persoon deed iets bij de auto, waarna brand ontstond. Heeft twee personen gezien, naar schatting niet ouder dan 25 jaar.
11.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 mei 2019 (pg. 185-186), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Ik heb het telefoonnummer [telefoonnummer] onderzocht in de politiesystemen en kwam tot de volgende informatie:
  • In de politiesystemen staat het telefoonnummer [telefoonnummer] gekoppeld aan [verdachte] vanaf 11-07-2015;
  • Het telefoonnummer staat op naam van zijn moeder [moeder verdachte] , [adres 1] sinds 16-03-2001. Tevens het adres waar [verdachte] voor zijn detentie stond ingeschreven.
  • In de registratie PL2100-2015164040-2 wordt door de moeder van verdachte [verdachte] aangegeven dat het mobiele telefoonnummer van [verdachte] [telefoonnummer] is.
  • In de registratie PL21000-2018251058-1 staan de volgende gegevens bij het kopje MDT:eindrapportage: 2201: bestuurder [verdachte] , [geboortedag] 1997, [adres 1] . [telefoonnummer] [het hof begrijpt, gelet op pg. 192 van het politiedossier: [telefoonnummer] ].
12.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 februari 2019 (pg. 196-201), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
Er zijn in het onderzoek naar de zes brandstichtingen aan het adres [locatie] meerdere mastgegevens en camerabeelden gevorderd. Ik heb een onderzoek ingesteld jegens verdachte [verdachte] of de camerabeelden gedragingen hebben vastgelegd die overeenkomstig zijn met de gevorderde mastgegevens.
In proces-verbaal van bevindingen OB3R017040-83 zijn de bij ons bekende telefoonnummers in gebruik bij verdachte [verdachte] vergeleken met de mastgegevens van de telefoonmasten rondom de plaats delict, [locatie] . Een van de telefoonnummers waarvan verdachte [verdachte] destijds gebruik maakte is [telefoonnummer] . Doel van het onderzoek naar de mastgegevens was om na te gaan of verdachte [verdachte] ten tijde van de branden nabij de plaatsen delict aanwezig was. Op twee verschillende datums is genoemd telefoonnummer in gebruik bij [verdachte] in de mastgegevens aangetroffen.
Mastgegevens 23 april 2017
Uit het onderzoek mastgegevens is gebleken dat het telefoonnummers [telefoonnummer] omstreeks 23:39:32 uur verbinding heeft gemaakt met een telefoonmast nabij de [locatie] . Opvallend is dat de brandstichting van 23 april 2017 aan de [locatie] omstreeks 23.40 uur gepleegd is.
13.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting bij het hof d.d. 29 juni 2021, voor zover inhoudende:
Ik had ten tijde van het tenlastegelegde een Seat Leon.
Ik ben ongeveer tussen de 1.68 en 1.74 meter lang.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsvrouw heeft in hoger beroep bepleit dat niet met zekerheid kan worden gesteld dat de verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd. Er zijn twee plastic wegwerphandschoenen aangetroffen op de vluchtroute van de daders, maar er kan niet worden vastgesteld of deze handschoenen bij het delict zijn gebruikt. De verbalisant kan geen omschrijving geven van de handschoenen die op de camerabeelden zijn waargenomen. Op de beelden is ook niet zichtbaar dat de handschoenen zijn uitgetrokken. Daarnaast is één van de handschoenen geheel intact, terwijl ze bij het uitdoen moeten zijn opgefrommeld. Er zijn geen sporen van brandstichting aangetroffen op de handschoenen en het is ook niet logisch om de handschoenen achter te laten. Primair wordt derhalve gesteld dat er onvoldoende zekerheid is dat de handschoenen zijn gebruikt bij het delict. Subsidiair wordt gesteld – indien het hof ervan uitgaat dat de handschoenen wel gebruikt zijn bij het delict – dat niet vaststaat dat verdachte de handschoenen heeft gedragen ten tijde van het delict. De handschoenen zijn namelijk makkelijk te verkrijgen en te verplaatsen.
Het DNA-spoor op de handschoen is het enige belastende in het dossier, nu objectief steunbewijs ontbreekt. De verdachte heeft aangegeven dat verschillende personen zijn telefoon en zijn auto gebruiken. Hierdoor kan het zijn dat het onderzochte telefoonnummer – dat volgens de moeder van verdachte het telefoonnummer van verdachte is – op 23 april 2017 en 2 mei 2017 telefoonmasten in de buurt van de plaats delict heeft aangestraald. Voor wat betreft de Seat Leon die in de buurt van de plaats delict is gesignaleerd omstreeks het tijdstip van het delict, staat onvoldoende vast dat dit de auto van de dader is geweest. Mocht dit wel het geval zijn, dan betekent het – mede gelet op voornoemde verklaring van verdachte – niet dat verdachte op dat moment in deze auto zat. Voorts leveren de camerabeelden en het buurtonderzoek geen aanknopingspunten richting de verdachte op. De verdediging is derhalve van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Op 23 april 2017 omstreeks 23.40 uur is de Renault Megane Scenic van aangever in brand gestoken. Aangever heeft camera’s rondom zijn woning opgehangen omdat al drie keer eerder een auto van hem in brand was gestoken. Op de beelden is te zien dat twee personen samen een auto in brand steken. Eén van de daders gooit een vloeistof over de auto en de andere dader steekt de vloeistof aan. De dader die de vloeistof over de auto gooide, droeg handschoenen. Voorts is op de camerabeelden te zien dat de daders via een gangpad rechts naast de woning van aangever wegrenden. Een verbalisant heeft op 24 april 2017 omstreeks 01.15 uur dezelfde looproute als de daders afgelegd en zag dat er twee plastic handschoenen op het gangpad dichtbij de woning van aangever lagen. Er zat geen condens of andere viezigheid op deze handschoenen op grond waarvan wordt geconcludeerd dat deze handschoenen er pas kort lagen. De handschoenen zijn bemonsterd en later onderzocht door het NFI. Het monster aan de binnenzijde van één van de handschoenen matcht met een kans kleiner dan één op één miljard met het DNA-profiel van de verdachte. Hieruit leidt het hof af dat deze handschoen door verdachte is gedragen. De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor het aantreffen van de handschoen met zijn DNA bij de plaats delict. Gelet op deze match, de plaats waar en het tijdstip waarop deze handschoen is aangetroffen (kort na de brand op de vluchtroute vlakbij de woning van aangever), de camerabeelden waaruit volgt dat één van de daders handschoenen droeg en het feit dat er nog geen condens of viezigheid op de handschoenen zat, leidt het hof af dat de dader van de brandstichting deze handschoenen heeft gedragen ten tijde van de brandstichting.
De conclusie dat de verdachte die dader is, vindt steun in de mastgegevens, waaruit volgt dat het telefoonnummer dat blijkens het dossier bij verdachte in gebruik is, op 23 april 2017 omstreeks 23:39:32 uur verbinding heeft gemaakt met een telefoonmast nabij [locatie] . Daarnaast past verdachte in het signalement van (één van) de daders: man, niet ouder dan 25 jaar, ongeveer 170 centimeter lang.
Voorts is op de camerabeelden van een woning aan de [straatnaam] te zien dat vlak voor het tijdstip van de brandstichting op 23 april 2017 een Seat Leon de [straatnaam] inrijdt en dat deze vlak na het tijdstip van de brandstichting de [straatnaam] weer komt uitgereden, terwijl op de camerabeelden van aangever te zien is dat omstreeks het tijdstip van de brandstichting een zwarte personenauto uit de richting van de [straatnaam] kwam gereden welke later weer vertrok in de richting van de [straatnaam] . In de Seat Leon die op de camerabeelden van de [straatnaam] te zien is, zaten derhalve zeer waarschijnlijk de daders van de brandstichting. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ten tijde van het tenlastegelegde een Seat Leon had.
Voor zover de verdediging als mogelijkheid heeft geopperd dat een ander verdachtes auto heeft geleend, daarmee naar de plaats delict is gereden om brand te stichten, terwijl die persoon of zijn bijrijder in het bezit was van verdachtes telefoon en vervolgens bij die brandstichting handschoenen heeft gebruikt met daarin verdachtes DNA, acht het hof dit alternatieve scenario volstrekt onaannemelijk.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met een ander op 23 april 2017 de auto van aangever in brand heeft gestoken. De gevoerde bewijsverweren worden dan ook verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting van de auto van aangever, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Naast de auto van aangever stond een bestelbus geparkeerd en van de voordeur van de woning van aangever kwam rook af. De bevelvoerder gaf aan dat er hoge vlammen uit de auto van aangever kwamen toen de brandweer arriveerde. Volgens een politieagent die kort na de brand ter plaatse kwam, had de brand kunnen overslaan naar de woning. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij dat gevaar voor lief heeft genomen.
Aangever en zijn vrouw leefden al langere tijd in angst vanwege eerdere brandstichtingen aan hun voertuigen. En ook na het bewezenverklaarde zijn nog brandstichtingen gevolgd. Dit heeft, naast materiële schade, bij de vrouw van aangever onder andere geleid tot PTSS, spanning- en angstklachten, somberheid en lichamelijke klachten. Meer in zijn algemeenheid veroorzaakt een delict als het onderhavige veel maatschappelijke onrust en gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Bij de straftoemeting heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 april 2021, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld, maar wel (na de pleegdatum van het onderhavige feit) onherroepelijk is veroordeeld voor onder andere overtredingen van de Opiumwet en poging tot diefstal in vereniging met braak, waardoor artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Naar het oordeel van het hof kan, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van 1 jaar met zich brengt.
Vordering van de benadeelde partijen [aangever] en [benadeelde]
De benadeelde partij [aangever] en [benadeelde] hebben in eerste aanleg gezamenlijk een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 10.950,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 900,00.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partijen [aangever] en [benadeelde] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 400,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade. Het hof is van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal hoofdelijk worden opgelegd aangezien verdachte het feit samen met een ander heeft gepleegd en worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017, zijnde de dag waarop de brandstichting heeft plaatsgevonden.
Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [aangever] en [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 2.400,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding hoofdelijk op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.

Vordering van de benadeelde partijen [aangever] en [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [aangever] en [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.400,00 (tweeduizend vierhonderd euro) bestaande uit € 400,00 (vierhonderd euro) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever] en [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.400,00 (tweeduizend vierhonderd euro) bestaande uit € 400,00 (vierhonderd euro) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 34 (vierendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 23 april 2017.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.R.A.C. Dinnissen, griffier,
en op 13 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. R.G.A. Beaujean en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.