ECLI:NL:GHSHE:2021:4082

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
20-000464-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake seksueel misbruik van minderjarige kleindochter

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, een man geboren in 1936, werd beschuldigd van seksueel misbruik van zijn minderjarige kleindochter, geboren in 1999. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 1 december 2009 meerdere seksuele handelingen heeft verricht met het slachtoffer, die op dat moment nog niet de leeftijd van twaalf jaren had bereikt. De verdachte heeft ontucht gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, wat resulteerde in een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die betoogde dat er onvoldoende bewijs was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding toegewezen, inclusief immateriële schade.

Uitspraak

Parketnummer: 20-000464-19

Uitspraak : 18 oktober 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 4 februari 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-879725-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1936,
wonende te [adres]
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen onder aanvulling van gronden voor wat betreft de bewezenverklaring en met uitzondering van de op te leggen straf en de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en opnieuw rechtdoende:
  • de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met slachtoffer [slachtoffer] , welke dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard;
  • de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] geheel zal toewijzen en zal vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Wetboek van Strafrecht.
Namens de verdachte is primair bepleit dat het hof de verdachte integraal zal vrijspreken op de gronden als weergegeven in de ter terechtzitting van 4 oktober 2021 overgelegde pleitnota in hoger beroep en in de pleitnota in eerste aanleg. Voorts is namens de verdachte verzocht de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd en verzocht om de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schadevergoeding bij toewijzing te matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de meervoudige kamer van de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2003 tot en met 1 december 2009 te Zwolle en/of Boxtel, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 1999), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens)
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/ gebracht en/of deze (daarbij) op en neer bewogen en/of
- zijn tong in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht;
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2003 tot en met 1 december 2009 te Zwolle en/of Boxtel, in elk geval in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1999, bestaande die ontucht (telkens) hierin dat hij, verdachte,
- de vagina en/of clitoris en/of de schaamstreek van die [slachtoffer] heeft betast en/of gestreeld en/of gelikt en/of gezogen en/of
- zijn penis heeft ontbloot en/of die penis in zijn hand heeft genomen en/of afgetrokken en/of (daarbij) heeft gezegd "zullen we kijken of het past" en/of
- de (ontblote) borsten van die [slachtoffer] heeft betast.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 1 december 2009 te Zwolle en/of Boxtel met [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 1999), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, telkens een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestondenuit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte telkens
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of deze daarbij op en neer bewogen
en
hij in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 1 december 2009 te Zwolle telkens ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1999, bestaande die ontucht telkens hierin dat hij, verdachte,
- de vagina en/of clitoris van die [slachtoffer] heeft betast en/of gestreeld en/of gelikt en/of gezogen of
- zijn penis heeft ontbloot en die penis in zijn hand heeft genomen en daarbij heeft gezegd "zullen we kijken of het past".
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 17 november 2016 (pagina’s 26-46), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
(pagina 26)
Achternaam: [naam 1]
Voornamen: [naam 2]
Geboren: [geboortedag 2] 1999
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord aangeefster
O: Opmerking verbalisant
(pagina 27)
V: Sinds wanneer zijn je ouders gescheiden?
A: Nu ongeveer 6 a 7 jaar.
(pagina 28)
V: A: Mijn vader woonde in Helvoirt. Dus we gingen iedere woensdag en om het weekend bij mijn vader wonen.
V: Waarvan wil je aangifte doen?
A: Seksueel misbruik door mijn opa.
V: Tussen welke data heeft dat ongeveer plaatsgehad?
A: (…) Van 2003 (…). Het einde is geweest toen we in Helvoirt zijn gaan wonen.
(pagina 29)
A: (…) Onder vingeren versta ik vingers in de vagina.
(pagina 30)
V: Waar was het waar je logeerde?
A: Bij hem thuis in Zwolle.
V: (…) Ik wil je nu vragen om te vertellen over de allereerste keer dat er handelingen hebben plaatsgehad die jij niet wilde.
A: Dat was de eerste keer dat ik bij hem ging logeren. (…) Ik was toen 4 of 5 jaar oud. (…) We zaten toen op de bank. Hij trok toen mijn broek uit en begon met zijn vingers in en aan mijn vagina te voelen. (…) Ik ben toen naar boven gegaan.
(pagina 31)
A: Hij trekt mijn onderbroekje naar beneden en voelt dan met zijn vingers in en aan mijn vagina.
V: Waar zit hij dan aan?
A: Vooral aan mijn clitoris. Dat voelde ik namelijk.
V: Wat deed hij daar?
A: Wrijven.
(pagina 32)
V: Wat deed hij met zijn vinger?
A: Hij stopte zijn vinger in mijn vagina en haalde hem er weer uit. Dit herhaalde hij een aantal keer.
V: Hoe stopte het?
A: Oma [getuige 1] kwam door de deur in de woonkamer. (…) Toen de deur openging schrok opa en trok hij zijn hand terug. (…) Vervolgens ben ik door de deur naar boven gerend. (…) Ik hoorde dat hun stemmen verhieven. (…) Later op de avond kwam mijn vader mij ophalen.
(pagina 34)
V: Vertel eens over de keer dat er handelingen plaatsvonden die jij niet wilde wat je het meest is bijgebleven.
A: Die betreffende avond, omdat oma [getuige 1] was binnengelopen. En een andere keer. Ik zat boven in de computerkamer
(het hof heeft zelf gehoord: zie bewijsmiddel 2: de studeerkamer)omdat ik iets moest opzoeken op de computer. Opa kwam toen op het bureau
(het hof heeft zelf gehoord: zie bewijsmiddel 2: de stoel)zitten. Ik zag dat opa zijn geslachtsdeel uit zijn broek haalde en aan mij vroeg “zullen we kijken of het past”.
(…)
V: Waar was het?
A: Bij hem thuis in Zwolle.
V: Hoe oud was je toen?
A: Ik denk dat ik toen 8 of 9 jaar oud was. Ik weet dit omdat dit een van de laatste keren was in mijn hoofd en ik weet dat het gestopt is toen we in Helvoirt gingen wonen.
(pagina 37)
V: Vertel eens over de andere keer in Zwolle.
A: (…) Ik sliep toen op de logeerkamer. Ik zag dat mijn broek en onderbroek naar mijn enkels waren geschoven. Ik zag dat opa naast het bed zat. Ik zag dat hij mij aan het beffen was. Hij had toen ook zijn vinger een paar keer in mijn vagina gestoken, maar hij was mij voornamelijk aan het beffen.
V: Hoe ging dat beffen?
A: Hij ging met zijn tong over mijn vagina heen en hij zoog bij mijn clitoris.
(…)
V: Hoe oud was je toen?
A: Ik denk dat ik toen 6 of 7 jaar oud was.
V: Waarom denk je?
A: Doordat ik weet dat het niet dichtbij de eerste keer lag en ook niet dichtbij de laatste keer.
V: De eerste keer in Boxtel, wat gebeurde er toen?
A: Ik was toen denk ik ook 6 of 7 jaar oud. Weer omdat het niet dichtbij de eerste keer en niet dichtbij de laatste keer was. (…) Ik denk dat het op de verjaardag van [broer] en [zus] , mijn broer en zus, was. Ik ging toen naar boven. (…) Ik ging toen achter mijn computer zitten. (…) Maar opa heeft me toen op mijn bed (…) gevingerd. Dat was op mijn kamer op zolder.
(…)
V: De tweede keer in Boxtel. Wat kun je daarover zeggen?
A: (…) Ik ben toen naar mijn kamer gelopen. Opa kwam achter mij aan en deed toen hetzelfde als de eerste keer. Hij (…) vingerde me toen weer.
(pagina 38)
weer.
V: Hoe oud was je toen?
A: Ik denk dat ik toen een jaar of 6 á 7 of misschien 8 was. De twee keren in Boxtel was best dichtbij elkaar.
2.
De eigen waarneming dit hof, gedaan ten tijde van het uitluisteren van de dvd waarop de geluidsopname van het verhoor van aangeefster [slachtoffer] is geregistreerd. Het hof heeft – voor zover inhoudende – daarop waargenomen:
onder verwijzing naar pagina 34 van het dossier onder het kopje ‘MEEST BIJGEBLEVEN:’ na ‘A:’, zesde en zevende zin:
Ik zat boven in de studeerkamer omdat ik iets moest opzoeken op de computer. Opa kwam toen op de stoel zitten.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 februari 2017 (pagina’s 83-92), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1] :
(pagina 83)
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
O: Opmerking verbalisant
(pagina 86)
A: (…) [slachtoffer] was toen nog klein. (…) Ik denk dat ze een jaar of 5 was. (…) [slachtoffer]
(het hof begrijpt telkens: het slachtoffer [slachtoffer] )was bij ons. Ze logeerde bij ons. (…) Ik moest nog even naar boven. [slachtoffer] zat bij opa op de bank. (…) Ik deed de deur open. Ik zag [slachtoffer] met haar blote onderlichaam op de bank liggen. Ik zag [verdachte] in zijn hoekje zitten. Ze lag met haar benen richting [verdachte] . (…) Ik zag dat [slachtoffer] schrok en ik hoorde haar zeggen “nee oma, nee oma”. Ik hoorde dat ze overstuur was. (…) Ik zag dat ze overstuur was en meteen
(pagina 87)
naar boven liep.
(pagina 88)
V: Hoe waren de benen van [slachtoffer] ?
A: De waren helemaal gestrekt maar ze sprong meteen op.
V: Je zei dat ze bloot was. Hoe weet je dit?
A: Ik zag [slachtoffer] haar blote vagina en haar billen.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 december 2016 (pagina’s 54-67), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [getuige 2] (hof: vader van [slachtoffer] ):
(pagina 54)
V: Vraag verbalisant
A: antwoord getuige
O: Opmerking verbalisanten
A: Mijn ouders wonen beiden in Zwolle.
(pagina 57)
V: Wie deed er dingen met de kinderen op zo’n verjaardag of als jullie bij elkaar waren?
A: Ik weet wel dat [slachtoffer] zich vaker wat terugtrok en op haar kamer was. (…)
In haar eigen kamer boven op zolder
.
V: Had jouw vader een computer?
A: Ja. Die stond op de studeerkamer boven.
(pagina 58)
A: (…) [slachtoffer]
(het hof begrijpt telkens: het slachtoffer [slachtoffer] )zat vaak op zolder en er zijn wel momenten geweest dat opa naar boven ging om naar [slachtoffer] toe te gaan.(…) Er is sprake geweest van een logeerpartij. (…) Midden in de nacht heeft mijn vader mij gebeld om [slachtoffer] op te halen. Midden in de nacht ben ik naar Zwolle gereden en daar trof ik mijn vader en mijn dochter. En [getuige 1] was er niet. Dat vond ik wel heel raar.
V: Hoe was/is de band tussen uw dochter en uw vader?
A: Dat er iets broedde tussen die twee. (…) Ik heb [slachtoffer] gevraagd hoe het toch kon dat ik niet over opa kon vertellen tegen [slachtoffer] (…). Ze schreeuwde en huilde en ging naar boven. (…) [slachtoffer] had een enorme gereserveerdheid naar mijn vader toe. Mijn vader is best knuffelig en kinderen komen ook wel naar hem toe. Maar [slachtoffer] niet. Bij mij wel. Ze komt naar me toe en kust me. Naar oma toe, daarbij kroop ze wel op schoot ook. Tussen mijn broer en [slachtoffer] ook wel goed.
(pagina 61)
V: Uw dochter heeft aangifte gedaan tegen haar opa, uw vader, van seksueel misbruik. Hoe weet u daarvan?
A: (…) Ze wilde wat met me bespreken bij het [locatie] . (…) We waren daar en bij [locatie] bij [getuige 4] en [slachtoffer] heeft het me zelf verteld.
V: Wat vertelde ze?
A: “Ik ben meerdere jaren seksueel misbruikt door opa” zei ze. (…) Wat er toen speelde was dat we in een huisje in Duitsland de 80-jarige verjaardag van mijn vader zouden vieren. We hebben afgesproken dat we het weekend wel door lieten gaan en [slachtoffer] wilde niet mee.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 juli 2020, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2] afgelegd ten overstaan van de raadsheer-commissaris:
(…) omdat ik in 2009 in Helvoirt ben gaan wonen.
6.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 december 2016 (pagina’s 68-75), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [getuige 3] (hof: moeder van [slachtoffer] ):
(pagina 68)
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
O: Opmerking verbalisant
(pagina 73)
A: [slachtoffer] was vier en zou voor het eerst gaan logeren bij [verdachte] en [getuige 1] . (…) Toen ze bij [verdachte] en [getuige 1] was, werden we midden in de nacht gebeld omdat ze naar huis wilde. (…) Ze is toen opgehaald.
7.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 oktober 2018, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3] afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris (hof: moeder van [slachtoffer] ):
Verder vond ik het opmerkelijk dat ze
(het hof begrijpt: slachtoffer [slachtoffer] )niet meer alleen boven wilde spelen in Zwolle bij opa en oma en dat ze ook niet meer op schoot wilde bij opa.
Bewijsoverwegingen
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. Daartoe is – op de gronden als verwoord in de pleitnota’s overgelegd ter terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg –kort gezegd, aangevoerd dat de belastende verklaring van aangeefster [slachtoffer] niet betrouwbaar is en steunbewijs ontbreekt.
Het hof stelt voorop dat het in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde bewijsminimum, de zogeheten unus testis, nullus testis-regel, volgens vaste jurisprudentie betekent dat het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel; niet is vereist dat elk onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun dient te vinden.
Dit voorschrift betekent dat als van elkaar te onderscheiden beslissingen moeten worden aangemerkt enerzijds het oordeel dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar is en anderzijds het oordeel dat de verklaring van de aangeefster in ander bewijsmateriaal voldoende steun vindt. Het feit dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar wordt geacht, kan niet op zichzelf als voldoende steunbewijs dienen. Een gebrek aan voldoende steunbewijs voor de verklaring van de aangeefster kan dus niet worden gecompenseerd door een gemotiveerd oordeel dat die verklaring betrouwbaar is. Het steunbewijs zal voorts dienen te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan de verdachte verweten gedragingen.
Betrouwbaarheid
De verdediging heeft betoogd dat de belastende verklaring van aangeefster niet betrouwbaar is. Daartoe is aangevoerd dat aangeefster niet in staat is om de incidenten goed te plaatsen in tijd omdat zij geen objectieve en/of erkende feiten en/of persoonlijke waarnemingen hieraan verbindt. Haar verklaring is niet consistent en er is sprake van ‘collaborative storytelling’. Voorts is door de verdediging betoogd dat – door onder meer een beroep te doen op het rapport dat R. Horselenberg heeft opgemaakt – [slachtoffer] is gestuurd op de inhoud van haar verklaring. Bovendien stelt de verdediging zich op het standpunt dat de betrouwbaarheid van de aangifte in twijfel dient te worden getrokken nu de ‘disclosure’ van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden ten tijde van het kijken van een film met haar moeder op 10-jarige leeftijd , terwijl het thema van de film in de verklaringen van moeder, [slachtoffer] en iemand van jeugdzorg verschilt.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
In de verklaring van [slachtoffer] komen vijf incidenten aan de orde die betrekking hebben op seksuele handelingen die door de verdachte jegens [slachtoffer] zijn verricht. Het hof gaat uit van de aangifte en ziet de brief die [slachtoffer] aan haar vader heeft geschreven en het informatief gesprek zeden als prelude op die aangifte, waarin zij slechts in meer algemene bewoordingen heeft aangegeven wat er is gebeurd. [slachtoffer] heeft eerst ten tijde van de aangifte aangaande alle vijf de incidenten gedetailleerd verklaard en is uitgebreid ingegaan op de plaats, tijd en de ernst van de handelingen.
Het hof acht de aangifte van [slachtoffer] betrouwbaar.
In de eerste plaats vindt deze bevestiging in de overige bewijsmiddelen. Voorts is het hof van oordeel dat [slachtoffer] authentiek, gedetailleerd en consistent heeft verklaard omtrent de ontuchtige handelingen. Het hof verwijst daarbij in het bijzonder naar haar verklaring op pagina 32 van het dossier waar [slachtoffer] heeft verklaard over de eerste keer in Zwolle. Ze verhaalt dat het feit dat het wrijven door de verdachte over haar clitoris een goed gevoel gaf, heel raar was. Ze verklaart verder dat ze zich schaamde en schrok toen [getuige 1] binnenkwam. Ze heeft [getuige 1] gezegd dat er niets was gebeurd en dat ze jeuk had. [slachtoffer] heeft verklaard dat dat zinnetje haar nog heel erg bijstaat. “
Ik had geen jeuk aan mijn vagina en zei dit omdat ik me schaamde”. Dit zijn invoelbare uitspraken die de verklaring over de ervaren ontuchtige handelingen een authentiek karakter geven. De door [slachtoffer] beschreven emoties worden niet alleen bevestigd door het gegeven dat haar vader haar midden in de nacht in Zwolle moest gaan ophalen, maar ook bevestigd door [getuige 1] (dossierpagina’s 86 en 87) die zag dat [slachtoffer] schrok toen zij de deur opengooide. “
Ik hoorde haar zeggen ‘nee oma nee oma’. Ik hoorde dat ze overstuur was. (…) Ik zag dat ze overstuur was en meteen naar boven liep. Toen zei ik tegen [verdachte] : ‘wat is hier aan de hand?’ Ik was meteen naar boven gegaan naar [slachtoffer] . [slachtoffer] lag al in haar bed. Ik vroeg of ze me iets wilde vertellen. [slachtoffer] wilde me niets zeggen en lag helemaal, inclusief haar hoofd, onder de dekens.” Voorts verwijst het hof naar de verklaring van [slachtoffer] op pagina 35 van het dossier waar zij over het tweede ontuchtige incident in Zwolle op de studeerkamer van haar opa heeft verklaard dat ze op de knie van de verdachte is gaan zitten en toen de verdachte zijn piemel uit zijn broek trok, ze een beetje opstond. In het informatief gesprek op 3 november 2016 heeft [slachtoffer] over dit incident nog verklaard dat het feit dat haar nichtjes op dat moment zo dichtbij die studeerkamer aan het spelen waren, haar een naar gevoel gaf (dossierpagina 23).
Dat [slachtoffer] ten tijde van haar aangifte zou zijn gestuurd op de inhoud van haar verklaring, hetgeen door de verdediging – mede met een beroep op het rapport van R. Horselenberg – is betoogd, kan het hof niet onderschrijven. Het hof heeft het proces-verbaal van aangifte bestudeerd en deze gelegd naast het uitluisteren van de door de verdediging in de van 25 september jl. (9:41 uur) en 27 september jl. (15:50 uur) aangegeven passages van de aangifte en daarbij is het hof van een dergelijke sturing waarin [slachtoffer] zou zijn meegenomen, niet gebleken. De door Horselenberg gegeven voorbeelden geven naar het oordeel van het hof geen aanleiding om die sturing te veronderstellen. Uit die voorbeelden op pagina 14 van het rapport blijkt juist dat [slachtoffer] genuanceerd en deels ontkennend antwoordt. Van een gereconstrueerde (verzonnen) herinnering die niet is gestoeld op basis van echte door [slachtoffer] waargenomen gebeurtenissen, is het hof evenmin gebleken. De inhoud, gedetailleerdheid en authenticiteit van haar verklaringen worden bovendien ondersteund door overige bewijsmiddelen.
Het verweer dat de ‘disclosure’ van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden ten tijde van het kijken van een film met haar moeder op 10-jarige leeftijd, terwijl het thema van de film in de verschillende verklaringen van moeder, [slachtoffer] en iemand van jeugdzorg verschilt en dat daarmee de betrouwbaarheid van de aangifte in twijfel dient te worden getrokken, kan het hof niet volgen. Zowel de moeder van [slachtoffer] als [slachtoffer] zelf verklaren beiden dat het een seksueel getinte filmscene betrof als ook dat [slachtoffer] toen haar moeder niet wilde zeggen wat opa precies had gedaan. Daaruit volgt dat dit met die filmscène voor moeder niet duidelijk was. De filmscene is derhalve door de directbetrokkenen – [slachtoffer] en haar moeder – niet opgevat als overeenkomend met de door verdachte specifiek gepleegde handelingen, maar slechts – zo begrijpt het hof hun verklaringen – als een sfeertekening van die handelingen als seksueel getint. Bovendien doet dit om de hiervoor weergegeven redenen niets af aan de betrouwbaarheid van de inhoud van de aangifte jaren later.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er geen aanknopingspunt in het dossier zit voor het aangevoerde standpunt door de verdediging dat er sprake zou zijn van ‘collaborative storytelling’. Immers zijn anderen pas over hun eigen ervaringen gaan verklaren nadat zij op de hoogte zijn geraakt van hetgeen aangeefster overkomen was. Beïnvloeding van aangeefster door derden acht het hof derhalve niet aannemelijk geworden.
Steunbewijs
De verdediging heeft betoogd dat steunbewijs ontbreekt nu van een eigen waarneming geen sprake is en alle verklaringen van dezelfde bron afkomstig zijn. De verklaring van [getuige 1] kan volgens de verdediging niet als steunbewijs dienen nu de ondersteunende onderdelen uit deze verklaring niet zien op de kern van het tenlastegelegde.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer] overweegt het hof dat deze niet alleen voldoende betrouwbaar is, maar ook voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het hof verwijst in de eerste plaats naar de verklaring van [getuige 1] , de toenmalige partner van verdachte, die de aangifte van [slachtoffer] over het eerste incident tijdens de logeerpartij in het huis van verdachte in Zwolle in belangrijke mate – ook in de kern – ondersteunt. Verder vormen de verklaringen van de vader van [slachtoffer] , [getuige 2] , en de moeder van [slachtoffer] , [getuige 3] , belangrijk, bijzonder en algemeen steunbewijs daar waar zij verhalen over het opvallende afwijzende en vermijdende gedrag van [slachtoffer] naar verdachte. Zij verklaren dat [slachtoffer] vaak op zolder zat tijdens familiebijeenkomsten waar verdachte ook bij aanwezig was, dat er daarbij momenten zijn geweest dat opa naar boven ging om naar [slachtoffer] toe te gaan, dat [slachtoffer] niet mee wilde naar een huisje in Duitsland voor de 80ste verjaardag van haar opa en dat de moeder van [slachtoffer] het opmerkelijk vond dat [slachtoffer] niet meer alleen boven wilde spelen in Zwolle bij haar opa en oma en dat ze ook niet meer bij haar opa op schoot wilde.
Voorts slaat het hof acht op de omstandigheid dat de moeder van [slachtoffer] heeft verklaard dat [slachtoffer] vier jaar oud was toen zij voor het eerst ging logeren bij [verdachte] en [getuige 1] , zij en de vader van [slachtoffer] toen werden gebeld dat [slachtoffer] naar huis zou willen en [slachtoffer] toen is opgehaald (pagina 73 van het dossier). Ook de vader van [slachtoffer] heeft verklaard dat er sprake is geweest van een logeerpartij bij de opa van [slachtoffer] in Zwolle en dat hij [slachtoffer] midden in de nacht moest ophalen. De vader van [slachtoffer] trof daar opa en [slachtoffer] , [getuige 1] was er niet. De vader van [slachtoffer] heeft tevens verklaard dat er iets broedde tussen zijn vader en [slachtoffer] . Er was altijd haat tussen die twee. [slachtoffer] had een enorme gereserveerdheid naar haar opa (pagina 58 van het dossier). Deze verklaringen vinden steun op essentiële punten in de verklaring afgelegd door [slachtoffer] zelf.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum en acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Ad I en II
Met de rechtbank is derhalve ook het hof van oordeel dat geen geloof kan worden gehecht aan de ontkennende verklaring van de verdachte, immers twijfelt het hof niet aan de betrouwbaarheid van de andersluidende verklaring van aangeefster, welke genoegzaam wordt ondersteund door verklaringen van anderen en om de hierboven aangegeven redenen ook betrouwbaar wordt geacht.
Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging op alle onderdelen.
Het oordeel met betrekking tot ‘de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige’
Naast misdrijven uit artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht: het seksueel binnendringen van een minderjarige beneden de twaalf jaren, is aan verdachte tenlastegelegd dat hij ontucht heeft gepleegd met “
een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige” in de zin van artikel 249 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Daaraan zal derhalve voldaan moeten zijn, wil het tot een bewezenverklaring kunnen komen van de verweten seksuele handelingen waarin
geensprake was van seksueel binnendringen. Aangaande dit artikel 249, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht stelt het hof voorop dat het gaat om gevallen waarin de hoedanigheid van het minderjarige slachtoffer ten opzichte van de dader “telkens een min of meer grote mate van afhankelijkheid van de dader meebrengt, en dat de dader daaraan een zeker overwicht tegenover die minderjarige kan ontlenen”. Niet alleen juridisch, maar ook feitelijk toevertrouwen kan eronder vallen. Het geldt ook wanneer de feitelijke zorgplicht tijdelijk of gedeeltelijk is overgedragen. Daarbij wordt gewicht toegekend aan leeftijdsverschil en uit andere omstandigheden blijkend overwicht. De strekking van evengenoemde bepaling is dan ook bescherming te verlenen aan minderjarigen, die als gevolg van die afhankelijkheid en dat overwicht minder weerstand aan de dader kunnen bieden dan anderen.
Tussen de verdachte en het slachtoffer – zijn minderjarige kleindochter – bestond ten tijde van de tenlastegelegde handelingen een affectieve relatie. De onder artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht vallende ontuchtige gedragingen (waarbij geen sprake was van seksueel binnendringen) vonden deels plaats in de woning van de verdachte in Zwolle, waarbij het zeer jonge (6-7 respectievelijk 8-9 jarige) slachtoffer, alleen met haar opa in aparte ruimtes verbleef – de studeerkamer respectievelijk de logeerkamer – , waar zij was afgescheiden van de – elders – in die woning aanwezige ouders. Deze omstandigheden maken dat het hof – anders dan de verdediging – van oordeel is dat in deze twee Zwolse situaties waarover [slachtoffer] in haar aangifte heeft verklaard, sprake was van een min of meer grote mate van afhankelijkheid van [slachtoffer] als minderjarige kleindochter van de dader, haar opa, en dat de verdachte daaraan een zeker overwicht tegenover haar kon ontlenen. Daarmee was [slachtoffer] destijds aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwd.
Dit betekent tevens dat het wettelijk strafmaximum met betrekking tot de bewezenverklaarde ontuchtige gedragingen bestaande uit het seksueel binnendringen die plaats hebben gevonden in Zwolle krachtens artikel 248, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht met een derde wordt verhoogd.
Ter zake van de twee incidenten in Boxtel waarover [slachtoffer] in haar aangifte heeft verklaard, ligt dat anders. Daar was het minderjarige slachtoffer in haar eigen woning in aanwezigheid van haar ouders. Van ‘aan zorg of waakzaamheid’ van haar opa toevertrouwd zijn, kan dan niet worden gesproken. Dit betekent dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het op twee verschillende tijdstippen beffen van [slachtoffer] in de ouderlijke woning in Boxtel en van het aldaar betasten van haar (ontblote) borsten. Zulks kan niet worden gebracht onder het eerste op artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht gebaseerde tenlastegelegde (ter zake van het beffen in Boxtel kan het hof op basis van wettige bewijsmiddelen niet vaststellen dat verdachte daarbij ook
inde vagina van [slachtoffer] is geweest) en evenmin onder het als tweede tenlastegelegde wegens het ontbreken van de bestanddelen ‘aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwd’.
Algemene overwegingen
Zoals hiervoor reeds is overwogen neemt het hof de aangifte van [slachtoffer] als uitgangspunt. Het hof acht deze aangifte op grond van het bovenstaande betrouwbaar en deze verklaring wordt bovendien, zoals reeds hiervoor overwogen, genoegzaam ondersteund door andere bewijsmiddelen. Op basis van de aangifte van [slachtoffer] , in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen uit de overige bewijsmiddelen volgt, blijkt het seksueel misbruik drie keer heeft plaatsgevonden bij de verdachte thuis, destijds in Zwolle, en twee keer in Boxtel in de woning van het slachtoffer. De eerste keer vond plaats toen [slachtoffer] 4 of 5 jaar oud was. Zij logeerde bij de verdachte en oma [getuige 1] in Zwolle. Op een avond zaten [slachtoffer] en de verdachte op de bank en trok de verdachte de broek van [slachtoffer] uit waarna hij met zijn vingers in en aan haar vagina begon te voelen. Hij wreef vooral aan haar clitoris. De tweede keer vond plaats op de logeerkamer bij de verdachte. [slachtoffer] sliep op de logeerkamer en werd daar wakker. Ze zag dat haar broek en onderbroek naar haar enkels waren geschoven. Ze zag dat de verdachte haar aan het beffen was. Hij had toen ook zijn vinger een paar keer in haar vagina gestoken. [slachtoffer] was toen 6 of 7 jaar oud. De laatste keer in Zwolle vond plaats in de studeerkamer van de verdachte toen [slachtoffer] 8 of 9 jaar oud was. De verdachte kwam op de stoel zitten en haalde zijn geslachtsdeel uit zijn broek en vroeg aan [slachtoffer] “zullen we kijken of het past”. De keren in Boxtel vonden plaats op de slaapkamer van [slachtoffer] toen zij 6, 7 of 8 jaar oud was. [slachtoffer] was boven op haar slaapkamer en de verdachte kwam beide keren naar haar toe en heeft haar toen op haar bed gevingerd.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
meermalen gepleegd,
en
ontucht plegen met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte voor het tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met slachtoffer [slachtoffer] .
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan:
  • het meermalen seksueel binnendringen van het lichaam van zijn minderjarige kleindochter door zijn vinger(s) in haar vagina te duwen/brengen en/of deze daarbij op en neer te bewegen;
  • het meermalen plegen van ontuchtige handelingen van aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige kleindochter door haar vagina en/of clitoris te likken en/of te zuigen en zijn penis te ontbloten en die penis in zijn hand te nemen en daarbij te zeggen “zullen we kijken of het past”.
Door aldus te handelen heeft de verdachte op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, is door het handelen van de verdachte op grove wijze aangetast. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort strafbare feiten vaak langdurige en ernstige schade kunnen toebrengen aan de (seksuele) ontwikkeling van het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] , de vordering tot schadevergoeding en de toelichting op deze stukken, volgt dat de gebeurtenissen een grote impact hebben op haar leven. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan. Daar komt bij dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de omstandigheid dat zijn kleinkind het slachtoffer was. De verdachte heeft uitsluitend zijn eigen behoeftebevrediging vooropgesteld en zich niets aangetrokken van de pijn en het verdriet die hij zijn kleindochter heeft berokkend. Het misbruik heeft zich over een jarenlange periode afgespeeld, wat de ernst en de gewetenloze houding van verdachte onderstreept. Van enig berouw heeft verdachte tot op de dag van de terechtzitting in hoger beroep geen blijk gegeven. Hij is in zijn ontkennende houding blijven volharden.
Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 juli 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De gedingstukken geven het hof in het kader van de straftoemeting aanleiding ambtshalve te onderzoeken of het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden. Naar het oordeel van het hof is dit in hoger beroep niet het geval. Weliswaar komt het hof niet binnen 2 jaren nadat appel is ingesteld (te weten op 14 februari 2019) tot een einduitspraak, maar er dient rekening te worden gehouden met de bijzondere omstandigheden in deze zaak, te weten dat de verdediging in eigen beheer door een deskundige een betrouwbaarheidsonderzoek heeft laten verrichten aangaande de verklaring van aangeefster, welk onderzoek na het daartoe verstrekken van de benodigde bescheiden en opnamen aan onderzoeker in september 2020 bijna een jaar (rapport van 13 augustus 2021) op zich heeft laten wachten. Van een overschrijding van de redelijke termijn is dan ook geen sprake.
Alles overziende acht het hof met de advocaat-generaal oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof acht met de advocaat-generaal een contactverbod met [slachtoffer] als bijzondere voorwaarde noodzakelijk, zodat zij gedurende de proeftijd niet tegen haar wil met (berichten van) verdachte wordt geconfronteerd.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 16.153,71, bestaande uit € 153,71 aan materiële schade (reiskosten naar de politie, haar advocaat, de rechtbank, maatschappelijk werk en de psycholoog) en € 16.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.153,71,
bestaande uit € 153,71 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij integraal zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de verdachte vrijgesproken dient te worden. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen. Ten aanzien van het immateriële deel voert de verdediging aan dat een bedrag van € 5.000,00 zoals toegewezen door de rechtbank een reëel bedrag betreft wanneer het binnendringen bewezen wordt geacht. Voorts betwist de verdediging het causale verband tussen hetgeen de verdachte wordt verweten en het aan de vordering ten grondslag gelegde gedrag van de benadeelde partij waardoor volgens de verdediging verdere matiging van het toe te wijzen bedrag op zijn plaats is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag ter hoogte van € 153,71 aan materiële schadevergoeding gevorderd bestaande uit reiskosten naar de politie, haar advocaat, de rechtbank, maatschappelijk werk en de psycholoog.
De reiskosten naar de politie voor het doen van aangifte of het afleggen van een nadere verklaring zijn geen rechtstreekse materiële schade die voor vergoeding in aanmerking komen. Het hof zal derhalve het gevorderde bedrag met betrekking tot deze post ter hoogte van € 8,58 afwijzen.
Nu de benadeelde partij een gemachtigde (advocaat mr. Damen) had die namens haar het woord voerde, acht het hof krachtens artikel 238, tweede lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de reiskosten van de benadeelde partij naar de rechtbank te ’s-Hertogenbosch niet toewijsbaar. Het hof zal derhalve het gevorderde bedrag met betrekking tot deze post ter hoogte van € 23,40 afwijzen.
De gevorderde reiskosten naar maatschappelijk werk en de psycholoog zijn voldoende onderbouwd en niet betwist.
Ten aanzien van de reiskosten die betrekking hebben op de bezoeken aan haar advocaat overweegt het hof dat deze kosten dienen te worden aangemerkt als proceskosten. Op het gevorderde bedrag brengt het hof derhalve een bedrag van € 13,83 in mindering. Onder het kopje ‘Proceskosten’ worden deze kosten hierna nader besproken.
In totaliteit ligt daarmee een bedrag aan materiële schadevergoeding van € 107,90 voor toewijzing gereed.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2018, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag ter hoogte van € 16.000,00 aan immateriële schadevergoeding gevorderd. Rekening houdend met de in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen, acht het hof een smartengeldvergoeding van € 10.000,00 billijk. In haar slachtofferverklaring heeft de benadeelde partij uiteengezet welke gevolgen het incident heeft teweeggebracht. Zij heeft daarvoor therapie gehad en EMDR-behandeling waardoor ze geen last meer heeft van herbelevingen, maar de schade zal voor haar altijd blijven bestaan en terugkeren op toekomstige momenten in haar leven.
Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven. Het inwinnen van de benodigde informatie daarover zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in dat deel van de vordering niet worden ontvangen en dat gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft een bedrag ter hoogte van € 13,83 aan reiskosten naar haar advocaat gevorderd. Zoals hiervoor reeds is overwogen, dienen deze reiskosten te worden aangemerkt als door de benadeelde partij gemaakte proceskosten.
De gevorderde reiskosten die – gelet op het vorenstaande – aangemerkt dienen te worden als proceskosten ter hoogte van € 13,83 zullen dan ook worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 10.107,90. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen datum tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 244, 248 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1999 te [geboorteplaats] .
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.107,90 (tienduizend honderdzeven euro en negentig cent) bestaande uit € 107,90 (honderdzeven euro en negentig cent) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2018 tot aan de dag der voldoening, en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2009 tot aan de dag der voldoening.
Wijstde vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 45,81 (vijfenveertig euro en eenentachtig cent) aan materiële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachtein de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 13,83 (dertien euro en drieëntachtig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde
een bedrag te betalen van € 10.107,90 (tienduizend honderdzeven euro en negentig cent) bestaande uit € 107,90 (honderdzeven euro en negentig cent) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2018 tot aan de dag der voldoening, en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2009 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 85 (vijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.M.M. Dielesen, griffier,
en op 18 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. S.V. Pelsser en H.N. Brouwer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De vermelde pagina’s verwijzen naar de paginanummering van het dossier van de Politie Eenheid Oost-Brabant, Zedenteam ’s-Hertogenbosch, Eind-dossier, BVH: 2016225690, Summit: OBRBC16172, sluitingsdatum 20 juni 2017, doorgenummerde pagina’s 1-135.