ECLI:NL:GHSHE:2021:4059

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
20-001470-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake opzettelijk vervoeren van hennep

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 2000, was aangeklaagd voor het opzettelijk vervoeren van een grote hoeveelheid hennep, met een totaalgewicht van 6243,15 gram. Het hoger beroep werd ingesteld op 16 juli 2020, na een vonnis van de politierechter op 6 juli 2020. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de politierechter integraal zou worden bevestigd, terwijl de verdediging primair vrijspraak en subsidiair een strafmaatverweer heeft gevoerd.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 april 2020 te [plaats 1] hennep heeft vervoerd. De verdachte werd staande gehouden door de politie, die een sterke geur van cannabis waarnam. Bij controle van de auto van de verdachte werd een aanzienlijke hoeveelheid hennep aangetroffen. Het hof heeft de verklaringen van de verbalisanten als betrouwbaar beoordeeld en de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

De beslissing is gebaseerd op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is gezien de hoeveelheid hennep en de bijdrage aan de illegale handel.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001470-20
Uitspraak : 6 oktober 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 juli 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-104379-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Namens de verdachte is op 16 juli 2020 tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 april 2020 te [plaats 1] , [gemeente] , opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, althans opzettelijk heeft vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 6243,15 gram, in elk geval een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak van het tenlastegelegde ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen’
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij hennep ‘buiten het grondgebied van Nederland’ zou hebben gebracht. Het hof heeft niet uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte zich hieraan, ook niet in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet, schuldig heeft gemaakt, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 april 2020 te [plaats 1] , [gemeente] , opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 6243,15 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 april 2020 (pg. 22-23), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
(pagina 22)
Op woensdag 15 april 2020, te 20.20 uur bevond ik [verbalisant 1] , mij als motorrijder (…) op de [straat 1] ter hoogte van het TINQ tankstation te [plaats 1] , [gemeente] . Aldaar werd op dat moment een voertuig door ons gecontroleerd. Ik zag vanuit de richting [plaats 2] een voertuig, merk Volvo, Type V50 voorzien van [kenteken] naderen. (…) Ik zag dat de bestuurder van dit voertuig in mijn richting keek, en daarbij ook zicht had op de controle die aldaar plaatsvond. Toen het voertuig ter hoogte van mij was, zag ik dat het voertuig snelheid begon te vermeerderen. Hierop heb ik besloten het voertuig te volgen teneinde te zien waar deze naartoe ging. (…) Toen ik de [straat 2] in reed, zag ik dat voornoemde Volvo, voorzien van het [kenteken] ter hoogte van [huisnummer] in een parkeervak stond. Ik zag de alarmlichten van de Volvo oplichten, wat mij deed vermoeden dat de Volvo middels een afstandsbediening werd vergrendeld. Ik zag dat er geen personen meer in het voertuig zaten. Ik zag dat er naast de locatie waar het voertuig geparkeerd stond een weggetje naar een achtergelegen parkeerplaats liep. Ik zag dat dit weggetje uitkwam bij de brandweerkazerne.
(pagina 23)
Ik reed de parkeerplaats op achter de brandweerkazerne te [plaats 1] (…). Ik zag dat er een bestelauto geparkeerd stond. Ik zag dat er achter deze bestelbus een persoon stond. Ik herkende in deze persoon zonder enige mate van twijfel de bestuurder van de Volvo voorzien van [kenteken] . (…) Ik had het vermoeden dat deze persoon een poging deed om zich achter de geparkeerde bestelauto te verschuilen. Hierop heb ik de persoon aangesproken en nadat ik hem had medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was gevraagd wat hij aan het doen was. Ik hoorde deze persoon antwoorden dat hij hier had afgesproken met familieleden die verderop in [plaats 1] wonen. Hierop vroeg ik wat het adres van deze familieleden was, waarop ik de persoon hoorde antwoorden dat hij niet wist wat het adres was. Ik vroeg de persoon waarom hij met familieleden afspreekt op een afgelegen parkeerplaats en niet gewoon thuis. Ik zag dat de persoon enige tijd over het antwoord moest nadenken en hoorde dat hij geen duidelijk antwoord op mijn vraag kon geven. Ik zag dat de persoon nerveus en ontwijkend gedrag vertoonde. Terwijl ik met deze persoon in gesprek was meende ik ondanks de afstand vanwege de corona-maatregelen een lichte cannabislucht te ruiken. Hierop heb ik besloten deze persoon te vragen naar zijn legitimatie, waarop hij mij een Nederlands rijbewijs overhandigde en opgaf te zijn:
Naam: [verdachte]
Geboren: [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats]
(…)
OVERDRACHT:
Op 15 april 2020 te 20:27 uur heb ik [verdachte] overgedragen aan collega's [verbalisant 2] en [verbalisant 3] voor de verdere afhandeling van de controle.
2.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van de tiende meervoudige strafkamer van het hof d.d. 22 september 2021, voor zover inhoudende:
U, voorzitter, houdt mij voor dat er in de Volvo, type V50, hennep is aangetroffen. U vraagt mij of ik dit nader wil toelichten. Ik zeg u daarop dat ik in die auto heb gereden (…). Ik ben van mijn huis [
het hof begrijpt: [plaats 3]] naar [plaats 1] gereden.
U houdt mij voor dat ik ben aangetroffen achter de brandweerkazerne in [plaats 1] . Ik zeg u daarop dat dat klopt. Ik had de auto daar geparkeerd omdat ik daar moest zijn om af te spreken. (…) Ik was bij de brandweerkazerne uitgestapt en toen sprak de politie mij aan.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 april 2020 (pg. 24), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Naar aanleiding van (…) de cannabislucht die om verdachte heen hing, tevens de voor mij ambtshalve bekende geur van cannabis die uit het voertuig van verdachte kwam die inmiddels door verdachte was geopend waren voor mij voldoende aanleiding om het voertuig van verdachte aan een verdere controle te willen onderwerpen.
Ik vroeg aan verdachte of hij drugs in het voertuig aanwezig had, hierop hoorde ik verdachte zeggen dat dit niet het geval was. Hierop heb ik [verbalisant 2] het voertuig van verdachte doorzocht. Bij het openen van de kofferruimte van het voertuig van verdachte zag ik een kartonnen doos, een Albert Heijn boodschappentas en een grote boodschappentas van de Jumbo. Ik zag dat er zowel in de tas van de Jumbo als in de tas van Albert Heijn een soort van sealbag zat. Ik rook ondanks deze verpakking de voor mij ambtshalve bekende geur van cannabis. Bij het openen van de doos kwam er een zelfde soort sealbag tevoorschijn, ook hier kwam weer de geur van cannabis naar voren.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 april 2020 (pg. 26-28), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
(pagina 26)
Op 16 april 2020 werd onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen.
Deze partij was in beslag genomen bij/onder de verdachte:
Achternaam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornaam verdachte]
Geboren: [geboortedag] 2000
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
(…) De aangeboden partij verdovende middelen bestond in eerste instantie uit 4 tassen. Na openen van deze tassen bleken er in totaal 7 verschillende plastic zakken in te zitten.
(pagina 27)
Het totale gewicht komt op: 6243,15 gram netto (zakken + monsters). De genoemde bloem-/planten-toppen werden door mij herkend als materiaal van het geslacht Cannabis, beter bekend als hennep. Uit elke aangeboden hoeveelheid materiaal werd door mij een representatief monster (…). Deze monsters werden ieder getest, waarbij gebruik werd gemaakt van MMC NARCOTEST Cannabis. De testen gaven een POSITIEVE reactie, indicatief voor THC zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op Lijst II van de Opiumwet.
Bewijsoverwegingen
Algemene overweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Bijzondere overwegingen
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is primair – kort weergegeven – aangevoerd dat er onvoldoende overtuigend bewijs is dat de verdachte wetenschap heeft gehad van het aanwezig hebben dan wel vervoeren van de tenlastegelegde hoeveelheid hennep. De verdachte heeft een heldere en duidelijke verklaring afgelegd die bovendien verifieerbaar en geloofwaardig is. Daarnaast valt te betwijfelen of de verdachte en de verbalisant een hennepgeur (kunnen) hebben waargenomen, nu de hennep erg stevig verpakt was, slechts verbalisant [verbalisant 1] dit direct heeft gerelateerd, en de verdachte niet bekend was met de geur van hennep, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] . Het is wel juist dat verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat de verdachte antecedenten had op het gebied van Opiumwetdelicten en ook is juist dat uit het strafblad van verdachte niet blijkt van eerdere betrokkenheid bij Opiumwetdelicten, maar het is mogelijk dat de verbalisant verwijst naar aantekeningen/mutaties in het politiesysteem. Wat de verbalisant precies bedoelde is niet duidelijk, maar deze onduidelijkheid brengt geenszins met zich dat de gehele inhoud van het proces-verbaal onbetrouwbaar is. Er is geen enkele reden om te veronderstellen dat wat de verbalisant over de cannabisgeur relateert onjuist is.
Het hof acht daarentegen de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. Direct nadat de verdachte door verbalisant [verbalisant 1] is staande gehouden, heeft hij desgevraagd verklaard dat hij op de parkeerplaats achter de brandweerkazerne had afgesproken met familie die in [plaats 1] woonde. De verdachte kon echter niet vertellen waar zijn familieleden in [plaats 1] woonden. Bij gelegenheid van zijn verhoor bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij ter plaatse was om Khalid , een jongen die de verdachte al enige tijd via Snapchat kende, te helpen met klussen en verhuizen. De verdachte geeft aan Khalid te kennen via Snapchat maar biedt desgevraagd geen enkele nader specificerende informatie zoals een telefoonnummer, een achternaam of een adres. Het enige dat hij weet te vermelden is dat Khalid ‘in de buurt van [plaats 3] of [plaats 4] ’ woont.
Voorts heeft de verdachte bij gelegenheid van zijn verhoor bij de politie verklaard dat het neefje van Khalid , wiens naam de verdachte eveneens niet weet, de auto bij de verdachte zou hebben afgeleverd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte echter verklaard dat hij de sleutels van de auto van Khalid heeft gekregen. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij voor Khalid spullen vanuit [plaats 3] naar Khalid moest brengen. Het neefje van Khalid kon dit volgens de verdachte zelf niet doen omdat hij niet over een rijbewijs beschikte, terwijl ditzelfde neefje van Khalid – althans, volgens de verdachte – wel de auto bij de verdachte kwam afleveren.
Het hof stelt vast dat de verdachte wisselende en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep waargenomen dat de verdachte – na te zijn geconfronteerd met deze tegenstrijdigheden – hierop heeft verklaard dat het feit lang geleden is dat hij het zich niet meer kan herinneren.
Anders dan de raadsman heeft betoogd is het hof gelet op het vorengaande van oordeel dat de verdachte een verklaring heeft afgelegd die ongeloofwaardig is en juist niet verifieerbaar is. Het hof hecht dan ook meer waarde aan de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de betrokken verbalisanten dan aan de ontkennende en wisselende verklaringen van de verdachte.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte de in de auto aangetroffen hennep opzettelijk, waaronder ook begrepen de voorwaardelijke opzetvorm, heeft vervoerd. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
In de eerste plaats is van belang dat de aangetroffen hennep zich in de machtssfeer van de verdachte bevond. In de auto waarin de verdachte reed is namelijk deze partij hennep met een gewicht van in totaal 6243,15 gram aangetroffen.
Voorts heeft verbalisant [verbalisant 1] gerelateerd dat hij – ondanks de wegens de corona-maatregelen noodzakelijke afstand tot de verdachte – een lichte cannabislucht rond de verdachte meende te ruiken. Verbalisant [verbalisant 2] heeft daarnaast verklaard dat er een cannabisgeur uit de auto kwam. Het kan daarom naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte, die naar eigen zeggen gedurende de hele rit van [plaats 3] naar [plaats 1] in de auto heeft gezeten, deze geur eveneens moet hebben geroken. Daaraan doet niet af dat de hennep in sealbags verpakt zaten. Dat blijkt reeds uit het feit dat de verbalisanten een cannabisgeur hebben waargenomen rond de verdachte en een cannabisgeur die afkomstig was uit de auto, en uit het feit dat verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat hij ondanks de gebruikte verpakking een cannabisgeur rook. Verdachte heeft weliswaar nog naar voren gebracht dat hij niet weet hoe hennep ruikt, maar aan die verklaring gaat het hof voorbij, nu verdachte bij de politie (politiedossier pagina 47) ook heeft verklaard “Als ik het had geroken, had ik het niet gedaan”, waaruit het hof afleidt dat hij wel degelijk bekend is met de geur van hennep.
Gelet op het vorengaande – in onderlinge samenhang beschouwd – is het hof van oordeel dat de verdachte ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op het vervoeren van een grote hoeveelheid hennep en zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van een grote hoeveelheid hennep in de zin van artikel 3 onder B van de Opiumwet.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De verdediging heeft verzocht dat het hof zowel geen onvoorwaardelijke als geen voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte zal opleggen. De verdediging heeft daartoe – kort weergegeven – aangevoerd dat de verdachte werkt en zich daarnaast richt op zijn opleiding. Voorts woont de verdachte bij zijn ouders en is hij nog steeds jong. Ook heeft hij al schade geleden doordat hij wegens dit delict op sociale media terecht is gekomen. Er zijn geen andere verdenkingen tegen de verdachte gerezen voor of na het bewezenverklaarde feit. Ten slotte heeft de verdachte tijd in verzekering doorgebracht, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van een grote hoeveelheid hennep. Deze hoeveelheid, ruim 6 kilogram, is duidelijk bedoeld voor de handel. Hiermee heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de illegale handel in hennep en aan het criminele circuit dat zich doorgaans rondom illegale handel in hennep ontvouwt. Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] op pagina 22 van het politiedossier blijkt ook dat juist in de [gemeente] (grensdorp [plaats 1] ) zeer veel overlast wordt ondervonden van de illegale handel. Daarnaast kan veelvuldig gebruik van softdrugs zoals hennep, schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 juni 2021, betreffende het justitieel verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Wel is hij eerder veroordeeld en zijn er strafbeschikkingen opgelegd. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
Voorts heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het hof hieromtrent gebleken dat de verdachte bij zijn ouders woont. Verder werkt de verdachte en gaat hij naar school.
Het hof heeft voor de bepaling van de strafmaat aansluiting gezocht bij de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten voor de straftoemeting, in het bijzonder bij het oriëntatiepunt betreffende het aanwezig hebben van softdrugs.
In die oriëntatiepunten komt naar voren dat de door de verdachte vervoerde hoeveelheid een ernstig feit oplevert, zodat naar het oordeel van het hof niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Dat de verdachte reeds op sociale media schade geleden zou hebben geleden – hetgeen niet nader onderbouwd is – is voor het hof geen reden om een andere of lagere straf op te leggen.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, een passende en geboden straf is.
Het hof komt tot een aanzienlijk hogere straf dan door de advocaat-generaal gevorderd, omdat in die vordering de ernst van het bewezenverklaarde, naar het oordeel van het hof, onvoldoende tot uitdrukking komt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 6 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Markiezaten, basisteam Bergen op Zoom, registratienummer PL2000-2020094881, gesloten d.d. 18 april 2020 door verbalisant [verbalisant 5] , hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 48). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.