ECLI:NL:GHSHE:2021:4046

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
20-001654-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor eenvoudige belediging van ambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor eenvoudige belediging van twee ambtenaren, te weten hoofdagenten van de politie Eenheid Oost-Brabant, tijdens de rechtmatige uitoefening van hun functie. De politierechter had de verdachte een voorwaardelijke geldboete van €300,- opgelegd, subsidiair 6 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis waarvan beroep. De verdediging heeft primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, en subsidiair vrijspraak bepleit. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. De verdachte had op 3 april 2020 in Eindhoven de ambtenaren beledigd door hen te beschuldigen met het woord 'kankerlijers' en door een middelvinger op te steken.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden was om aan de rechtmatigheid van de aanhouding te twijfelen. De verdediging heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de bewezenverklaring in twijfel trokken. Het hof heeft het beroep op vrijspraak verworpen en het vonnis van de politierechter vernietigd, waarbij het hof tot een andere bewezenverklaring kwam. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van €300,-, subsidiair 6 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001654-20
Uitspraak : 29 september 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 3 augustus 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-091311-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 300,-, subsidiair 6 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren. Subsidiair heeft de verdediging vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 april 2020 te Eindhoven, althans in Nederland, opzettelijk (een) ambten(a)ar(en), te weten [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant en/of [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hun het woord toe te voegen: ''kankerlijers'', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of een middelvinger heeft opgestoken in de richting van die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Door de raadsman is gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig was. De verbalisanten hebben de verdachte namelijk gefixeerd met zijn hoofd voorover gebogen over een bak heen en hebben hem in deze positie gefouilleerd. Vervolgens hebben ze hem met een hand in de nek en voorovergebogen achterwaarts naar het voertuig van de politie gevoerd. Dit handelen van de politie was disproportioneel en vernederend, aldus de raadsman.
Het hof overweegt omtrent dit verweer als volgt.
Voorop moet worden gesteld dat indien de verdediging een beroep doet op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, van haar mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd, aan de hand van de in het tweede lid van die bepaling vermelde factoren, wordt aangegeven tot welk in art. 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. De daarbij in acht te nemen factoren zijn: i) “het belang dat het geschonden voorschrift dient”, ii) “de ernst van het verzuim” en iii) “het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt”. Alleen op een zodanig verweer is de rechter gehouden een met redenen omklede beslissing te geven.
Het door de raadsman gevoerde verweer voldoet niet aan daarvoor geldende eisen. Ook ambtshalve ziet het hof naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep geen reden om aan hetgeen door de verdediging is aangevoerd – wat daar verder ook van zij – enig rechtsgevolg te verbinden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 april 2020 te Eindhoven opzettelijk ambtenaren, te weten [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant en [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun het woord toe te voegen: ''kankerlijers'', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en een middelvinger heeft opgestoken in de richting van die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 3 april 2020, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 3 april 2020 hielden wij op de locatie [locatie] , als verdachte aan:
Achternaam: [naam 1] ;
Voornamen: [naam 2] ;
Geboren: [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] .
Op bovengenoemde datum reden wij over [locatie] . Toen wij ter hoogte van [huisnummer] reden zagen wij een man buiten staan. Toen wij voorbij reden zagen wij dat hij zijn middelvinger naar ons op stak. Wij keerden ons voertuig om een praatje met de man te maken. Wij parkeerden ons dienstvoertuig op ongeveer 15 meter van zijn woning. Wij hadden onze ramen naar beneden en bleven nog even in het voertuig zitten. Wij zagen dat de man die eerder zijn middelvinger naar ons opstak zijn woning in rende. Vervolgens kwam hij terug met een videocamera in zijn handen. Wij zagen dat hij deze videocamera richtte op ons voertuig. Vervolgens hoorden wij dat hij ons beledigde voor ''kankerlijers''. Toen wij dit hoorden voelden wij ons in onze eer en goede naam aangetast. Op het terrein waar deze man voor zijn woning stond, stonden namelijk nog meer huisjes. Hierop besloten wij deze man aan te houden voor belediging.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 april 2020, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 3] :
Ik was belast met het onderzoek naar een belediging van collega's. Ik bekeek de camerabeelden die op de in beslag genomen camera stonden. Ik startte het filmpje en zag dat een er politieauto in beeld was, waarvan het raam aan de bestuurderskant geopend was. Ik hoorde dat er iemand zei: ''Het gaat om [kenteken] . Even afwachten wat die kankerlijers nu weer van plan zijn.'' Vervolgens zag ik dat er twee politieagenten uit het voertuig stapten en richting de camera liepen. Ik hoorde dat
er gezegd werd: ''Jij bent aangehouden voor belediging''.
3.
De eigen waarneming van het hof ter terechtzitting d.d. 15 september 2021 met betrekking tot de camerabeelden:
Het hof heeft hetzelfde waargenomen tijdens het afspelen van de camerabeelden als genoemd in het proces-verbaal van bevindingen onder 2. Daarnaast heeft het hof waargenomen dat als de verbalisant de verdachte heeft medegedeeld dat hij is aangehouden voor belediging, de verbalisant vervolgens aangeeft dat dit wegens het beledigen met ''kankerlijers'' is.
Bewijsoverwegingen
I
Door de raadsman is bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte ontkent dat hij zijn middelvinger heeft opgestoken, dat dit ook niet te zien is op de camerabeelden en dat de verbalisanten niet gehoord kunnen hebben wat de verdachte tijdens het vloggen in zijn videocamera heeft ingesproken, omdat zij hun voertuig op ongeveer 15 meter van de verdachte hadden geparkeerd en zij de ramen van hun voertuig gesloten hadden. Daarnaast waren de opmerkingen van de verdachte, zoals ingesproken in de videocamera, algemeen van aard en niet specifiek gericht tegen de verbalisanten, aldus de raadsman.
Het hof overweegt omtrent dit verweer als volgt.
Uit het dossier en het onderzoek terechtzitting blijkt het volgende:
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben geverbaliseerd dat zij over [locatie] reden en zagen dat de verdachte een middelvinger naar hen opstak. Vervolgens wilden zij een praatje met de verdachte gaan maken. Zij hadden hun voertuig met geopende ramen ongeveer 15 meter voor de woning van de verdachte geparkeerd toen ze hoorden dat de verdachte hen beledigde door ''kankerlijers'' tegen hen te zeggen, waarna ze hem daarvoor aanhielden.
Hetgeen voornoemde verbalisanten hebben geverbaliseerd wordt ondersteund door de camerabeelden. Op de camerabeelden is te horen dat de verdachte zegt: ''Het gaat om [kenteken] , even afwachten wat die kankerlijers nu weer van plan zijn'' en dat hij vervolgens wegens het beledigen met ''kankerlijers'' wordt aangehouden.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 15 september 2021 ontkend dat hij een middelvinger naar de verbalisanten heeft opgestoken. Voorts heeft hij verklaard dat hij weliswaar ''kankerlijers'' heeft gezegd, maar hij dit tegen zijn camera heeft gezegd omdat hij aan het vloggen was.
Het hof overweegt dat het geen enkele reden heeft om aan een op ambtseed-/belofte opgemaakt proces-verbaal van verbalisanten te twijfelen. De verbalisanten hebben gezien dat de verdachte een middelvinger naar hen opstak waarna ze in de richting van de verdachte zijn gereden. Dat het opsteken van de middelvinger niet op de camerabeelden te zien is maakt het oordeel van het hof niet anders. Op de camerabeelden van [bedrijf] is slechts de politieauto te zien die voorbij rijdt en is niet de verdachte te zien. De camerabeelden van de verdachte zijn van het moment na het opsteken van de middelvinger.
Voorts is het hof gelet op voornoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen, en in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat de ramen van het voertuig zichtbaar open waren, verdachte hardop tegen zijn camera ''kankerlijers'' zei en dit kennelijk zo hard heeft gezegd dat de verbalisanten het op afstand konden horen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verbalisanten ''kankerlijers'' zouden kunnen horen. Het tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman dat de uitlating algemeen van aard was en niet specifiek gericht was tegen de verbalisanten, maakt dit niet anders, nu de verdachte eerst het kenteken van de politieauto heeft genoemd voordat hij ''kankerlijers'' zei en daaruit blijkt dat hij het wel degelijk over de verbalisanten had.
Het hof verwerpt het verweer.
II
Voor het geval het hof voormelde standpunten van de verdediging niet volgt, heeft de verdediging voorwaardelijk verzocht om de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te horen. De verdediging heeft in dat kader – onder verwijzing naar Keskin – gewezen op het feit dat de verklaringen van de verbalisanten gebezigd dienen te worden voor de bewezenverklaring van het aan de verdachte tenlastegelegde feit.
Het hof overweegt als volgt.
Het in art. 6 EVRM verankerde ondervragingsrecht noch het arrest van het EHRM inzake Keskin vs. Nederland (EHRM (Grote Kamer) 19 januari 2021, nr. 2205/16, Keskin vs. Nederland) verzet zich ertegen dat de rechter het getuigenverzoek afwijst als het oproepen en horen van de getuige onmiskenbaar irrelevant of overbodig (“manifestly irrelevant or redundant”) is, omdat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen indien de al door de getuige afgelegde verklaring betrekking heeft op feiten en omstandigheden die door de verdachte niet worden betwist of als die feiten en omstandigheden door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan (vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576). Zoals uit het vorenoverwogene blijkt, is in dit geval van dat eerste sprake. Beide verbalisanten hebben geverbaliseerd dat de verdachte het woord ''kankerlijers'' heeft gebruikt. Dit wordt eveneens ondersteund door de camerabeelden en de verklaring van de verdachte. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij tegen de camera sprak toen hij het over ''kankerlijers'' had, maar hij heeft niet betwist dat hij de uitlating heeft gedaan. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
III
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belediging van twee verbalisanten. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard, temeer nu personen met een publieke taak in het belang van de openbare orde en de veiligheid moeten kunnen functioneren zonder daarbij geconfronteerd te worden met dergelijk hinderlijk en laakbaar gedrag.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 juli 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van gelijksoortige delicten.
Voorts heeft het hof de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Hierbij is het hof gebleken dat hij chronisch aan PTSS lijdt, onder beschermingsbewind staat, een uitkering ontvangt en een andere woning krijgt.
Alles overziend acht het hof oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete van €300,-, subsidiair 6 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Met oplegging van deze voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 57, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 4 april 2020 onder CJIB nummer G148045671127.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 29 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. R. Lonterman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, registratienummer PL2100-2020071264, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant, ondertekend en gesloten op 5 april 2020, niet doorgenummerd dossier, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.