ECLI:NL:GHSHE:2021:4043

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
20-003821-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor wapenbezit en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 8 december 2016. De verdachte, geboren in 1956, was in eerste aanleg vrijgesproken van meerdere tenlastegelegde feiten, maar heeft tegen deze vrijspraak hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk is voor zover het zich richt tegen de vrijspraak, conform artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft de zaak vervolgens inhoudelijk beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie.

De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zou bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte in zijn verdediging niet is geschaad door een kennelijke verschrijving in de tenlastelegging. Het hof heeft de tenlastelegging verbeterd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere strafblad en de schending van de redelijke termijn in de procedure.

De beslissing van het hof is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak, maar heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd ten aanzien van de opgelegde straf en opnieuw recht gedaan. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003821-16
Uitspraak : 29 september 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 8 december 2016, in de strafzaak met parketnummer 01-865161-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De meervoudige strafkamer van de rechtbank Oost-Brabant heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van
  • ‘medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III’ en
  • ‘medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II’ en
  • ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurapen van categorie III, meermalen gepleegd’ en
  • ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd’ (het onder 1 tenlastegelegde),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf, en in zoverre rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft, behoudens het voorhanden hebben van het op de slaapkamer in de bedrand aangetroffen pistool en de bijbehorende munitiehouders, primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van hetgeen onder 2, 3 en 4 ten laste is gelegd.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zicht met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust:
  • met aanvulling en verbetering van gronden;
  • met verbetering van de kwalificatie
  • met uitzondering van de opgelegde straf en de strafmotivering;
  • met uitzondering van de toepasselijke wettelijke voorschriften.
Verbetering van de tenlastelegging en bewezenverklaring
Het hof is van oordeel dat in de tenlastelegging sprake is van een kennelijke verschrijving, nu in de tenlastelegging is opgenomen:
“en een grote hoeveelheid munitie van categorie III en onderdelen hiervan, te weten: (…)
- 403 kogelpatronen, kaliber 7.62 x 39 mm ”.
Het hof begrijpt – gelet op de aantallen die genoemd zijn, te weten 103 en 390 stuks, op de beslaglijst Wet Wapens en Munitie dossierpagina’s 87 en 90 – dat kennelijk is bedoeld om ten laste te leggen:
“en een grote hoeveelheid munitie van categorie III en onderdelen hiervan, te weten: (…)
- 493 kogelpatronen, kaliber 7.62 x 39 mm (p. 203 en 204)”.
Het hof herstelt deze schrijffout. De verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging is geschaad.
Aanvulling bewijsmiddelen
Het hof vult de bewijsmiddelen aan met:
-
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 december 2014, dossierpagina 32, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant] :
Op 19 december 2014 bevond ik mij in de woning gelegen aan de [adres 2] . In de woonkamer van de woning aangekomen zag ik dat aan de wand twee schermen hingen. Op het grootste scherm was een televisie-uitzending te zien. Op het kleine scherm dat schuin rechtsboven het grote scherm hing waren beelden, kennelijk van bewakingscamera’s afkomstig, te zien. Ik zag dat het beeld verdeeld was in vier (4) kwadranten. Op twee kwadranten waren beelden van de voorzijde van de woning zichtbaar. Op twee andere kwadranten waren beelden te zien van een plein met daaraan gelegen garageboxen te zien. Later die dag zag ik dat het plein dat op de bewakingsbeelden te zien was, het plein met garageboxen was direct gelegen achter de woning [adres 2] . Vanuit de woning kon op het scherm zowel de straat aan de voorzijde van de woning als het plein met garageboxen achter de woning in de gaten gehouden worden.
-
De verklaring van de verdachte, voor zover afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 15 september 2021:
Ik heb de bewakingscamera’s aangeschaft.
-
De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 21 december 2014, dossierpagina’s 79-94:
(Dossierpagina 79)
Inbeslagneming
Plaats: [adres 2] ;
Datum: 19 december 2014.
(Dossierpagina 86)
Object: verpakkingsmateriaal;
Aantal: 2;
Spoor identificatienummer: AAHO0039NL;
Bijzonderheden: gesealde plastic zakken met daarin glock 19 pistool. In garagebox 10 achter de [adres 2] .
(Dossierpagina 87)
Object: verpakkingsmateriaal;
Aantal: 3;
Spoor identificatiemiddel: AAHO0043NL;
Bijzonderheden: plastic zakken geseald met daarin 103 patronen. In garagebox 10 achter de [adres 2] .
(Dossierpagina 88)
Object: verpakkingsmateriaal;
Aantal: 2;
Spoor identificatiemiddel: AAHO0045NL;
Inhoud; verpakt in zeeman tas in garagebox 10 achter [adres 2] .
Bijzonderheden: plastic zakken geseald met daarin twee patroonhouders groot.
(Dossierpagina 90)
Object: munitie (patroon);
Aantal: 390;
Spoor identificatiemiddel: AAHO0051NL;
Bijzonderheden: 360 patronen in doosjes en 30 losse patronen. In garagebox 10 achter de [adres 2] .
(Dossierpagina 91)
Object: verpakkingsmateriaal;
Spoor identificatiemiddel: AAHO0053NL;
Bijzonderheden: gesealde plastic zak om doosje 9mm luger patronen. In garagebox 10 achter de [adres 2] .
(Dossierpagina 93)
Object: verpakkingsmateriaal;
Spoor identificatiemiddel: AAHO0061NL;
Bijzonderheden: plastic zak om pistool Smith & Wesson 38 special uit garagebox 10 [adres 2] .
-
De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 22 december 2014, dossierpagina’s 244-245:
(Dossierpagina 244)
Inbeslagneming
Plaats: [adres 2] ;
Datum: 21 december 2014.
Object: Keukenmachine;
Inhoud: In onderstel liggen diverse maten sealbags en een weegschaal;
Bijzonderheden: Sealmachine met los onderstel.
-
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 11 maart 2015, nummer 2015.01.05.015, opgemaakt door de NFI-deskundige forensisch DNA-onderzoek [deskundige] , voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Vraagstelling: Onderzoek of de aangetroffen gesealde plastic verpakkingen, waarin de wapens/munitie werden aangetroffen, mogelijk zijn geseald met het aangetroffen sealapparaat.
Gevolgde methodiek: De sealnaden in de ontvangen verpakkingsmaterialen worden onderzocht op vorm en posities van onregelmatigheden en vergeleken met de onregelmatigheden van sealcontactdelen van de ontvangen vacuümsealmachine. De sealcontactdelen van een vacuümsealmachine zijn normaliter een sealbalk (onderbalk met één of meerdere verwarmingsdraden) en een aandrukbalk (bovenbalk). Van de ontvangen vacuümsealmachine ontbreekt de sealbalk. Om het onderzoek visueel mogelijk te maken zijn de sealnaden afgevormd en van de aandrukbalk een replica vervaardigd. Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van een vergelijkingsmicroscoop voor één op één vergelijking tussen de (afgevormde) sealnaden en de (replica van) de aandrukbalk.
Interpretatie en waarnemingen: Het onderzoek heeft zich gericht op gebruikerssealnaden die zijn waargenomen in de ontvangen verpakkingsmaterialen. Deze zijn vergeleken met de aandrukbalk in de deksel van de vacuümsealmachine.
Het volgende wordt geconcludeerd:
H1: De sealnaden in de onderzochte verpakkingsmaterialen [AAHO0039NL), [AAHO0043NL], [AAHO0045NL], [AAHO0053NL] en [AAHO0061NL] zijn veroorzaakt met de aandrukbalk van vacuümsealmachine [AAGY0089NL].
H2: De sealnaden in de onderzochte verpakkingsmaterialen [AAHO0039NL), [AAHO0043NL], [AAHO0045NL], [AAHO0053NL] en [AAHO0061NL] zijn veroorzaakt met een andere aandrukbalk van (vacuüm)sealmachine.
De bevindingen van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
De conclusie geldt voor de gebruikerssealnaden van de onderzochte verpakkingsmaterialen en betreffende alle ontvangen verpakkingsmaterialen met SIN [AAHO0039NL), [AAHO0043NL], [AAHO0045NL], [AAHO0053NL] en [AAHO0061NL] met SIN [AAGY0954NL].
Verbale term
Ordegrootte bewijskracht
Extreem veel waarschijnlijker
> 1.000.000
Aanvulling bewijsoverwegingen
Het hof verenigt zich met de door de rechtbank in het vonnis gebezigde bewijsoverwegingen, met aanvulling van het hiernavolgende. Het hof houdt daarbij de volgorde van het vonnis aan.
I
In aanvulling op de opsomming van de gebruikte bronnen op pagina 4 van het vonnis, neemt het hof het volgende op:
IV. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 11 maart 2015, nummer 2015.01.05.015, opgemaakt door de NFI-deskundige forensisch DNA-onderzoek [deskundige] .
V. De afgelegde verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 15 september 2021.
II
In aanvulling op de eerste alinea op pagina 5 van het vonnis, die begint met de zinssnede: ‘met een berekende frequentie van kleiner dan 1 op 1 miljard’, neemt het hof het volgende op:
Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat er een sealapparaat in de inpandige garage van de woning is aangetroffen en dat er verschillende wapens en munitie in gesealde verpakkingen in de garagebox lagen. Vervolgens is er onderzoek gedaan naar de aangetroffen gesealde verpakkingen in relatie tot het aangetroffen sealapparaat. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de kans extreem veel waarschijnlijker (meer dan 1.000.000 keer groter) is dat de wapens en munitie met het aangetroffen sealapparaat zijn verpakt dan met een ander sealapparaat.
Tot slot heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte bewakingscamera’s heeft aangeschaft en dat hij in zijn woonkamer een scherm had hangen waarop hij de beelden van de bewakingscamera’s kon zien. Met behulp van de bewakingscamera’s kon zowel de straat aan de voorzijde van de woning als het plein met garageboxen achter de woning in de gaten gehouden worden. Het hof is van oordeel dat de verdachte in staat was om continue zijn woning en garagebox, waar de wapens aangetroffen zijn, in de gaten te houden.
III
In aanvulling op de tweede alinea op pagina 5 van het vonnis, die begint met de zinssnede: ‘gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van alle wapens’, neemt het hof het volgende op:
De nader opgemaakte rapportages in hoger beroep maken het oordeel van het hof niet anders.
Verbetering van de kwalificatie
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
- ‘ medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III’ en
- ‘ medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II’ en
- ‘ handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurapen van categorie III, meermalen gepleegd’ en
- ‘ handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’
Op te leggen sanctie
De raadsman heeft verzocht om een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarbij de duur van het onvoorwaardelijk deel de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht niet overstijgt. Subsidiair heeft de raadsman verzocht, indien het hof meent dat daarmee niet kan worden volstaan, daarnaast een werkstraf op te leggen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte vele vuurwapens, onderdelen van vuurwapens en een grote hoeveelheid munitie voorhanden heeft gehad. Een van deze vuurwapens lag geladen en voor direct gereed in de bedrand op verdachtes slaapkamer. Het hof overweegt dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie het risico op een levensbedreigend geweldsdelict verhoogt. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben daarvan.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 juli 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk door de strafrechter is veroordeeld.
Voorts heeft het hof de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte een spier in zijn arm heeft afgescheurd, zijn huis is uitgezet en een uitkering ontvangt.
Schending redelijke termijn
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Voorop wordt gesteld dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Bedoelde termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen.
In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 19 december 2014, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 8 december 2016. Aldus is er sprake van een tijdsverloop van ongeveer twee jaren, zodat de eerste rechter binnen twee jaren na aanvang van de hiervoor genoemde termijn tot aan de afronding van de behandeling in eerste aanleg, tot een einduitspraak is gekomen.
Tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 15 december 2016, en de datum waarop het hof de uitspraak doet, 29 september 2021, is een periode van vier jaren en 9,5 maanden verstreken. Hieruit volgt dat het hof niet binnen twee jaar nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat, in verband met een juiste normhandhaving en met het oog op vergelding en generale preventie, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het opleggen van een straf als door de raadsman is bepleit doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de aard en ernst van het feit en is derhalve niet passend.
Het hof is van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden zou zijn geweest. Nu de redelijke termijn in hoger beroep ernstig is geschonden, dient dit naar het oordeel van het hof consequenties te hebben ten aanzien van de strafoplegging. Het hof zal daarom volstaan met het opleggen van gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar, met aftrek van voorarrest. Hiermee volgt het hof de vordering van de advocaat-generaal.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
27 (zevenentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 29 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. R. Lonterman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.