ECLI:NL:GHSHE:2021:4042

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
20-003908-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor wapenbezit met schending van redelijke termijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 8 december 2016 was vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar wel was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met een zwaardere straf van 14 weken gevangenisstraf, waarvan 8 weken voorwaardelijk. De verdediging heeft vrijspraak bepleit.

Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep van de verdachte zich ook richtte tegen de vrijspraak van de rechtbank, maar heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak. Het hof heeft zich verenigd met het vonnis waarvan beroep, maar heeft de opgelegde straf vernietigd. Het hof heeft de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de ernst van het bewezenverklaarde, het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals haar ziekte en financiële situatie.

Het hof heeft geconcludeerd dat de redelijke termijn in hoger beroep ernstig is geschonden, wat gevolgen heeft voor de strafoplegging. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar, met aftrek van voorarrest. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003908-16
Uitspraak : 29 september 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 8 december 2016, in de strafzaak met parketnummer 01-865162-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De meervoudige strafkamer van de rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van:
- ‘ medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III’ en
- ‘ medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II’
(het onder 1 tenlastegelegde).
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf, en in zoverre rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van hetgeen onder 2, 3 en 4 ten laste is gelegd.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust:
- met uitzondering van de opgelegde straf en de strafmotivering;
- met uitzondering van de toepasselijke wettelijke voorschriften.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte een vuurwapen en een busje pepperspray voorhanden heeft gehad. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben daarvan.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 juli 2021, waaruit blijkt dat zij niet eerder onherroepelijk door de strafrechter is veroordeeld.
Voorts heeft het hof de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte aan fibromyalgie lijdt, haar huis is uitgezet en een uitkering ontvangt.
Schending redelijke termijn
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Voorop wordt gesteld dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Bedoelde termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen.
In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 19 december 2014, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 8 december 2016. Aldus is er sprake van een tijdsverloop van ongeveer twee jaren, zodat de eerste rechter binnen twee jaren na aanvang van de hiervoor genoemde termijn tot aan de afronding van de behandeling in eerste aanleg, tot een einduitspraak is gekomen.
Tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 22 december 2016, en de datum waarop het hof de uitspraak doet, 29 september 2021, is een periode van vier jaren en negen maanden verstreken. Hieruit volgt dat het hof niet binnen twee jaar nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat, in verband met een juiste normhandhaving en met het oog op vergelding en generale preventie, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof is van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden zou zijn geweest. Nu de redelijke termijn in hoger beroep ernstig is geschonden, dient dit naar het oordeel van het hof consequenties te hebben ten aanzien van de strafoplegging. Het hof zal daarom volstaan met het opleggen van gevangenisstraf voor de duur van 14 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar, met aftrek van voorarrest. Hiermee volgt het hof de vordering van de advocaat-generaal.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c. 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 29 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. R. Lonterman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.