ECLI:NL:GHSHE:2021:4034

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 september 2021
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
20-002204-18 (OWV)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte, die in 2018 door de rechtbank was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 27.340,14 en de verdachte verplicht tot betaling van dit bedrag aan de Staat. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat de beslissing van de rechtbank bevestigd moet worden, terwijl de raadsman van de verdachte heeft gepleit voor een lagere schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, namelijk € 3.000. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de pleitnota's en de bewijsstukken die zijn ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de onderzoeksperiode contante uitgaven heeft gedaan die niet konden worden verklaard door legale inkomsten.

Het hof heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld en heeft geconcludeerd dat het bedrag van € 8.505,19 als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden aangemerkt. Het hof heeft de betalingsverplichting aan de Staat vastgesteld op € 7.654,67, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, en heeft de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 153 dagen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002204-18 (OWV)
Uitspraak : 27 september 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 2 juli 2018 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 02-821150-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij beslissing waarvan beroep is het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 27.340,14 en is aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een gelijk bedrag aan de Staat. Namens de betrokkene is tegen voormelde beslissing hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat het hof de beslissing waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft primair bepleit dat het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat zal vaststellen op een bedrag van € 3.000.
Subsidiair heeft de raadsman op gronden als verwoord in de pleitnota inhoudelijke verweren gevoerd betreffende de omvang van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Vordering
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot de vaststelling van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 27.340,14 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte voordeel tot voormeld bedrag.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel

1.De veroordeling

De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 27 september 2021 (parketnummer 20-002205-18) veroordeeld tot straf ter zake van:
  • deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet, gepleegd in de periode van 1 juli 2016 tot en met 21 februari 2017;
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, gepleegd in de periode van 3 september 2016 tot en met 1 november 2016;
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, gepleegd in de periode van 2 september 2016 tot en met 1 november 2016.

2.De methode van de eenvoudige kasopstelling

In het rapport is bij de berekening van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel in de periode van 14 oktober 2015 tot en met 14 februari 2017 de methode van de eenvoudige kasopstelling, de abstracte voordeelsberekening, gehanteerd.
Op grond van artikel 36e lid 3 Sr kan voordeel worden ontnomen indien een deelnemer van een criminele organisatie is veroordeeld voor een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie en indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gekregen. In dat geval kan ook worden vermoed dat:
a. uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf, wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen, tenzij aannemelijk is dat deze uitgaven zijn gedaan uit een legale bron van inkomsten, of;
b. voorwerpen die in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf aan de veroordeelde zijn gaan toebehoren voordeel belichamen als bedoeld in het eerste lid, tenzij aannemelijk is dat aan de verkrijging van die voorwerpen een legale bron van herkomst ten grondslag ligt.”
De strafbare feiten die tot de voordeelsverkrijging hebben geleid hoeven niet te worden geconcretiseerd en verder hoeft niet te worden vastgesteld dat de betrokkene als dader van die feiten moet worden aangemerkt. Het kenmerkende van deze methode is dat er geen direct verband hoeft te bestaan tussen het (gestelde) voordeel en de strafbare feiten die zijn bewezenverklaard. Voldoende is dat aannemelijk is geworden dat de strafbare feiten voor de betrokkene tot voordeel hebben geleid. Met deze methode kan voordeel worden ontnomen van personen die zich inlaten met georganiseerde misdaad. Er kan worden onderzocht en berekend hoeveel het vermogen van de criminele organisatie gedurende een bepaalde periode is toegenomen zonder dat daar een legale herkomst tegenover staat. Met andere woorden: de totale contante uitgaven worden afgezet tegen de beschikbare legale contante gelden. In het geval er, gelet op het legale beginsaldo, een hoger bedrag aan daadwerkelijk gedane uitgaven kan worden vastgesteld, dan kan het onverklaarbare vermogen worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel van die criminele organisatie. Een negatieve kas is immers niet mogelijk: men kan niet meer uitgeven dan men fysiek aan kasgeld beschikbaar heeft, tenzij sprake is van een andere, onbekende contante
ontvangstenbron.
Betrokkene is gedurende het onderzoek van de ontnemingszaak in de gelegenheid gesteld om, zo nodig door stukken onderbouwd, aannemelijk te maken dat en waarom de door de officier van justitie gepresenteerde kasopstelling onjuist is. De enkele stelling dat hij niet daadwerkelijk over enig vermogen beschikte of kon beschikken is daartoe in het algemeen onvoldoende.

3.Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel

Bij de schatting van het wederrechtelijk voordeel heeft het hof zich gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [1] alsmede een proces-verbaal van bevindingen kasopstelling d.d. 10 mei 2017 en de daarbij behorende bijlagen 1 tot en met 45; [2]
Het rapport en de bijlagen zijn wettige bewijsmiddelen.
Het hof stelt voorop dat er in beginsel geen rechtsregel aan in de weg staat om de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitsluitend op de inhoud van het rapport te doen berusten. Het hof zal de kasopstelling uit het rapport als uitgangspunt nemen en de berekeningsmethode uit dit rapport in beginsel overnemen, tenzij hieronder anders is vermeld.
3.1
Beschikbare contante gelden
Uit de gegevens van de opgevraagde bankrekeningen is geen beginsaldo contant geld af te leiden.
In het verhoor van 22 maart 2017 is [verdachte] gevraagd hoeveel geld hij had op 1 januari 2014. [verdachte] heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
In het voordeel van de verdachte wordt in het rapport als uitgangspunt genomen dat het beginsaldo contant geld op 14 oktober 2015 € 500,00 betrof.
Het hof neemt dit over en neemt bij de berekening derhalve een beginsaldo aan van € 500,00 als uitgangspunt.
Het hof overweegt dat gelet op het in artikel 36e lid 3 Sr neergelegde bewijsvermoeden, het op de weg van de verdediging is gelegen om concreet en gemotiveerd aan te geven waarom het in de eenvoudige kasopstelling opgenomen beginsaldo onjuist is. De enkele kale bewering dat betrokkene veel meer contant geld in huis had, is daartoe onvoldoende. Het hof gaat aan dit standpunt van de verdediging voorbij en ziet voor het overige ook geen reden af te wijken van de daarin opgenomen post van het beginsaldo.
3.2
Legale contante ontvangsten en bankopnamen
3.2.1
Bankopnamen
Van bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] hebben de volgende kasopnames plaatsgevonden:
Datum Bedrag
18-12-2015 200,00
29-02-2016 500,00
02-03-2016 250,00
20-05-2016 250,00
09-06-2016 100,00
11-06-2016 250,00
27-06-2016 50,00
08-01-2017 50,00
01-02-2017 40,00
Totaal 1.690,00
Van bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van de partner van betrokkene, [betrokkene 1] , hebben de volgende kasopnames plaatsgevonden:
Datum Bedrag
03-12-2015 50,00
Totaal 50,00
In totaal is in de onderzoeksperiode € 1.740,00 contant opgenomen van de bankrekeningen. Van bankrekening [rekeningnummer 2] ten name van [betrokkene 1] hebben geen kasopnames plaatsgevonden.
3.2.2
Legale contante inkomsten
In het dossier is niet gebleken dat betrokkene en/of [betrokkene 1] legale contante inkomsten hebben genoten. Als uitgangspunt wordt in het rapport genomen dat er in de onderzoeksperiode geen legale contante inkomsten zijn genoten. Het hof neemt dit uitgangspunt over.
3.3
Eindsaldo contant geld
Tijdens de doorzoeking van de woning [adres 1] op 21 februari 2017 is er geen contant geld aangetroffen.
Als uitgangspunt wordt genomen dat in de onderzoeksperiode het eindsaldo contant geld nihil is.
3.4
Contante uitgaven inclusief bankstortingen
3.4.1
Bankstortingen
Op bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] heeft op 31 december 2015 een storting van € 400,00 plaatsgevonden.
3.4.2
Contante uitgaven
Tijdens de doorzoeking in het pand aan de [adres 1] is de administratie van betrokkene inbeslaggenomen. In die administratie werden meerdere facturen en aankoopbonnen aangetroffen, die contant waren voldaan. Deze en andere contante uitgaven zijn in het ontnemingsrapport en bijbehorende processen-verbaal (ambtshandelingen) per categorie in kaart gebracht. In het rapport wordt uitgegaan van 45 contanten uitgaven ad totaal € 25.934,85. Het hof zal deze uitgaven hieronder bespreken.
1. tot en met 19
Dit betreffen kassabonnen van diverse winkels. Op alle kassabonnen staat vermeld dat de betaling contant heeft plaatsgevonden. De kassabonnen zijn aangetroffen tijdens de doorzoeking in een tas in de slaapkamer van [verdachte] en [betrokkene 1] .
20
Dit betreffen twee offertes en één kassabon van de MediaMarkt. Op de kassabon komen de bedragen van de twee offertes terug en staat vermeld dat de betaling contant heeft plaatsgevonden. De offertes zijn gericht aan [verdachte] . De offertes en de kassabon zijn aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning in een tas in de slaapkamer van [verdachte] en [betrokkene 1] .
21
Dit betreft een bewijs van een geldwissel transactie bij de [bank] . Gewisseld is € 600,00 in Marokkaanse dirham. Als cliënt is op het bewijs vermeld [verdachte] .
Het bewijs is aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning in een tas in de slaapkamer van [verdachte] en [betrokkene 1] .
22
Dit betreft een kassabon van [bedrijf 1] . Het hof verwerpt het verweer van de raadsman dat deze uitgave niet bij de kasopstelling dient te worden betrokken omdat deze uitgave niet contant zou zijn voldaan. Weliswaar blijkt uit de bon niet dat het bedrag contant is betaald, echter de betaling is niet aangetroffen in de bankmutaties van de bankrekeningen van [verdachte] en [betrokkene 1] . Het hof concludeert dat de betaling dus contant moet zijn voldaan.
De kassabon is aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning [adres 1] , in een tas in de slaapkamer van [verdachte] en [betrokkene 1] .
23 en 24
Dit betreffen twee verkoop- en kassabonnen van [bedrijf 2] . Op de kassabonnen staat vermeld dat de betaling contant heeft plaatsgevonden.
De verkoopbon van 17 februari 2016 is gericht aan [betrokkene 1] met telefoon [telefoonnummer] . De verkoopbon van 4 maart 2016 is gericht aan [verdachte] met telefoonnummer [telefoonnummer] .
De verkoop- en de kassabonnen zijn aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning, in een tas in de slaapkamer van [verdachte] en [betrokkene 1] .
25 tot en met 34
Dit betreffen kassabonnen van diverse winkels. Op alle kassabonnen staat vermeld dat de betaling contant heeft plaatsgevonden. De kassabonnen zijn aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning, in een dressoir in de slaapkamer van [verdachte] en [betrokkene 1] .
35
Dit betreft een kassabon van [bedrijf 3] . Op de bon is niet (meer) zichtbaar de maand van betaling, wel is zichtbaar de dag (8) en het jaar (2016). Uit de bon blijkt niet dat het bedrag contant is betaald. Echter de betaling is niet aangetroffen in de bankmutaties van de bankrekeningen van [verdachte] en [betrokkene 1] . Het hof gaat er derhalve van uit dat de betaling contant is voldaan. De kassabon is aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning [adres 1] , in een dressoir in de slaapkamer van [verdachte] en [betrokkene 1] .
36
Dit betreft een prijslabel voor een Gucci luiertas. De betaling voor deze tas is niet aangetroffen in de bankmutaties van de bankrekeningen van [verdachte] en [betrokkene 1] . Het hof gaat er derhalve van uit dat de betaling contant heeft plaatsgevonden. Met de raadsman is het hof echter van oordeel dat niet is vast te stellen of de contante uitgave ter zake deze luiertas binnen of buiten de onderzoeksperiode is gedaan, nu op het prijslabel geen datum is vermeld. Het hof zal deze contante uitgave derhalve niet bij de kasopstelling betrekken.
37
Dit betreft een handgeschreven bon voor benodigdheden voor een hennepkwekerij (folie / bulpen (lampen) / filterrek / boxrek / wandventilatie / zeil ed.), ad. € 1.855,00. De bon is geschreven op een memoblad van [bedrijf 4]
Volgens de Kamer van Koophandel bestaan de activiteiten van [bedrijf 4] uit het ontwikkelen, adviseren, onderzoeken van en de groothandel (im- en export) in natuurlijke meststoffen, biostimulatoren en substraten. De betaling van deze bon is niet aangetroffen in de bankmutaties van de bankrekeningen van [verdachte] en [betrokkene 1] . Het hof gaat er derhalve van uit dat de betaling contant heeft plaatsgevonden. Het hof zal echter op gelijke gronden als hiervoor ten aanzien van de Gucci luiertas (36) de contante uitgave voor deze bon niet in de kasopstelling betrekken, nu uit het dossier niet kan worden afgeleid of de contante uitgave binnen of buiten de onderzoeksperiode is gedaan.
38
Dit betreft een bon voor benodigdheden voor een hennepkwekerij (groeimiddelen / lampen / filterrek / snoeren / stekkers / potten / watervat / waterslang / ed.), ad. € 5.315,69. De bon is aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning [adres 1] , in een blauwe kist op de zolder. Het hof gaat er gelet op de aantekening op de bon ("Voldaan 11/2 5.300,-“) van uit dat de betaling contant heeft plaatsgevonden. Het hof zal echter op gelijke gronden als hiervoor ten aanzien van de Gucci luiertas (36) de contante uitgave voor deze bon niet in de kasopstelling betrekken, nu uit het dossier niet kan worden afgeleid of de contante uitgave binnen of buiten de onderzoeksperiode is gedaan.
39
Dit betreft een kassabon van de [bedrijf 5] d.d. 17 januari 2017. Op de kassabon staat vermeld dat de betaling contant heeft plaatsgevonden.
De kassabon is aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning [adres 1] , in een jas in de woonkamer.
40
Dit betreft een factuur van [bedrijf 6] d.d. 10 februari 2017, gericht aan [verdachte] , voor de huur van een bestelwagen, ad € 119, 26. Volgens de factuur is € 260,00 borg betaald en krijgt [verdachte] nog € 140,74 retour. De betaling van de borg is niet aangetroffen in de bankmutaties van de bankrekeningen van [verdachte] en [betrokkene 1] . Het hof gaat er derhalve van uit dat de betaling contant heeft plaatsgevonden. Per saldo is er dan een bedrag van € 260,00 minus € 140,74 = € 119,26 contant betaald.
De factuur is aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning, in een jas in de woonkamer.
41
Dit betreft een handgeschreven bon voor benodigdheden voor een hennepkwekerij ad. € 180,00. De bon is geschreven op een memoblad van [bedrijf 4] De betaling van deze bon is niet aangetroffen in de bankmutaties van de bankrekeningen van [verdachte] en [betrokkene 1] . Aangenomen wordt dat de betaling contant heeft plaatsgevonden.
De bon is aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning, in een jas in de woonkamer.
Het hof zal echter op gelijke gronden als hiervoor ten aanzien van de Gucci luiertas (36) de contante uitgave voor deze bon niet in de kasopstelling betrekken, nu uit het dossier niet kan worden afgeleid of de contante uitgave binnen of buiten de onderzoeksperiode is gedaan.
42
Dit betreft een handgeschreven bon voor benodigdheden voor een hennepkwekerij ad. € 1.170,00. De bon is geschreven op een memoblad van [bedrijf 4] Op de bon is vermeld “Nog te krijgen 170,-“. De betaling van deze bon is niet aangetroffen in de bankmutaties van de bankrekeningen van [verdachte] en [betrokkene 1] . Aangenomen wordt dat de betaling contant heeft plaatsgevonden en dat de betaling van € 170,00 nog niet heeft plaatsgevonden.
De bon is aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning, in de trapkast in de woonkamer. Het hof zal echter op gelijke gronden als hiervoor ten aanzien van de Gucci luiertas (36) de contante uitgave voor deze bon niet in de kasopstelling betrekken, nu uit het dossier niet kan worden afgeleid of de contante uitgave binnen of buiten de onderzoeksperiode is gedaan.
43
Uit het onderzoek is gebleken dat [verdachte] een garagebox huurt aan de [adres 2] . Eigenaar van de garagebox is [getuige] .
Op 22 maart 2017 is [getuige] gehoord als getuige. Hij verklaarde onder meer het volgende:
V: Wie is de laatste huurder geweest van deze garagebox?
A: Deze garagebox wordt momenteel nog steeds verhuurd. De huurder is de heer [verdachte] . Deze is sedert februari 2014 de huurder van deze garagebox. Ik overhandig U hierbij een kopie van de huurovereenkomst. Destijds is deze garagebox verhuurd aan de heer [verdachte] door de heer [voormalig eigenaar] . Deze was toen namelijk nog de eigenaar van deze garagebox. Ik heb deze garagebox, als onderdeel van enkele garageboxen, eind december 2014 in eigendom verkregen van [voormalig eigenaar] . Ik heb toen ook de huurcontracten overgenomen.
V: Hoe bent u in contact gekomen met deze persoon ofpersonen?
A: Ik ben zelf niet als eerste in contact gekomen met [verdachte] omdat de heer [voormalig eigenaar] dat destijds is geweest.
V: Wat is de huurprijs?
A: Tot 1 januari 2017 was het 60 euro per maand en vanaf 1 januari 2017 is dat 63 euro per maand geworden.
V: Wie betaalde de huur?
A: Deze werd voldaan door degene die in het huurcontract staat, namelijk de heer [verdachte] , [adres 1] .
V: Hoe werd de huur betaald?
A: Deze werd contant betaald door de huurder, de heer [verdachte] . Hij betaalde meestal per drie maanden en betaalde dus contant. Ik ging die huur altijd bij hem halen aan het adres [adres 1] . Momenteel is er geen huurachterstand.
V: Uit stukken is gebleken dat in november 2015 door de heer [verdachte] een bedrag van 66 euro is gestort naar U met als vermelding "garage nummer 2, huur november. Kunt u zich dit herinneren?
A: Ja, dat is de enige keer geweest dat hij zijn huur gestort heeft naar mij. Ik wilde dat hij dit altijd zou doen maar dat is er nooit van gekomen. De huur was in feite 60 euro maar is toen verhoogd met 6 euro in verband met het laten bijmaken van een sleutel.
V: Zijn er wel eens problemen geweest m.b.t. de betaling van de huur?
A: Er zijn nooit problemen geweest met betrekking tot de betaling van de huur.
V: Uit aangetroffen bescheiden blijkt dat er kennelijk betalingsachterstanden zijn ontstaan en dat u hierover schriftelijk contact hebt gehad met de huurder. Dit schrijven is gericht aan de heer [verdachte] en onder aan deze brief staat " [getuige] ” met Uw telefoonnummer. Het zou gaan om betalingsachterstanden m.b.t. de huur van september 2016 tot en met december 2016. De huurprijs voor deze 4 maanden was 240 euro in totaal. Is deze achterstallige huur uiteindelijk voldaan?
A: Deze huur is uiteindelijk wel betaald door [verdachte] . Het was in feite geen achterstand want hij betaalde normaliter per drie maanden. Ik wilde het jaar afsluiten en heb dus de huur voor 4 maanden aan hem gevraagd.
In de onderzoeksperiode is dan door [verdachte] contant betaald:
Oktober en december 2015 2 x€ 60,00 = €120,00
Januari tot en met december 2016 12 x € 60,00 = €660,00
Januari 2017 1 x € 63,00 = € 63.00
Totaal € 843,00
44
Het hof zal in de kasopstelling evenmin de factuur ad € 7.000 betreffende de aankoop van de Volkswagen Passat betrekken, nu deze factuur niet aan betrokkene maar aan [betrokkene 2] is gericht, die in die periode in een kamer op het adres [adres 1] (zijnde de woning van zijn zus) verbleef (deeldossier 1e aanvulling, pagina’s 11 en 13). Het hof kan niet uitsluiten dat [betrokkene 2] deze auto heeft betaald.
45
Het hof zal evenmin de kwitantie voor de contante betaling ad € 2.900 in de kasopstelling betrekken, nu uit de brief van de RDW (bijlage 45)3 blijkt dat de Volkswagen Passat onder [betrokkene 2] in beslag was genomen in verband met een openstaande schuld van de motorrijtuigenbelasting. Het hof zal met inachtneming van hetgeen hiervoor ten aanzien van de Volkswagen Passat (45) is overwogen, de contante uitgave voor deze kwitantie niet in de kasopstelling betrekken, nu uit het dossier niet kan worden afgeleid dat betrokkene deze uitgave heeft gedaan.
3.4.3
Veronderstelde contante uitgaven aan kleding en voeding
Uit de analyse van de bankrekeningen van de familie [verdachte] - [betrokkene 2] kan voorts op grond van de NIBUD gegevens worden verondersteld dat een bedrag van € 1.091,26 contant is betaald voor kleding en een bedrag van € 2.154,03 voor voeding.
Conclusie van het hof met betrekking tot de contante uitgaven
De hiervoor genoemde posten 1 t/m 21, 23 t/m 35, 39, 40 en 43, de contante storting ad € 400,00 en de NIBUD-uitgaven aan kleding en voeding ad € 3.245,29 zijn niet (gemotiveerd) betwist. Gelet hierop en nu deze uitgaven het hof ook overigens voldoende aannemelijk zijn geworden, is het hof van oordeel dat deze bedragen als vaststaande contante uitgaven kunnen worden beschouwd. Anders dan de raadsman heeft bepleit zal het hof ook post 22 ad € 75,08 bij de kasopstelling betrekken. De posten 36, 37, 38, 41, 42, 44 en 45 zullen niet bij de kasopstelling worden betrokken.
Het hof concludeert dat het gezin van betrokkene en [betrokkene 1] in de onderzoeksperiode tenminste € 10.745,19 aan contante uitgaven heeft gedaan.
3.5
Resumé eenvoudige kasopstelling
Met inachtneming van al het vorenstaande stelt het hof de eenvoudige kasopstelling als volgt vast:
I
Beginsaldo contant geld: € 500.
II
Legale contante ontvangsten, inclusief bankopnamen: € 1.740.
III
Eindsaldo contant geld € 0.
IV
Beschikbaar voor contante uitgaven € 2.240.
V
Werkelijke contante uitgaven, inclusief bankstortingen: € 10.745,19
VI
Verschil
-/-€ 8.505,19
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt derhalve vastgesteld op een bedrag van
€ 8.505,19.
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de betrokkene de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Redelijke termijn
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Betrokkene heeft op 3 juli 2018 hoger beroep ingesteld en het hof zal op 27 september 2021 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – arrest wijzen. Hoewel er in deze zaak op verzoek van de verdediging getuigen door de raadsheer-commissaris zijn gehoord, is het hof van oordeel dat die omstandigheid niet het gehele tijdsverloop kan verklaren. Van andere bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop rechtvaardigen is niet gebleken.
Het hof zal de betalingsverplichting vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep verminderen met 10%.
Samenvattend zal het hof de betalingsverplichting matigen met een bedrag van in totaal
(10% over € 8.505,19 =) € 850,52 (afgerond), en dus aan betrokkene een betalingsverplichting opleggen van: € 7.654,67.
Gijzeling
Met ingang van 1 januari 2020 is het nieuwe elfde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht direct van toepassing geworden. Het hof zal daarom bij het opleggen van de maatregel ook de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd. Bij het bepalen van de duur wordt voor elke volle € 50,00 van het opgelegde bedrag niet meer dan één dag gerekend. De duur beloopt ten hoogste 153 dagen.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens geldt.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 8.505,19 (achtduizend vijfhonderdvijf euro en negentien cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 7.654,67 (zevenduizend zeshonderdvierenvijftig euro en zevenenzestig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 153 dagen.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 27 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.C. Bosch en mr. A.R. Hartmann zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Eerste aanvulling Houtsnip ZBRAA15019, dossierpagina’s 255-260.
2.Eerste aanvulling Houtsnip ZBRAA15019, dossierpagina’s 261-333.