ECLI:NL:GHSHE:2021:4019

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
20-002378-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake opzettelijke beschadiging van eigendom en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van andermans eigendom. De politierechter had de verdachte een geldboete van € 250,00 opgelegd, met de mogelijkheid van 5 dagen hechtenis bij niet-voldoening, en had een schadevergoeding van € 2.167,16 aan de benadeelde partij toegewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vorderde, maar met een aanpassing van de straf. De verdediging pleitte voor vrijspraak en betwistte de hoogte van de schadevergoeding. Het hof heeft de zaak onderzocht en is van oordeel dat de door de politierechter vastgestelde bewijsmiddelen aanvulling behoeven. Het hof heeft aanvullende verklaringen en bewijsmiddelen in overweging genomen, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan de tenlastegelegde feiten en heeft de opgelegde straf bevestigd, maar heeft de schadevergoeding aan de benadeelde partij aangepast. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting is overschreden, maar heeft geen strafvermindering toegepast omdat de ernst van het delict dat niet rechtvaardigt. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 2.147,11, vermeerderd met wettelijke rente, en de verdachte is veroordeeld in de proceskosten. Het hof heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002378-20
Uitspraak : 1 september 2021
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 oktober 2020, in de strafzaak met parketnummer 03-131269-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort veroordeeld tot een geldboete van € 250,00, bij niet-voldoening te vervangen door 5 dagen hechtenis.
Daarnaast heeft de politierechter beslist op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] . De vordering van de benadeelde partij van € 2.167,16 is volledig toegewezen vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke geldboete van € 250,00, bij niet-voldoening te vervangen door 5 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit. Daarnaast heeft de verdediging de hoogte van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij betwist.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling van de gronden waarop dit berust en met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de beslissing tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voorts zal het hof, mede gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen, de bewijsoverwegingen aanvullen op de wijze zoals hieronder is vermeld.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Het hof is van oordeel dat de door de politierechter in het beroepen vonnis opgenomen bewijsmiddelen aanvulling behoeven met het navolgende:
1.
Het proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde] d.d. 14 juni 2018 (pg. 4), voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde] :
(dossierpagina 4)
In aanvulling op mijn aangifte wil ik verklaren dat ik mijn schoonbroer
(het hof begrijpt: de verdachte)herken op de camerabeelden van mijn bewakingscamera. Ik herken mijn schoonbroer omdat ik deze recht in het gezicht kan zien op de beelden. Ook aan zijn zittende houding op de scooter en zijn kleding herken ik hem.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 mei 2018 (pg. 7), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
(dossierpagina 7)
Het is een donkerkleurige scooter met lichte strepen aan de zijkant. Ik zie dat de bestuurder een integrale helm draagt, voornamelijk donker van kleur. Ik zie dat de bestuurder een lichtblauwe jeansbroek draagt en een lichtkleurig jack. Het onderste gedeelte is beige van kleur terwijl het schoudergedeelte donker van kleur is.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juni 2018, met fotobijlagen, (pg. 8-10), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
(dossierpagina 8)
Ik zag dat de [adres] een groot pand betreft, gelegen op de hoek [straatnaam] te [plaats] . (…) In het langslopen zie ik, verbalisant, dat de deur van een kennelijk gemeenschappelijke berging open stond. Ik, verbalisant, zag een grijze Peugeot bromfiets met Nederlands kenteken. (…) Bij navraag bij het register voor het wegverkeer bleek deze scooter op naam te staan van [verdachte] , wonende op de [adres] .
Voertuig(en): (…) bromfiets (bromscooter),
Peugeot Elystar, (…) Nederlands kenteken
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2018, met fotobijlagen, (pg. 11-21), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] :
(dossierpagina 11)
Naar aanleiding van de bekeken camerabeelden welke toebehoren aan dit onderzoek, is gebleken dat [verdachte] in bezit zou moeten zijn van een lichtgrijze jas met donkere schouderstukken en een grijze bromscooter met daarbij een zwarte helm.
Op het adres [adres] , zagen wij, verbalisanten, bij binnenkomst
een jas hangen welke aan bovenstaande omschrijving voldeed. (…)
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , vroeg de verdachte waar zijn bromscooter stond.
[verdachte] , deelde ons mede dat hij deze bromscooter bij [bedrijf] had staan op de [straatnaam] in [plaats] .
Wij, verbalisanten, begaven ons naar de betreffende scooterzaak.
Wij, verbalisanten, maakten op deze locatie meerdere foto's van de bromscooter en helm. Deze foto's zullen toegevoegd worden aan dit dossier.
Aanvulling van de bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de in het beroepen vonnis en de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Het door de raadsman in zijn pleitnota gevoerde bewijsverweer, inhoudende dat de schade aan de auto niet opzettelijk is veroorzaakt, maakt niet dat het hof tot een ander oordeel komt. Het verweer wordt bovendien weerlegd door de in het beroepen vonnis en de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in het bijzonder de eigen waarneming van de politierechter van de in het procesdossier gevoegde camerabeelden (pagina 4 van het beroepen vonnis, onder A) en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 mei 2018 van verbalisant [verbalisant 1] (pagina 4 en 5 van het beroepen vonnis, onder B). Dat niet vaststaat dat het de verdachte is geweest die de schade aan de auto heeft toegebracht, hetgeen door de raadsman in zijn pleitnota is gesteld, wordt eveneens weerlegd door de in het beroepen vonnis en de hierboven bedoelde bewijsmiddelen. Ook acht het hof niet van belang dat de bromscooter klaarblijkelijk (pas) twee maanden na het incident op 1 mei 2018 bij een garage was gebracht, aangezien niet is gebleken dat de scooter ter reparatie van de (blik)schade was weggebracht of dat daarvoor een andere reden was.
Het tot vrijspraak strekkende verweer van de raadsman wordt derhalve in al zijn onderdelen verworpen.
Op te leggen sanctie
Zoals hierboven vermeld, verenigt het hof zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, ook voor wat betreft de opgelegde straf. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd, te weten een geheel voorwaardelijke geldboete van € 250,00, omdat de ernst van het bewezenverklaarde daarin onvoldoende tot uitdrukking. Het slachtoffer heeft door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte aanzienlijke materiële schade geleden en daarvan overlast en ergernis ondervonden. Het hof rekent dit de verdachte aan. In hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen, ziet het hof ook geen aanleiding om te komen tot een andere beslissing.
Wel stelt het hof vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in de onderhavige zaak in eerste aanleg is overschreden. Als uitgangspunt heeft wat betreft de berechting in eerste aanleg te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman of -vrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De inleidende dagvaarding is op 5 juli 2018 aan de verdachte betekend. De politierechter heeft op 26 oktober 2020 vonnis gewezen, aldus meer dan twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Op grond van het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg weliswaar is overschreden, maar dat de hoogte en de aard van de opgelegde straf in de weg staat aan strafvermindering. Gelet hierop zal het hof volstaan met de constatering dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 2.167,16, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep volledig toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het geheel van de vordering, welke vordering bestaat uit de volgende posten:
  • reis- en parkeerkosten ten behoeve van het gesprek bij Slachtofferhulp: € 20,05;
  • kosten reparatie auto: € 2.147,11.
Voorts heeft de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep de reiskosten gevorderd voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep.
De advocaat-generaal acht de vordering volledig toewijsbaar.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij primair op het standpunt gesteld dat deze dient te worden afgewezen, omdat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman het hof verzocht om, naar het hof begrijpt, de benadeelde partij voor wat betreft de vordering tot vergoeding van de kosten voor de reparatie van de auto niet-ontvankelijk te verklaren, omdat volgens de raadsman niet is gebleken dat de gerepareerde schade rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit, er alleen een offerte en geen betalingsbewijs in het geding is gebracht en de auto bovendien niet op naam van de benadeelde partij, maar op naam van diens vader staat.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een totaalbedrag van € 2.147,11 plus wettelijke rente.
Het hof zal hierna de gevorderde schadeposten bespreken.
1.
Reis- en parkeerkosten ten behoeve van het gesprek bij Slachtofferhulp
De reis- en parkeerkosten ten behoeve van het gesprek met Slachtofferhulp kunnen niet worden aangemerkt als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
2.
Kosten reparatie auto
Het hof is op basis van de aan de gevorderde schadepost ten grondslag liggende offerte d.d. 23 mei 2018 (bijlage 2a bij de toelichting op het verzoek om schadevergoeding) en de daarop namens de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep gegeven toelichting van oordeel dat de omvang van de schade aan de auto voldoende aannemelijk is geworden. Dat de auto niet op naam van de benadeelde partij [benadeelde] , maar op naam van zijn vader staat doet daar niet aan af. Immers, sluit het gegeven dat de auto op naam staat van - in dit geval - de vader van [benadeelde] geenszins uit dat de auto eigendom is van [benadeelde] . Verder blijkt uit de voornoemde offerte dat de kosten van de reparatie ook aan [benadeelde] in rekening zijn gebracht.
Totale schade en wettelijke rente
In totaal wijst het hof de vordering tot schadevergoeding toe tot een bedrag van € 2.147,11 voor materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 mei 2018 - zijnde de dag waarop het feit heeft plaatsgevonden - tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij.
Van de gevorderde reiskosten is € 0,28 per kilometer (zijnde het forfaitaire bedrag conform de Wet Tarieven in Strafzaken) x 260 kilometer (heen- en terugreis [plaats] - ’s-Hertogenbosch) = € 72,80 voor toewijzing vatbaar. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de overige ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 2.147,11. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de beslissing tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het tot het bedrag van
€ 2.147,11 (tweeduizend honderdzevenenveertig euro en elf cent) ter zake van materiële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
1 mei 2018tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 72,80 (tweeënzeventig euro en tachtig cent).

Schadevergoedingsmaatregel inzake de benadeelde partij [benadeelde]

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het een bedrag te betalen van
€ 2.147,11 (tweeduizend honderdzevenenveertig euro en elf cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
1 mei 2018tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat
gijzelingvoor de duur van ten hoogste
31 (eenendertig) dagenkan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van bovenstaande.
Dit arrest is gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.S. van Middelkoop, griffier,
en op 1 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S.V. Pelsser is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.