ECLI:NL:GHSHE:2021:4013

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
20-001698-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van een beveiliger in een supermarkt, waarbij hij de beveiliger een kopstoot had gegeven. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van 3 dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke taakstraf van 90 uren. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk was toegewezen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met een aanpassing van de schadevergoeding. De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft de verklaring van de benadeelde partij als betrouwbaar beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en heeft de mishandeling bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 dagen en een taakstraf van 60 uren, met een volledige toewijzing van de schadevergoeding aan de benadeelde partij. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen, inclusief de wettelijke rente, en de verdachte veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001698-20
Uitspraak : 15 september 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 augustus 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-067203-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep wegens ‘mishandeling’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 dagen, met aftrek van voorarrest, en daarnaast een voorwaardelijke taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaar. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 1.023,00, bestaande uit € 773,00 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overig gevorderde immateriële deel niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Tevens is de verdachte veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij en ten behoeve van de ten uitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vordering van de benadeelde partij geheel zal toewijzen tot een bedrag van € 1.373,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd, in die zin dat is verzocht om te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 dagen, zijnde de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsvrouw wegens de verzochte vrijspraak primair bepleit dat het hof de vordering zal afwijzen. Subsidiair is verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren nu deze niet eenvoudig van aard is. Meer subsidiair is verzocht de vordering ter zake van de immateriële schade af te wijzen althans de immateriële schadevergoeding te matigen wegens het eigen aandeel van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 maart 2020 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een kopstoot te geven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 maart 2020 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een kopstoot te geven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 14 maart 2020, dossierpagina’s 19-20, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 1](het hof leest, gelet op bewijsmiddel 2: [slachtoffer] ):
(dossierpagina 19)
Ik doe aangifte van mishandeling. Op 14 maart 2020, omstreeks 12.30 uur, was ik werkzaam als beveiligingsmedewerker bij de Dirk supermarkt aan de [adres 2] . Ik werd opgeroepen om naar kassa 4 te gaan. Ik hoorde dat zij daar een man en een vrouw hadden staan die werden verdacht van winkeldiefstal. Ik liep richting de kassa’s. Ik zag dat er een man en een vrouw bij de servicebalie stonden. Ik hoorde van de kassamedewerkster dat de man en vrouw niet echt meewerkend waren. Ik zag dat de man terug de winkel in liep met zijn tas. Ik zag dat hij kort hierna weer terug richting de servicebalie liep. Toen de man weer bij de servicebalie stond, vroeg ik hem of ik zijn tas mocht controleren. Ik zag dat de man een dreigende houding aannam. Ik hoorde dat de man zei: "Oprotten, je hebt niks te zeggen". Ik waarschuwde de man dat hij moest stoppen en ik nam wat afstand van hem. Ik liep richting de gang van de drankenhandel. Ik zag dat de man weer richting mij liep. Ik zag dat hij de confrontatie met mij op wilde zoeken. Ik zag dat hij in mijn richting kwam. Ik zag dat hij met zijn hoofd richting mijn hoofd kwam. Ik zag dat zijn hoofd mijn hoofd raakte. Ik voelde een klap met een stekende pijn op mijn rechter wenkbrauw.
(dossierpagina 20)
Ik zag dat de man weer in mijn richting wilde lopen en werd tegengehouden door de klanten en medewerkers van de supermarkt. Ik zag dat de man hierna de supermarkt uitliep.
Ik voelde mij hierna duizelig. Ik moet ook mee naar het ziekenhuis ter controle.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 mei 2020, los opgenomen in het dossier, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende:
Op zaterdag 14 maart 2020, omstreeks 12.35 uur, werd ik samen met hoofdagent [hoofdagent] opgeroepen door het operationeel centrum om te gaan naar de [adres 2] . Aldaar zou er een man een beveiligingsmedewerker
van de Dirk supermarkt hebben mishandeld.
Wij kwamen ter plaatse. Hierbij nam ik in concept een aangifte op van de mishandeling van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] . Ik was klaar met het opnemen van de aangifte van de mishandeling van [slachtoffer] . Er werd hierna een man onwel in de Dirk supermarkt. Deze man was genaamd [getuige 1] . Ik noteerde zijn gegevens in mijn notitieboek.
Wij kwamen aan op het bureau. Ik zette de aangifte van [slachtoffer] van de mishandeling in de politiesystemen. Abusievelijk had ik [getuige 1] , de man die onwel was geworden in de supermarkt, als slachtoffer in de aangifte van mishandeling gezet. Ik veranderde de aangifte. Ik wijzigde de aangever van de aangifte van [getuige 1] naar
het daadwerkelijke slachtoffer [slachtoffer] .
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 maart 2020, dossierpagina’s 32-33, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 2] :
(dossierpagina 32)
Ik stond in de rij bij de kassa in de supermarkt Dirk van de Broek in [plaats] . Voorbij de kassa bevindt zich de servicebalie. Ik hoorde veel luide stemmen. Ik zag meerdere mensen bij de servicebalie staan. Ik zag dat er een man stond met een getinte huidskleur. Hij was ongeveer 165 cm lang, tussen de 25 en 30 jaar oud, had zwart kort haar en een stoppelbaard. Ik zag uit de non-verbale communicatie van de getinte man dat hij erg veel agressie toonde.
4.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 maart 2020, dossierpagina’s 34-35, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 3] :
(dossierpagina 34)
Ik was op zaterdag 14 maart 2020 aan het werk bij de Dirk van de Broek in [plaats] . Ik zat achter de kassa 4. Ik keek naar de servicebalie. Ik hoorde dat er een discussie ontstond na het vragen van een tassencontrole. Hier wilde de man niet aan meewerken. De beveiliger van de winkel vroeg hierom. Ik hoorde dat de man bij de servicebalie zei dat de beveiliger moest opkankeren, hem met rust moest laten. De man riep zo hard, dat ik zag dat mensen uit de winkel ook in de richting van ons keken. Ik zag dat de beveiliger richting de uitgang wees.
5.
Een geschrift, te weten een brief van SEH arts [arts] van het [ziekenhuis] , d.d. 14 maart 2020, welke brief als bijlage 2 is gevoegd bij het schadeonderbouwingsformulier van [slachtoffer] , los opgenomen in het dossier, voor zover inhoudende:
Betreft: [slachtoffer]
Datum SEH-bezoek: 14 maart 2020
Lichamelijk onderzoek: (…) Zwelling supra-orbitaal rechts met enige roodheid.
Aanvullend onderzoek: CT-cerebrum.
Conclusie: 50-jarige man met commotio cerebri en contusie rechts supra-orbitaal.
6.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 1 september 2021, voor zover inhoudende:
Ik was op 14 maart 2020 in de Dirk van de Broek supermarkt in [plaats] . Ik was daar samen met mevrouw [betrokkene] .
De beveiliger vroeg of hij in mijn tas mocht kijken.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is aangevoerd dat er onvoldoende bewijs voorhanden is dat het letsel bij [slachtoffer] is toegebracht door een kopstoot van verdachte. De verklaring van aangever daaromtrent vindt geen steun in de overige bewijsmiddelen. Op basis van het dossier kan daarom niet worden uitgesloten dat het letsel op een andere manier is ontstaan. Subsidiair, indien het hof van oordeel is dat kan worden bewezen dat het letsel door toedoen van verdachte is ontstaan, kan volgens de raadsvrouw niet worden bewezen dat de verdachte dit met opzet heeft gedaan.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van aangever [slachtoffer] . In de eerste plaats heeft het hof hierbij de situatie voorafgaand aan het incident betrokken. Aangever heeft verklaard dat hij verdachte wilde onderwerpen aan een tascontrole, dat verdachte daar niet aan wilde meewerken en direct (verbaal en non verbaal) agressief gedrag jegens hem vertoonde. Dit deel van de verklaring van aangever vindt naar het oordeel van het hof bevestiging in de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 3] . Ook zij hebben verklaard dat verdachte in de supermarkt agressief gedrag vertoonde en volgens [getuige 3] was deze agressie gericht tegen de beveiliger. Voorts overweegt het hof dat de verklaring van aangever met betrekking tot het incident steun vindt in de bevindingen van de SEH-arts. Aangever is meteen na het incident naar het ziekenhuis gegaan voor onderzoek en daarbij is gebleken dat hij een hersenschudding en een bloeduitstorting/kneuzing boven zijn rechter oogkas had opgelopen. Deze letsels sluiten naadloos aan bij de beschrijving van [slachtoffer] van hetgeen hem is overkomen.
Gelet op het voorgaande twijfelt het hof niet aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] , en bezigt het hof deze tot het bewijs. Dat [getuige 2] en [getuige 3] niet hebben verklaard over een kopstoot, zoals de raadsvrouw nog ten verwere heeft aangevoerd, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Niet valt uit te sluiten dat deze getuigen een deel van wat er zich in de supermarkt heeft afgespeeld niet hebben waargenomen. In dat kader merkt het hof op dat [getuige 3] heeft aangegeven dat haar zicht op de situatie was belemmerd omdat er mensen voor stonden en dat zij daarom niet weet of en zo ja welke geweldshandelingen er hebben plaatsgevonden.
Voor het hof is doorslaggevend dat de verklaring van [slachtoffer] op belangrijke onderdelen (te weten ten aanzien van het agressieve gedrag van verdachte en de kopstoot) steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Het hof acht, op grond van het hiervoor overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] een kopstoot heeft gegeven. Uit die verklaring leidt het hof voorts af dat dit opzettelijk is gebeurd.
Het hof verwerpt de verweren in alle onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] , die op dat moment als beveiliger in de supermarkt aan het werk was. Toen [slachtoffer] de verdachte wilde onderwerpen aan een tascontrole, reageerde de verdachte agressief en heeft hij [slachtoffer] een kopstoot gegeven. Het hof rekent het verdachte aan dat hij dergelijk gedrag heeft vertoond tegen een beveiliger die op dat moment eenvoudigweg zijn werk deed. Beveiligers dienen hun werk onbelemmerd en zonder dat zij agressief worden bejegend te kunnen uitvoeren. De mishandeling heeft bovendien forse lichamelijke gevolgen gehad voor [slachtoffer] . Hij heeft als gevolg van de kopstoot een hersenschudding opgelopen. Door aldus te handelen heeft verdachte op een grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten voor straftoemeting. Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor mishandeling door een kopstoot een taakstraf voor de duur van 120 uren. Het hof houdt in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat het feit is begaan tegen een beveiliger.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op voornoemde ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
In het voordeel van verdachte weegt het hof mee dat uit het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 juni 2021 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld ter zake van een soortgelijk feit.
Het hof zal, evenals de politierechter, aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht. Daarnaast zal het hof aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 dagen met aftrek van voorarrest, en een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, passend en geboden. Deze straf is hoger dan de door de advocaat-generaal geformuleerde eis, nu daarin naar ’s hofs oordeel onvoldoende recht wordt gedaan aan de ernst van het bewezenverklaarde feit.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.373,00, bestaande uit € 773,00 aan materiële schade en € 600,00 aan immateriële schade, te vermeerderen me de wettelijke rente.
De vordering ziet op een bedrag van € 385,00 aan kosten voor het eigen risico uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst (post I), een bedrag van € 388,00 aan verlies van arbeidsvermogen (post II) en een bedrag van € 600,00 aan smartengeld (post III).
De politierechter heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.023,00, bestaande uit € 773,00 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. Het hof acht, anders dan de verdediging, de vordering eenvoudig van aard. Van een eigen aandeel van de benadeelde partij is geen sprake.
Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding, voor zover die ziet op de hiervoor genoemde post I, niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd, zodat het bedrag ad € 385,00 aan eigen risico voor toewijzing gereed ligt.
Voorts is het hof van oordeel dat de benadeelde partij de schade aan verlies van arbeidsvermogen voldoende heeft onderbouwd. Uit het bij de vordering tot schadevergoeding gevoegde e-mailbericht d.d. 28 juli 2020 van de leidinggevende van verdachte, [leidinggevende benadeelde] , blijkt dat de benadeelde partij zich als gevolg van de mishandeling gedurende een week heeft ziekgemeld en die week 40 uren aan arbeid heeft gemist (productie 4c in combinatie met producties 4a en 4b). De enkele – niet onderbouwde – uitlating van verdachte bij gelegenheid van zijn laatste woord dat hij [slachtoffer] 3 dagen na het gebeuren weer heeft zien werken bij een andere supermarkt, acht het hof niet aannemelijk geworden. De hoogte van de geleden schade volgt genoegzaam uit de bijgevoegde salarisspecificaties (producties 4d, 4e en 4f) in combinatie met het ingevulde rekenmodel van www.loon-berekenen.nu (productie 4g). Mitsdien zal het hof ook deze schadepost ad € 388,00 toewijzen.
Met betrekking tot de gestelde immateriële schade (post III) overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat het slachtoffer door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte letsel heeft opgelopen, te weten een hersenschudding en een bloeduitstorting/kneuzing rechts boven de oogkas bij de wenkbrauw. De benadeelde partij heeft in dit verband gesteld dat hij door die gebeurtenis veel last van hoofdpijn had, prikkelbaar was, moeite had zich te concentreren en gedurende twee weken slecht heeft geslapen.
Het hof is van oordeel dat het gestelde geestelijk letsel dat daardoor is opgetreden valt onder het bereik artikel 6:106, eerste lid, onder b van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot deze immateriële schade, op grond van het onderzoek in de onderhavige strafrechtelijke procedure, naar billijkheid op een bedrag van € 600,00.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij volledig zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente, telkens tot aan de dag der algehele voldoening. Meer specifiek zal de wettelijke rente over het bedrag aan materiële schadevergoeding van € 773,00 (posten I en II) om redenen van efficiëntie worden toegewezen vanaf 7 augustus 2020, zijnde de datum waarop de vordering is ingediend. De ingangsdatum van de wettelijke rente over het bedrag aan immateriële schadevergoeding (te weten € 600,00, post III) zal het hof bepalen op 14 maart 2020, zijnde de datum van het delict.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 23 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.373,00 (duizend driehonderddrieënzeventig euro) bestaande uit € 773,00 (zevenhonderddrieënzeventig euro) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.373,00 (duizend driehonderddrieënzeventig euro), bestaande uit € 773,00 (zevenhonderddrieënzeventig euro) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 23 (drieëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
7 augustus 2020 en van de immateriële schade op 14 maart 2020.
Aldus gewezen door:
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 15 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Markiezaten, PL2000-2020066098, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , ondertekend en gesloten op 18 maart 2020, doorgenummerde dossierpagina’s 1-37, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.