ECLI:NL:GHSHE:2021:4001

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
20-000579-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake witwassen met betrekking tot inbeslaggenomen geldbedrag

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1967, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, wegens impliciet primair tenlastegelegde witwassen. Tevens was een inbeslaggenomen geldbedrag van € 10.290,00 verbeurd verklaard. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die heeft gevorderd het vonnis te vernietigen en de verdachte opnieuw te veroordelen tot dezelfde straf. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en verzocht om teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag. Subsidiair werd betoogd dat er geen sprake was van opzet en dat de strafmaat beperkt moest worden.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, met aanvulling van de gronden. Het hof oordeelde dat de verdachte niet te goeder trouw was en dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig was. De verdachte had wisselende verklaringen afgelegd over de herkomst van het geld, die niet konden worden onderbouwd. Het hof concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen van het gehele geldbedrag van € 10.290,00, en verwierp het verweer van de verdediging in alle onderdelen. De beslissing werd genomen in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000579-20
Uitspraak : 20 september 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 24 februari 2020 in de strafzaak met parketnummer 83-276230-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte wegens het impliciet primair tenlastegelegde witwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens heeft de politierechter het inbeslaggenomen geldbedrag, te weten € 10.290,00 verbeurdverklaard.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, met aanvulling van de bewijsmiddelen met de verklaring van de verdachte in hoger beroep, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren overeenkomstig de beslissing van de eerste rechter en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 10.290,00.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit en om teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag verzocht. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat ten aanzien van het impliciet primair tenlastegelegde feit geen sprake is van opzet. Meer subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd, waarbij is verzocht in geval van oplegging van een taakstraf deze in duur te beperken, omdat anders de werkzaamheden van de verdachte als ondernemer sterk zouden worden belemmerd. In dat verband is nog naar voren gebracht dat in het geval een langdurige taakstraf wordt overwogen, een relatief kortdurende gevangenisstraf de voorkeur van de verdachte geniet.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep met aanvulling en aanpassing van de gronden waarop dit berust en met aanvulling van de opgesomde toepasselijke wettelijke voorschriften met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts zal het hof zal, naar aanleiding van het door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer, de bewijsoverweging in het vonnis waarvan beroep aanvullen met de navolgende overwegingen omtrent het bewijs.
In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ter zake van de aard en de omvang van de opgelegde sanctie(s) ziet het hof geen aanleiding om te komen tot een andere beslissing dan de politierechter.
Nadere bewijsoverwegingen
Algemene overwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Bijzondere overwegingen
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat geen sprake is van witwassen en primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van al hetgeen aan hem ten laste is gelegd. Daartoe is door de verdediging aangevoerd dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de (door de verdachte afgelegde verklaringen over de) herkomst van het geld. Verdachte was te goeder trouw. De persoon die de verdachte de borg had gegeven, de heer [betrokkene] , is nooit door de politie gehoord. De verklaring van de verdachte kan dan ook niet worden weerlegd. Bovendien is betwist dat het gehele geldbedrag dat onder de verdachte in beslag is genomen onder witwassen kan worden geschaard. De verdachte droeg immers apart van de bundel met twintig biljetten van € 50,00 een bedrag van € 290,00 in zijn portemonnee, zijnde laatstgenoemd bedrag niet een dermate exorbitant bedrag dat daarvoor een verklaring van de verdachte kan worden verlangd. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat geen sprake is van opzet zodat hooguit het impliciet subsidiair tenlastegelegde schuldwitwassen zou kunnen resteren.
Met de politierechter is het hof van oordeel dat het aantreffen van een grote hoeveelheid geld op zichzelf onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake is van witwassen. De verdachte bij wie het geld is aangetroffen, moet dan wel een redelijke verklaring hebben over de herkomst/afkomst van het geld, die concreet is en min of meer verifieerbaar.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 1 mei 2019 op Eindhoven Airport door de douane is gecontroleerd waarbij een groot geldbedrag, te weten € 10.290,00 onder andere bestaande uit een bundel van 20 biljetten van € 500,00, onder hem in beslag is genomen. Voorts was de verdachte in het bezit van een retourticket Eindhoven-Malaga voor dezelfde dag. De verdachte heeft steeds wisselend verklaard over de herkomst van dit grote geldbedrag en ook over de bestemming. Aanvankelijk wilde de verdachte ten overstaan van de douane niets verklaren over de herkomst van de biljetten van € 500,00. Zoals reeds door de politierechter is overwogen heeft de verdachte vervolgens verklaard dat het bedrag van € 10.290,00 afkomstig is uit inkomsten van zijn schoonmaakbedrijf en uit het schoonmaakbedrijf van zijn vrouw. Een bestemming voor het geldbedrag heeft hij daarbij niet gegeven. Hoe lang hij van plan was weg te blijven, wist de verdachte bij eerste navraag niet. Vervolgens, op 13 juni 2019, heeft hij verklaard dat een gedeelte, te weten € 1.290,00, de (gedeeltelijke) opbrengst is van de verkoop van zijn auto (een Citroën C3), dat hij van de koper zes tot acht weken daarvoor onder andere twee biljetten van € 500,00 contant heeft gekregen en dat hij de auto zelf via internet heeft verkocht. Over de bestemming van dit geldbedrag heeft de verdachte in eerste aanleg verklaard dat hij zoveel eigen cashgeld bij zich had voor het geval hij, genoodzaakt door zijn slechte conditie als gevolg van een hartoperatie, vanuit het buitenland het vliegtuig naar Nederland moet pakken of een overnachting moet regelen. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij
€ 9.000,00 heeft gekregen van zijn Duitse vriend [betrokkene] , die een autoleasebedrijf heeft, en in opdracht van hem dit geld als terug te betalen borg voor de huur van een Mercedes naar Malaga moest brengen. Bij gelegenheid van het verhoor in aanwezigheid van zijn raadsman heeft de verdachte ter onderbouwing van laatstgenoemde herkomst en bestemming voor het bedrag van € 9.000,00 documenten, waaronder een huurcontract van een Mercedes, gegevens van de vermeende huurder en een verklaring van de verhuurder, overgelegd. Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij zijn auto (Citroën C3) door tussenkomst van een garagebedrijf heeft verkocht en dat hij is betaald door het garagebedrijf. De auto zou reeds voor 1 mei 2019 verkocht zijn, aldus de verdachte ten overstaan van de politierechter. Voor wat betreft de reis naar Malaga heeft de verdachte aanvankelijk verklaard dat hij het ook zag als een dagje uit, hij wilde Malaga zien, en daar kreeg hij verder niets voor. Ter terechtzitting in hoger beroep verklaarde de verdachte dat hij wel een vergoeding kreeg, een zogenoemde onkostenvergoeding voor zijn vertier in Malaga.
Het hof stelt vast dat de belastingdienst/FIOD naar aanleiding van de verklaringen van de verdachte en de overgelegde documenten nader onderzoek heeft verricht naar de herkomst van het geld. Uit dit onderzoek is gebleken dat de verdachte in 2017 € 3.109,00 aan inkomsten uit zijn schoonmaakbedrijf ontving en in 2018 alleen in het 1e kwartaal omzet draaide, zijnde een bedrag van € 2.990,00 en dat het bedrijf in juni 2019 is opgeheven. Van overige (noemenswaardige) inkomsten dan wel vermogensbestanddelen die (een deel van) het geldbedrag zouden kunnen verklaren, is niet gebleken. Voorts is uit dit onderzoek gebleken dat de Citroën C3 van de verdachte op 18 mei 2019 is verkocht en dat de koper een bedrag van € 2.750,00 contant heeft betaald met enkel briefjes van € 50,00.
Ten aanzien van de Mercedes is uit het onderzoek gebleken dat het niet mogelijk is dat deze is verhuurd in de periode 30 januari 2019 tot en met 30 april 2019, als vermeld in het huurcontract, omdat op dit voertuig in de betreffende periode in Spanje beslag was gelegd. Nader beoogd onderzoek door de belastingdienst/FIOD, bestaande uit een getuigenverhoor van de verhuurder, liep op niets uit, nadat een kantoorgenoot van de advocaat van de verdachte liet weten dat de verhuurder als getuige geen verklaring zou afleggen en derhalve niet voor verhoor zou verschijnen.
Wat van dat laatste ook zij, gelet op alle feiten en omstandigheden die uit het onderzoek zijn gebleken, hecht het hof geen geloof aan de steeds wisselende verklaringen van de verdachte over de herkomst en de bestemming van het geld. Dat het volledige geldbedrag afkomstig zou zijn uit inkomsten van het schoonmaakbedrijf strookt niet met de beschikbare financiële gegevens daarvan. Dat een deel van het geld afkomstig zou zijn uit de verkoop van zijn auto, strookt reeds niet met de datum waarop die auto is verkocht (ruim twee weken na de pleegdatum), nog daargelaten dat de verdachte wisselend heeft verklaard over of hij die auto zelf heeft verkocht en hoe aan hem is betaald of dat die auto door tussenkomst van een garagebedrijf is verkocht. Ook de zogenaamde noodbestemming van dat geldbedrag is niet aannemelijk geworden, aangezien de verdachte over een retourticket beschikte en diezelfde dag nog vanuit Malaga naar Nederland zou terugvliegen. Overigens geeft het boeken van een retourticket ook geen pas, waar de verdachte op enig moment heeft verklaard dat het eventueel een optie was dat hij met die auto (het hof begrijpt de Mercedes) terug zou moeten rijden en dat hij daarom nog niet wist hoe lang hij zou blijven. Dat het geld voor een deel afkomstig zou zijn van de borg van een verhuurde auto en contant retour moest naar de huurder gaat evenmin op, daar die auto feitelijk niet kon worden verhuurd. Op de ingangsdatum van de huur was die Mercedes immers reeds door de Spaanse autoriteiten in beslag genomen sinds 23 oktober 2018 (tot 14 april 2019).
Gelet aldus op al deze resultaten van de nadere onderzoeken en de steeds wisselende verklaringen van de verdachte over de herkomst van het geldbedrag, stelt het hof vast dat de verdachte over de herkomst en de bestemming van het geld niet alleen tegenstrijdige en onwaarschijnlijke, maar ook onjuiste verklaringen heeft afgelegd die evident in strijd zijn met de waarheid. Hierbij betrekt het hof bovendien de vaststelling dat de verklaring die de verdachte bij gelegenheid van de terechtzitting van het hof heeft afgelegd ook op onderdelen weer anders is dan zoals hij aanvankelijk heeft verklaard. Met de politierechter en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat dat het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van € 10.290,00 uit enig misdrijf afkomstig is, nu een aannemelijke verklaring voor een legale herkomst niet is gegeven, noch daarvan anderszins uit al het onderzoek is gebleken.
Dat zoals door de verdediging is gesteld is verzuimd nader onderzoek naar de juistheid van de (wisselende) verklaringen van de verdachte te verrichten, bijvoorbeeld door het horen van zijn vriend [betrokkene] , vermag het hof overigens niet in te zien nu -naar het hof begrijpt- de verdediging reeds zelf heeft afgezien van het nader onderzoek, bestaande uit het horen van de vermeende verhuurder van de Mercedes. Het hof acht het onderzoek derhalve meer dan afdoende.
Resumerend was de verdachte aldus uitreizend uit Nederland, op weg naar Malaga voor een dag, met een groot contant geldbedrag op zak. De verdachte liep daarmee een aanzienlijk veiligheidsrisico en heeft geen verklaring gegeven die tot een legale herkomst van dan wel bestemming voor dat gehele geldbedrag of een deel daarvan is te herleiden. Naar het oordeel van het hof was de verdachte niet te goeder trouw en wist de verdachte dan ook dat al dit geld uit misdrijf afkomstig is, althans heeft hij minst genomen met en door zijn handelwijze bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit geld uit misdrijf afkomstig was. Gelet hierop acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 1 mei 2019 heeft schuldig gemaakt aan witwassen van het gehele geldbedrag van € 10.290,00.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer in alle onderdelen.

BESLISSING

Het hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. A.C. van der Schans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 20 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. A.C. van der Schans zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.