[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende te [adres 1] .
De meervoudige strafkamer van de rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van:
- ‘overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van deze wet’ (het onder 1 primair tenlastegelegde);
- ‘overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994
(430 microgram)’ (het onder 2 tenlastegelegde),
veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. Voorts is bij vonnis waarvan beroep een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van de verdachte ingehouden of ingevorderd is geweest.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde primair vrijspraak bepleit. Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Verder heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 5 december 2018 te [plaats] , in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, (de [straatnaam 1] ), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, een motorrijtuig heeft bestuurd (kort) na gebruik en/of onder invloed van alcoholhoudende drank en/of waarbij hij het door hem bestuurde motorrijtuig voor/op de kruising met de [straatnaam 3] en [straatnaam 2] , waar de verkeerslichten continu oranje licht knipperden, niet tijdig tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was, waardoor hij met zijn motorrijtuig tegen een ander motorrijtuig is aangereden of gebotst, waardoor de inzittende van dat andere motorrijtuig (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een whiplash, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
hij op of omstreeks 5 december 2018 te [plaats] als bestuurder van een voertuig
(personen)auto), daarmee rijdende op de weg, de [straatnaam 1] , het door hem
bestuurde motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand
waarover de weg vrij en te overzien was, door welke gedraging(en) van verdachte
gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het
verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
hij op of omstreeks 5 december 2018 te [plaats] als bestuurder van een voertuig
(personen)auto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de
[straatnaam 1] , zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om
zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon
overzien en waarover deze vrij was, immers is verdachte in botsing/aanrijding
gekomen met een voor hem op de weg bevindend motorrijtuig;
2.
hij op of omstreeks 5 december 2018 te [plaats] als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 430 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 5 december 2018 te [plaats] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, (de [straatnaam 1] ), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig een motorrijtuig te besturen onder invloed van alcoholhoudende drank en waarbij hij het door hem bestuurde motorrijtuig op de kruising met de [straatnaam 3] en [straatnaam 2] , waar de verkeerslichten continu oranje licht knipperden, niet tijdig tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was, waardoor hij met zijn motorrijtuig tegen een ander motorrijtuig is aangereden, waardoor de inzittende van dat andere motorrijtuig ( [slachtoffer] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op 5 december 2018 te [plaats] als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 430 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
1.
Het proces-verbaal van aanrijding misdrijf d.d. 8 augustus 2019, dossierpagina's 2-5, met bijlage, dossierpagina 6, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 1] :
(Dossierpagina 2)
Locatie ongeval
Datum: 5 december 2018;
Omstreeks: 23:18 uur;
Adres: [straatnaam 3] en [straatnaam 2] te [plaats] ;
Op de kruising met adres: [straatnaam 1] te [plaats] ;
Lichtgesteldheid: Duisternis;
Weergesteldheid: Regen;
Toestand van het wegdek: Nat/vochtig;
Maatregelen ter plaatse: Verkeerslichten defect, knipperden continue oranje licht.
Vermoedelijke toedracht:
Ten tijde van het ongeval waren de verkeerslichten op de kruising met de [straatnaam 3] en [straatnaam 2] defect. Deze bleven continu oranje licht knipperen. Slachtoffer [slachtoffer] stond al enige tijd op de [straatnaam 1] stil om het verkeer op de voorrangsweg, de [straatnaam 3] en [straatnaam 2] , voor te laten gaan. Verdachte [verdachte] reed vervolgens van achteren op haar in waardoor [slachtoffer] met haar voertuig de [straatnaam 3] en [straatnaam 2] en vervolgens de [straatnaam 4] op werd geduwd. De schade aan beide voertuigen was flink. Ze moesten beiden getakeld worden.
(Dossierpagina 6)
Het hof heeft de situatieschets bekeken en neemt het volgende waar:
De [straatnaam 1] gaat over op de [straatnaam 4] , maar daartussenin ligt de [straatnaam 3] en [straatnaam 2] haaks op deze twee lanen. De [straatnaam 3] en [straatnaam 2] is drie rijbanen breed. Doordat het een kruising is, staan er voor de oversteek van de [straatnaam 1] via de [straatnaam 3] en [straatnaam 2] naar de [straatnaam 4] verkeerslichten. Als een auto op de [straatnaam 1] staat, staan er aan de linkerkant van zijn auto ook verkeerslichten waarbij het verkeer vanaf de [straatnaam 3] en [straatnaam 2] kan kiezen om linksaf de [straatnaam 4] op te gaan of rechtdoor de [straatnaam 3] en [straatnaam 2] kan blijven volgen.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 januari 2019, dossierpagina's 7-9, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 2] :
(Dossierpagina 7)
Op 5 december 2018, omstreeks 22.00 uur, kreeg ik de melding van het Operationeel Centrum om te gaan naar de [straatnaam 3] en [straatnaam 2] met de kruising [straatnaam 4] . Ik ben samen met collega [verbalisant 1] ter plaatse gegaan. Ik zag dat de verkeerslichten van de kruising waren uitgevallen en oranje aan het knipperen waren. Daarnaast was het donker en was het wegdek nat. Ik zag dat een zilvergrijze Citroen Berlingo voorzien van kenteken [kenteken 1] in het gras stond. Ik zag dat dit voertuig veel schade had aan de voorkant van het voertuig. Verderop in dit gras, voor de Citroën Berlingo, zag ik een zwarte Ford Focus staan, voorzien van kenteken [kenteken 2] . Ik zag dat dit voertuig veel schade had aan de achterzijde van het voertuig. De bestuurster van het voertuig voorzien van kenteken [kenteken 2] gaf op te zijn: [slachtoffer] . De bestuurder van het voertuig voorzien van kenteken [kenteken 1] herkende ik ambtshalve als [verdachte] .
Op 5 december 2018, omstreeks 22.15 uur, hoorde ik dat [verdachte] zei dat hij niet wist wat er gebeurde, maar dat hij het voertuig voorzien van kenteken [kenteken 2] niet had gezien en er tegenaan was gereden. Ik rook toen een geur van alcohol uit de mond van [verdachte] komen. Ik heb vervolgens op straat een blaasproef van hem afgenomen. Daaruit kwam de indicatie dat hij gedronken had. Ik heb [verdachte] hierop aangehouden voor het rijden onder invloed, op grond van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994, en op het politiebureau op het [adres 2] een ademanalyse laten afnemen. Het resultaat van de ademanalyse was 430 UGL.
3.
De foto’s van de schade aan de voertuigen, dossierpagina’s 10-17:
Het hof heeft de foto’s bekeken en neemt het volgende waar:
Op de foto’s 1 en 2, dossierpagina’s 10 en 11, is de auto met kenteken [kenteken 1] te zien. Dit is de auto van de verdachte. De schade aan de voorkant van zijn auto is enorm.
Op de foto’s 6-8, dossierpagina’s 15-17, is de auto met kenteken [kenteken 2] te zien. Dit is de auto van slachtoffer [slachtoffer] . De auto is aan de achterkant flink ingedeukt. Op de foto’s is te zien dat de auto de [straatnaam 3] en [straatnaam 2] met drie rijbanen is overgestoken en op de [straatnaam 4] terecht is gekomen. Dit is te zien doordat de verkeerslichten van de [straatnaam 1] en de verkeerslichten op de [straatnaam 3] en [straatnaam 2] rechts voor en precies voor de auto staan.
4.
Het proces-verbaal ter zake 8 WVW 1994 d.d. 5 december 2018, dossierpagina's 22-26, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 2] :
(Dossierpagina 22)
Resultaat ademanalyse verdachte, [verdachte] , uitgevoerd op 5 december 2018 om
22:16 uur: 430 pg/1
5.
Geneeskundige verklaring d.d. 9 juli 2019, dossierpagina 21, betreffende [slachtoffer] :
Er is sprake van een whiplash associated disorder met psychosomatische component (stress, angst).
Geschatte duur genezing: minimaal 1 jaar.
6.
Het proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 16 april 2019, dossierpagina's 34-38, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
(Dossierpagina 34)
Ik reed op 5 december 2018 omstreeks 21.30 uur over de [straatnaam 1] (richting de [straatnaam 4] ) te [plaats] . Ik reed in een Ford Focus met kenteken [kenteken 2] . Mijn neefje van vier jaar oud zat op het moment van het ongeval achterin de auto in een kinderstoel. Aangekomen bij het kruispunt bij de [straatnaam 3] en [straatnaam 2] waren de verkeerslichten buiten werking gesteld (oranje knipperend). Ik moest stoppen en stond een stukje voor de haaientanden om het verkeer op de voorrangsweg voorrang te kunnen verlenen. Toen ik nog stilstond werd ik van achteren aangereden door een Citroen Berlingo met kenteken [kenteken 1] . De bestuurder hiervan bleek later [verdachte] te zijn. Door de klap kwamen wij met de auto het kruispunt over en kwam een aantal rijbanen verder tot stilstand.
Ik voelde gelijk een toenemende pijn in de voorzijde van mijn hoofd. Ook voelde ik pijn aan mijn nek en borst. Ik zag de Citroen Berlingo nog helemaal bij de stoplichten staan, waar wij stonden aan de andere kant van de kruising. Hij stond nog een stukje voor de stoplichten, ruim voor de plek waar ik had gestaan. Ik zag direct flinke schade aan die Citroen Berlingo. Ik keek naar mijn auto en zag ook daar flinke schade aan de achterkant in het midden en rechts. Ik besefte toen hoe groot de klap was. Mijn zware auto die door zo’n kleinere auto de kruising over kwam.
(Dossierpagina 36)
Inmiddels is de re-integratie begonnen op werk maar ik heb nog steeds klachten waardoor ik nog niet volledig ben teruggekeerd als arbeidsgeschikte.
Mijn huidige klachten bestaan onder meer uit:
- continue aanwezige hoofdpijn;
- nekpijn;
- pijn in de bovenrug;
- een gevoelige borstkas, alsof er spanning op staat.
(Dossierpagina 37)
- uitstralende pijn naar de armen en handen, met soms ook steken.
I
Door de raadsvrouw is bepleit dat de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het niet vast te stellen is dat de verdachte in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig is geweest doordat het dossier slechts de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer bevat, maar over de feitelijke toedracht van het ongeval geen informatie biedt. Het is bijvoorbeeld onduidelijk met welke snelheid de verdachte heeft gereden. Voorts heeft de verdachte weliswaar gedronken, maar is het niet vast te stellen of het alcoholgebruik daadwerkelijk invloed op het rijgedrag heeft gehad, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt omtrent dit verweer als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat het bij de beoordeling van de vraag of de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994, aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Voor culpa, waarvan wordt gesproken als sprake is van schuld als bestanddeel van de delictsomschrijving, zoals in art. 6 WVW 1994, is een min of meer grove of aanmerkelijke schuld vereist. Deze vorm van schuld wordt wel aangeduid als (aanmerkelijke) onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of onoplettendheid. Deze onvoorzichtigheid moet bovendien verwijtbaar zijn. Het gaat bij culpa dus in de kern om een ‘aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid’.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte is op 5 december 2018, onder invloed van alcohol (430 pg/1) en terwijl het donker en regenachtig was, over de [straatnaam 1] te [plaats] gaan rijden. De verkeerslichten op deze weg waren defect en knipperden oranje. De verdachte is achterop [slachtoffer] gereden, die al enige tijd op de [straatnaam 1] stil stond om het verkeer op de [straatnaam 3] en [straatnaam 2] voor te laten. Vervolgens is [slachtoffer] met haar voertuig de [straatnaam 3] en [straatnaam 2] , die bestaat uit drie rijbanen, over geduwd en kwam zij tot stilstand op de [straatnaam 4] . De schade aan beide voertuigen was enorm. Blijkens de ter plekke kort na de aanrijding afgelegde verklaring van de verdachte tegen de ter plaatse gekomen politieagenten wist de verdachte wat er was gebeurd en had hij het voertuig van [slachtoffer] niet gezien.
De verdachte heeft bij gelegenheid van een politieverhoor op 25 juni 2019, dus een half jaar na de aanrijding, echter een andere verklaring afgelegd. Hij heeft toen verklaard dat [slachtoffer] bij het naderen van de verkeerslichten in één keer volop remde, dat hij toen ook remde en dat hij, vermoedelijk mede omdat het wegdek nat was, met zijn voertuig tegen het voertuig van aangeefster is doorgeschoven. Voorts heeft hij verklaard dat hij niet hard reed. Aan deze verklaring van de verdachte gaat het hof echter voorbij, nu deze:
- pas langere tijd na het ongeval is afgelegd,
- een compleet andere toedracht van het ongeval behelst dan zijn eerdere kort na het ongeval en ter plekke spontaan afgelegde verklaring tegenover de ter plaatse gekomen politieagenten en het hof niet vermag in te zien waarom de verdachte deze nieuwe toedracht, indien zij waar zou zijn, niet onmiddellijk tegenover de ter plaatse gekomen agenten uit de doeken deed en bovendien
- moeilijk te rijmen valt met het geconstateerde schadebeeld aan de betrokken voertuigen en het feit dat de auto van [slachtoffer] drie rijbanen over is geduwd,
- [slachtoffer] heeft verklaard dat zij al geruime tijd voor de kruising stil stond, en het hof geen reden heeft om aan de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen.
Het hof is van oordeel dat gezien de omstandigheden waaronder de aanrijding heeft plaatsgevonden, te weten het onder invloed van alcohol een voertuig besturen en het niet aanpassen van de snelheid bij een verkeerssituatie waar het donker en regenachtig was en waar de verkeerslichten niet werkten, dat verdachte, door zich als bestuurder van een voertuig op voornoemde wijze te gedragen aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden.
Het hof verwerpt het verweer.
II
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de
schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van deze wet.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (430 microgram).
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden opgelegd, nu de verdachte zijn rijbewijs voor zijn werk nodig heeft en het daarnaast zou betekenen dat de verdachte zijn dochtertje niet kan ophalen in het kader van een omgangsregeling. Voorts heeft de raadsvrouw het hof verzocht om de duur van een taakstraf te beperken.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte na het drinken van alcohol, zijn snelheid niet heeft aangepast bij een verkeerssituatie waar het donker en regenachtig was en waar de verkeerslichten niet werkten ten gevolge waarvan de verdachte achterop een stilstaand voertuig is gereden. Als gevolg van deze aanrijding heeft de bestuurder van het stilstaande voertuig lichamelijk letsel opgelopen ten gevolge waarvan zij gedurende enige tijd niet heeft kunnen werken.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister d.d. 3 september 2021, waaruit blijkt dat hij veelvuldig eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van verkeersdelicten. De meervoudige strafkamer van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft de verdachte bij arrest van 16 augustus 2018 (20-003454-17) ter zake van drie keer het overtreden van artikel 9, zevende lid, van de WVW 1994 veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Blijkens voormeld uittreksel heeft de verdachte deze taakstraf niet verricht, maar is hij in vervangende hechtenis genomen. Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant de verdachte bij vonnis van 10 mei 2016 (parketnummer 96-233608-15) ter zake van de overtreding van artikel 9, eerste lid, van de WVW 1994 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte bij het garagebedrijf van zijn vader werkt, zijn schulden aan het afbetalen is en een omgangsregeling met zijn dochter heeft.
Alles overziende acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, passend en geboden.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid acht het hof het passend en geboden om tevens een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor de duur van 18 maanden. De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd en ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht. Het verweer dat de verdachte, kort gezegd, het rijbewijs niet kan missen vanwege de omgangsregeling met zijn dochter en zijn werk wordt door het hof verworpen omdat het niet aannemelijk is geworden dat de verdachte voor het behoud van zijn werk en de omgangsregeling met zijn dochter redelijkerwijs geen andere vervoersmogelijkheid ter beschikking staat. Bovendien dient, gelet op hetgeen hierboven is vastgesteld omtrent verdachtes betrokkenheid bij verkeersdelicten, thans de verkeersveiligheid te prevaleren boven verdachtes belangen bij behoud van het rijbewijs.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.