ECLI:NL:GHSHE:2021:3994

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
20-001100-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling op festival

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 29 mei 2020. De verdachte, geboren in 1983, was aangeklaagd voor mishandeling van een slachtoffer op 7 juli 2019 op een festival. De politierechter had de verdachte schuldig bevonden en een geldboete van € 250,- opgelegd. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een werkstraf van 32 uren, subsidiair 16 dagen hechtenis. De verdediging pleitte voor vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging, maar het hof oordeelde dat de politierechter niet aan de motiveringsverplichting had voldaan. Het hof heeft de tenlastelegging, die onder andere inhield dat de verdachte het slachtoffer meermalen met gebalde vuist in het gezicht had geslagen en aan de haren had getrokken, wettig en overtuigend bewezen verklaard. Het hof verwierp de verweren van de verdediging, waaronder het beroep op noodweer, en oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de mishandeling. De opgelegde sanctie was een geldboete van € 750,-, met een subsidiaire hechtenis van 15 dagen. Het hof heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001100-20
Uitspraak : 17 september 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 29 mei 2020, in de strafzaak met parketnummer 03-203594-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezen verklaard, dat gekwalificeerd als mishandeling, verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem een geldboete van € 250,- opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd en de verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 32 uren subsidiair 16 dagen hechtenis.
Namens verdachte is primair bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde en subsidiair dat het hof verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging op de gronden als weergegeven in de ter terechtzitting van 3 september 2021 overgelegde pleitnota in hoger beroep. Meer subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 7 juli 2019 te [locatie] , althans in de gemeente [gemeente] , [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] meermalen met gebalde vuist in het gezicht te slaan en/of meermalen een klap in het gezicht te geven en/of met kracht aan de haren te trekken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 7 juli 2019 te [locatie] , althans in de gemeente [gemeente] , [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] meermalen met gebalde vuist in het gezicht te slaan en/of meermalen een klap in het gezicht te geven en met kracht aan de haren te trekken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – telkens verwezen naar het proces-verbaal van Koninklijke Marechaussee, Landelijk Tactisch Commando, Brigade Limburg-Zuid, dossiernummer PL27YL/19-002520, sluitingsdatum 11 augustus 2019, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-50.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 7 juli 2019 (pagina’s 22-24), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
(pagina 22)
Op zaterdag 6 juli 2019, omstreeks 23:52 uur op de luchthaven [locatie] Airport was ik aan het werk op het festival ' [festival] '. Mijn functie betreft entree-coördinator voor het beveilingsbedrijf ' [bedrijf] ' gelegen te [plaats] .
(…)
Ik zag dat een voor mij onbekende man tegen de uitstroom in, terug het festivalterrein wilde oplopen. Daarop hoorde ik mijn collega's tegen deze man zeggen "u kunt niet terug naar binnen". Toen hoorde ik de man schreeuwen, "Godverdomme ik ga zeker terug naar binnen". Op dat moment pakte ik de man met mijn linkerhand bij zijn rechterschouder, omdat ik hem wilde aanspreken op het feit dat hij niet terug naar binnen mocht. Direct zag ik en voelde ik dat hij met gebalde vuist in mijn gezicht sloeg. Ik zag en voelde dat hij meerdere klappen in mijn gezicht gaf.
(…)
Hierop probeerde ik hem vast te pakken om hem vervolgens te fixeren zodat hij kon worden aangehouden. Toen ik hem vastpakte voelde ik dat hij mijn haren vastpakte en ik voelde dat hij met kracht aan mijn haren trok.
(pagina 23)
Ik zag vervolgens dat er plukken haar waren losgekomen van mijn hoofd.
(…) toen voelde ik intense pijn aan mijn nek omdat de man mij met veel kracht aan mijn haren had getrokken. Ook voelde ik op dat moment intense pijn in mijn gezicht op de plekken waar de man mij had geslagen.
2.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 7 juli 2019 (pagina’s 34-35), voor zover inhoudende als verklaring van [aangever] :
(pagina 34)
Op zaterdag 6 juli 2019 omstreeks 23:52 uur op de luchthaven [locatie] Aiport, was ik aan het werk (…).
(…)
Ik zag dat een voor mij onbekende man met een collega-beveiliger in een worsteling terecht was gekomen.
(…)
Ter plaatse aangekomen zag ik dat de man het haar van mijn collega vasthad met zijn linkerhand. Hierop heb ik geprobeerd de hand van de man los te krijgen van het haar van mijn collega.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is – op de gronden als verwoord in de pleitnota overgelegd ter terechtzitting in hoger beroep – aangevoerd dat enkel de aangifte van slachtoffer [slachtoffer] als bewijs gebezigd kan worden en derhalve onvoldoende is voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. Voorts voert de verdediging aan dat deze aangifte ongeloofwaardig is nu enkel en alleen [slachtoffer] heeft verklaard dat zij door verdachte is geslagen. Voorts stelt de verdediging zich op het standspunt dat onvoldoende vaststaat dat het letsel wat het slachtoffer heeft opgelopen door de verdachte is toegebracht.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier volgt dat verdachte omstreeks 7 juli 2019 op het festival ‘ [festival] ’ te [locatie] aanwezig was waar aangeefster [slachtoffer] werkzaam was als entree-coördinator. Op enig moment zag [slachtoffer] dat verdachte tegen de uitstroom in terug het festivalterrein wilde oplopen. Nadat de verdachte tegen haar collega’s schreeuwde dat hij zeker terug naar binnen zou gaan, wilde [slachtoffer] verdachte aanspreken en pakte zij verdachte met haar linkerhand bij zijn schouder. Direct zag en voelde [slachtoffer] dat zij met gebalde vuist in haar gezicht werd geslagen door verdachte. Zij zag en voelde dat zij meerdere klappen in het gezicht kreeg. Voorts voelde [slachtoffer] dat zij door verdachte met kracht aan haar haren werd getrokken waarna verdachte wederom met gebalde vuist in haar gezicht sloeg. Aangever [aangever] zag dat zijn collega in worsteling raakte met verdachte. Eenmaal ter plaatse zag [aangever] dat verdachte het haar van zijn collega vasthad.
Vooropgesteld ziet het hof geen enkele aanleiding om aan de betrouwbaarheid en juistheid van de aangifte van [slachtoffer] te twijfelen. De tenlastegelegde gedragingen vinden naast de bij de politie afgelegde verklaring van het slachtoffer voldoende steun in de verklaring van aangever [aangever] . Beiden hebben vrijwel direct na het incident aangifte gedaan van mishandeling door verdachte. Het hof bezigt de aangiften van [slachtoffer] en [aangever] dan ook tot het bewijs. De bewijsmiddelen tezamen leveren – in onderling verband en samenhang bezien – het wettige en overtuigende bewijs op dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hieronder bewezenverklaard.
In dit geval kan (aldus) niet worden gezegd dat de tot het bewijs gebezigde verklaring van de aangeefster onvoldoende steun vindt in het overige gebezigde bewijsmateriaal, zoals door de raadsman is bepleit.
De verweren worden in al hun onderdelen verworpen.
III.
Voorts heeft de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte op grond van een geslaagd beroep op noodweer, zo begrijpt het hof, zal worden vrijgesproken. Daartoe is – op gronden zoals verwoord in de overgelegde pleitnota – aangevoerd dat de verdachte uit zelfverdediging handelde nu er door vijf beveiligers buitensporig veel geweld is toegepast om verdachte naar de grond te krijgen terwijl hij zelf niets had gedaan. In een reflex zal verdachte met zijn armen om zich heen hebben gezwaaid om zich te bevrijden.
Het hof overweegt als volgt.
In de eerste plaats stelt het hof voorop dat met de term ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht mede de wederrechtelijkheid van de gedraging tot uitdrukking wordt gebracht. Onder mishandeling wordt daarom verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. Indien een beroep op noodweer – zijnde een rechtvaardigingsgrond – slaagt, ontvalt de wederrechtelijkheid aan de gedraging van een verdachte en dient vrijspraak te volgen.
Om die reden wordt het door de verdediging gevoerde verweer – inhoudende dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer – onder het kopje ‘bewijsoverwegingen’ besproken.
In de tweede plaats stelt het hof voorop dat voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van – in dit geval – verdachtes lijf en dat de verdediging tegen de aanranding geboden was en voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat verdachte erop is aangesproken dat hij niet terug het festivalterrein op mocht lopen waarna hij schreeuwde: “Godverdomme, ik ga zeker terug naar binnen”. [slachtoffer] heeft verdachte toen met haar linkerhand bij zijn schouder gepakt omdat ze hem wilde aanspreken op het feit dat hij niet terug naar binnen mocht. Het hof is van oordeel dat dit handelen van [slachtoffer] geen ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding jegens verdachtes lijf inhoudt. Gelet hierop wordt het direct daarop door verdachte slaan en aan de haren trekken van [slachtoffer] niet als een verdediging tegen een aanranding beschouwd.
Nu niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte faalt het beroep op noodweer.
Voorts overweegt het hof dat indien en voor zover zou moeten worden aangenomen dat aangeefster en haar collega’s verdachte vervolgens zodanig hard naar de grond hebben gewerkt dat zij disproportioneel hebben gehandeld, dat geenszins een mogelijke rechtvaardiging oplevert voor het handelen van verdachte, dat daaraan immers vooraf is gegaan. Aldus kan niet gezegd worden dat de wederrechtelijkheid van die gedragingen ontbreekt als gevolg van het (latere) door aangeefster en/of haar collega’s naar verdachte gepleegde geweld.
De verweren worden verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De politierechter heeft de verdachte veroordeeld ter zake mishandeling tot een geldboete ter hoogte van € 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 32 uren subsidiair 16 dagen hechtenis.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich op een festival schuldig gemaakt aan mishandeling van slachtoffer [slachtoffer] , ten tijde van het feit werkzaam als entree-coördinator op het festival, door haar meermalen met gebalde vuist in het gezicht te slaan en/of meermalen een klap in het gezicht te geven en met kracht aan de haren van [slachtoffer] te trekken, waardoor [slachtoffer] pijn en letsel heeft opgelopen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde met zijn handelwijze een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 juni 2021, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten. Gelet op de ouderdom van die veroordeling (2003) zal het hof dat feit buiten beschouwing laten bij het bepalen van de op te leggen sanctie. Tevens heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf tevens acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, en bij straffen die door dit hof in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Volgens deze oriëntatiepunten zou voor een mishandeling, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, een geldboete ter hoogte van € 750,00 als passend kunnen worden beschouwd.
Hoewel geweld in de uitgaans-sfeer als een strafverhogende factor kan worden aangemerkt, ziet het hof, gelet op de omstandigheden van het geval, geen aanleiding om van genoemd oriëntatiepunt af te wijken. Het hof acht oplegging van een geldboete ter hoogte van € 750,00 dan ook passend en geboden.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. S. Taalman en mr. H. von Hebel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.M.M. Dielesen, griffier,
en op 17 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H. von Hebel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.