ECLI:NL:GHSHE:2021:3970

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 september 2021
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
20-000314-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en verblijf als ongewenst vreemdeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1980 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en voor het als vreemdeling in Nederland verblijven terwijl hij ongewenst was verklaard. Het hof heeft het beroep van de verdachte behandeld na het onderzoek op de terechtzitting, waarbij de advocaat-generaal de vernietiging van het vonnis heeft gevorderd en de feiten bewezen verklaard wilde zien. De raadsman van de verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor het eerste feit, maar vrijspraak bepleit voor het tweede feit. Het hof heeft vastgesteld dat de politierechter niet aan de motiveringsverplichtingen heeft voldaan, waardoor het vonnis is vernietigd. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en heeft de gevangenisstraf van drie maanden opgelegd. Tevens is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, omdat deze te laat was ingediend. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 57 en 197 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000314-21
Uitspraak : 6 september 2021
TEGENSPRAAK (279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 3 februari 2021, parketnummer 01-320400-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 13-701442-16, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag ] 1980,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
laatst bekende adres: [adres]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (feit 1) en het als vreemdeling in Nederland verblijven terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard (feit 2), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Voorts heeft de politierechter de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf met parketnummer 13-701442-16.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de feiten 1 en 2 bewezen zal verklaren en verdachte ter zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf (parketnummer 13-701442-16) wordt afgewezen.
De raadsman heeft zich voor wat betreft het onder 1 bewezenverklaarde feit gerefereerd aan het oordeel van het hof en heeft vrijspraak bepleit van hetgeen onder feit 2 aan verdachte ten laste is gelegd. Voorts heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf heeft de raadsman opgemerkt zich te kunnen vinden in de beslissing van de politierechter.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 18 december 2020 te Hapert, gemeente Bladel, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 99,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep en/of een hoeveelheid van ongeveer 19,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj, (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij, op of omstreeks 18 december 2020 te Hapert, gemeente Bladel, althans in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard of terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 18 december 2020 te Hapert, gemeente Bladel, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 99,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, en
- een hoeveelheid van ongeveer 19 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hennep en hasjiesj telkens middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 18 december 2020 te Hapert, gemeente Bladel, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Feiten 1

1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 december 2020 (p. 8-9), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :

Op 18 december 2020 hebben wij, verbalisanten, een voertuig, een Peugeot 107, met Belgisch kenteken [kenteken] , doen stilhouden op de Smaragdweg te Hapert. (..) Ik zag dat de bijrijder een geldig Belgisch legitimatiebewijs aan mij, verbalisant [verbalisant 2] , overhandigde.(..) Ik zag op het document de naam [verdachte] , geboren op [geboortedag ] 1980 te [geboorteplaats] .(..)
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag vrijwel direct, tussen de voorzijde van de stoel van de bijrijder en de middenconsole een sealbag zitten. Ik zag in deze sealbag groene toppen zitten welke mij ambtshalve bekend zijn als zijnde henneptoppen. Ik heb deze sealbag tevoorschijn gehaald en zag dat er in de sealbag twee boterhamzakjes met henneptoppen zaten.

2. Een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 18 december 2020 (p. 23), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] :

Op 18 december 2020 werden op de Smaragdweg te Hapert, in de gemeente Bladel, verdovende middelen aangetroffen in het voertuig, tussen de middenconsole en de stoel van de bijrijder. Zat verpakt in twee boterhamzakjes in een sealbag.
Beslagene: [verdachte] , geboren op [geboortedag ] 1980 te [geboorteplaats] .
Goednummer: PL2100-2020286866-1751983, henneptoppen, totale hoeveelheid 98 gram, verpakt in zak plastic.

3. Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 december 2020 (p. 10), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] :

Op vrijdag 18 december 2020 fouilleerde ik, verbalisant [verbalisant 3] , samen met collega
[verbalisant 4] , verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedag ] 1980 in [geboorteplaats] , voor de insluiting. (..) Ik zag dat verdachte [verdachte] een blokje hasj uit zijn onderbroek haalde en nog wat hasj en hennep uit zijn broekzak. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , heb deze hasj en hennep op een weegschaaltje gelegd om deze te wegen. Het betrof:
  • zakje hennep; 2.65 gram
  • boterhamzakje hasj; 19.99 gram
Goederen:
PL2100-2020286866-1751976, (Hasjiesj), 1 stuks, totaal 19,99 g,
PL2100-2020286866-1751979, (Hennep), 1 stuks, totaal 2,65 g.

4. De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 18 december 2020 (p. 19-20), inhoudende als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 5] :

Tijdens de insluitingsfouillering op 18 december 2020 werd onder verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedag ] 1980 te [geboorteplaats] , hasjiesj en hennep aangetroffen.
Inbeslagneming:
Volgnummer 1:
Goednummer: PL2100-2020286866-1751976, verdovende middelen (hasjiesj), 19,99 gram.
Volgnummer 4:
Goednummer: PL2100-2020286866-1751979, verdovend middelen (hennep), 2,65 gram.

5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 december 2020 (p. 11-12), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] :

(p. 11)
Op 18 december 2020 ontving ik, verbalisant [verbalisant 6] , van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] een hoeveelheid vermoedelijke verdovende middelen. Het verzoek was deze te wegen, indicatief te testen en te bemonsteren in het kader van een onderzoek naar een mogelijke overtreding van de Opiumwet
Ik, verbalisant [verbalisant 6] , zag dat de overgedragen partij bestond uit:
- twee boterhammenzakjes met daarin henneptoppen geregistreerd onder goednummer PL2100-2020286866-1751983;
- Boterhammenzakje met daarin een blok hasj geregistreerd onder goednummer PL2100-2020286866-1751976;
- gripzakje met daarin hennep geregistreerd onder goednummer PL2100-2020286866-1751979.
Ik, verbalisant [verbalisant 6] , ben opgeleid om vermoedelijke verdovende middelen te wegen,
indicatief te testen en te bemonsteren.
Tijdens het wegen van de boterhammenzakjes werd gebruik gemaakt van een
weegschaal van het merk Kern, model FKB30K1A, serienummer WD190080895. Voor de
overige verdovende middelen werd gebruik gemaakt van een weegschaal van het merk
Ohaus, model YA102.
Bij het indicatief testen van vermoedelijke verdovende middelen wordt gebruik gemaakt
van kleurreactietesten van M.M.C. International B.V. Bij een kleurreactietest met testmateriaal van M.M.C. International B.V. wordt een geringe hoeveelheid van het vermoedelijk verdovend middel in een glazen ampul gedaan. In die ampul zit een hoeveelheid reagentia die, als het in contact komt met een andere stof, een kleurreactie geeft. Die kleurreactie kan wijzen op de stof die werd toegevoegd.
Goednummer PL2100-2020286866-1751983
Bij weging zagen wij dat het materiaal met goednummer 1751983 een nettogewicht van 98 gram had. Ik, verbalisant [verbalisant 6] , heb een geringe hoeveelheid van het materiaal indicatief
getest met de M.M.C. International B.V. test voor cannabis, batchnummer 1751977
expiratiedatum 04/2023. Ik zag dat deze test reageerde met een rode kleur, zijnde een aanwijzing voor de aanwezigheid van cannabis.
Goednummer PL2100-2020286866-1751979
Bij weging zagen wij dat het materiaal met goednummer 1751979 een nettogewicht van 1,2
gram had. Ik, verbalisant [verbalisant 6] , heb een geringe hoeveelheid van het materiaal indicatief
getest met de M.M.C. International B.V. test voor cannabis, batchnummer 131401 231,
expiratiedatum 02/2023. Ik zag dat deze test reageerde met een rode kleur, zijnde
een aanwijzing voor de aanwezigheid van cannabis.
Goednummer PL2100-2020286866-1751976
Bij weging zagen wij dat het materiaal met goednummer 1751976 een nettogewicht van
18,9 (het hof: gram) had. Ik, verbalisant [verbalisant 6] , heb een geringe hoeveelheid van het materiaal indicatief getest met de M.M.C. International B.V. test voor cannabis, batchnummer 131401 231,
expiratiedatum 02/2023. Ik zag dat deze test reageerde met een rode kleur, zijnde
een aanwijzing voor de aanwezigheid van cannabis.

6. Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 december (p. 35-41), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
(p. 37)
V: Wat kan je zelf vertellen over waarvoor je bent aangehouden?
A: Kijk wij zaten in de auto. (..) Ik had wiet gekocht. Ik woon in België.
(..)
Ik zat als bijrijder.
(p. 38)
V: Hoeveel gram wiet lag er in de auto (het hof begrijpt de Peugeot 107)?
A: 70. (..) Zat in een boterhammenzakje. (..) Ik had het onder de stoel gezet waar ik zat. De bijrijdersstoel.
(p. 39)
V: Bij jouw fouillering werden ook nog verdovende middelen aangetroffen, wat waren dit voor verdovende middelen?
A: Dat was een klein zakje wiet en een klein zakje hasj.
Feit 2:

1. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 18 december 2020 (p. 3-4), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :

Op 18 december 2020, omstreeks 04:44 uur, hielden wij op de locatie, Smaragdweg, Hapert, binnen de gemeente Bladel, als verdachte aan: [verdachte] , geboren op [geboortedag ] 1980 te [geboorteplaats] .

2. Een geschrift te weten een kopie van een beschikking van de Staatssecretaris van Justitie, d.d. 2 april 2008, kenmerk Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND): 9806 16-6080, V-nummer: 270.136.3245 (p. 48-53), inhoudende onder meer:

Deze beschikking heeft betrekking op ongewenstverklaring ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet van de vreemdeling die gesteld heeft te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedag ] 1980, nationaliteit: [nationaliteit] (hierna: betrokkene).
Besluit:
Betrokkene wordt ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en
onder c van de Vreemdelingenwet.
(p. 52)
De ongewenstverklaring heeft tot gevolg dat betrokkene na bekendmaking van de beschikking geen rechtmatig verblijf in Nederland kan hebben. Betrokkene dient Nederland onmiddellijk te verlaten en kan daartoe worden uitgezet.

3. Een geschrift te weten een uitreikingsblad, behorende bij de beschikking van 2 april 2008, dossiernummer 9806-16-6080 (p. 54), inhoudende dat de voormelde beschikking op 11 april 2008 in persoon is uitgereikt aan [verdachte] , geboren op [geboortedag ] 1980, nationaliteit [nationaliteit] , waarbij de strekking van het besluit in een voor betrokkene begrijpelijke taal (de Nederlandse) is meegedeeld.

Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 2
De verdachte is bij beschikking van 2 april 2008 ongewenst verklaard. Hoewel de ongewenstverklaring is uitgevaardigd vóór de datum van inwerkingtreding van de Terugkeerrichtlijn (2008/115/EG) en het verstrijken van de uiterste implementatiedatum, te weten 24 december 2010, wordt de ongewenstverklaring gelijkgesteld met een inreisverbod in die zin dat de ongewenstverklaring is gebonden aan een maximale duur
.
Uit het procesdossier, waaronder het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële documentatie d.d. 15 juni 2021 (p. 7) volgt dat de verdachte bij vonnis van de meervoudige kamer te Amsterdam d.d. 4 mei 2006 onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en 6 maanden wegens poging tot afpersing in vereniging (woningoverval) alsmede verboden wapenbezit. Uit de voormelde beschikking blijkt dat onder meer deze veroordeling ten grondslag is gelegd aan het besluit tot ongewenstverklaring van verdachte (dossierpagina 49). Het voorgaande betekent dat verdachte destijds is veroordeeld wegens een misdrijf waarop een gevangenisstraf van meer dan zes jaren is gesteld. Daarnaast blijkt uit het dossier dat verdachte onder een andere naam misdrijven heeft gepleegd waarvoor hij tot gevangenisstraf is veroordeeld.
Gelet hierop moet worden geoordeeld dat verdachte ten tijde van zijn ongewenstverklaring een ernstige bedreiging voor de openbare orde en veiligheid als bedoeld in artikel 11, tweede lid van de Terugkeerrichtlijn jo. artikel 66a, vierde lid van de Vreemdelingenwet 2000 vormde, waardoor de maximale duur van de ongewenstverklaring tien jaren bedraagt.
Ter terechtzitting is door de voorzitter van het hof aan de raadsman voorgehouden dat uit een eerder strafvonnis, te weten het vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 31 maart 2015 (parketnummer 13-701037-15) volgt dat verdachte op 4 januari 2011 [2] daadwerkelijk is uitgezet naar [geboorteplaats] . De raadsman heeft dit niet weersproken. Het is derhalve niet aannemelijk geworden dat de verdachte na de uitvaardiging van zijn ongewenstverklaring Nederland (als bedoeld in artikel 109, vierde lid jo. art. 66a, vierde lid Vreemdelingenwet 2000) gedurende een termijn van tien jaren daadwerkelijk heeft verlaten. Aldus verbleef de verdachte op 18 december 2020 in strijd met zijn ongewenstverklaring in Nederland.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 18 december 2020 derhalve opnieuw en in strijd met zijn ongewenstverklaring in Nederland verbleef, dit terwijl hij, mede gelet op eerdere veroordelingen ter zake van 197 Sr [3] , wist dat hij ongewenst was verklaard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, door een hoeveelheid softdrugs (ongeveer totaal 120 gram) aanwezig te hebben. Daarnaast heeft verdachte zich op 18 december 2020 in Nederland bevonden terwijl hij wist dat hij door de Nederlandse autoriteiten ongewenst was verklaard.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Hierbij heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het hem betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten, zowel op basis van de Opiumwet als ten aanzien van artikel 197 Sr onherroepelijk is veroordeeld,
Wat betreft de op te leggen strafsoort en de hoogte van de straf is door het hof enerzijds aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid, en anderzijds bij de straffen die door dit hof in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte, zo blijkt uit het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 juni 2021, reeds eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten, zowel op basis van de Opiumwet als ten aanzien van artikel 197 Sr, onherroepelijk is veroordeeld.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van 3 maanden met zich brengt.
Anders dan door de raadsman is bepleit, ziet het hof dan ook met name gelet op de ernst van het onder 2 bewezen verklaarde feit geen reden ter zake toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Brabant heeft op 18 december 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 maart 2016 opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, in verband met het de daaraan verbonden algemene voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet schuldig mag maken aan enig strafbaar feit. Het openbaar ministerie heeft in deze vordering tot tenuitvoerlegging – naar het hof begrijpt – abusievelijk vermeld dat deze proeftijd van 2 jaren loopt van 5 april 2016 tot
27 mei 2021. Het hof gaat echter uit van de in het voornoemde uittreksel uit de Justitiële Documentatie genoemde proeftijd van 5 april 2016 tot 4 april 2018. Gelet hierop is het hof evenals de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging nu deze later dan drie maanden na het verstrijken van de proeftijd is ingediend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 57 en 197 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 13-701442-16.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. N.J.L.M. Tuijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 6 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt verwezen naar paginanummers van het politiedossier van de Politie Eenheid Oost-Brabant, District Eindhoven, basisteam Eindhoven-Zuid, registratienummer PL2100-2020286866, gesloten op 18 december 2020, bestaande uit wettig opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften (doorgenummerde pagina’s 1-54).
3.Het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 juni 2021, p 4: onherroepelijk vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam d.d. 21 maart 2016.