ECLI:NL:GHSHE:2021:395

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
20-002749-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf en tbs voor poging tot moord door brandstichting met levensgevaar voor kinderen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1987 en thans verblijvende in PI Vught, was eerder veroordeeld voor poging tot moord en opzettelijke brandstichting, waarbij zijn drie jonge kinderen in levensgevaar werden gebracht. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren en terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege opgelegd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarbij hij integrale vrijspraak heeft bepleit en heeft aangevoerd dat hij niet de brandstichter was. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte verworpen en het vonnis van de rechtbank bevestigd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning, terwijl zijn kinderen op zolder sliepen. De verdachte heeft niet adequaat gereageerd op de rookontwikkeling en heeft zijn kinderen niet in veiligheid gebracht. De impact van de brand op de kinderen en de omgeving is groot, en het hof heeft de ernst van de feiten zwaar laten wegen in de strafmaat. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, maar het hof oordeelt dat de veiligheid van anderen de oplegging van tbs met verpleging van overheidswege vereist. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn in hun geheel toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002749-19
Uitspraak : 11 februari 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 20 augustus 2019 in de strafzaak met parketnummer 01-865122-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
thans verblijvende in PI Vught, Nw Vosseveld 2 HvB Arres. te Vught.
Hoger beroep
De meervoudige strafkamer van de rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘poging tot moord, meermalen gepleegd’ en ‘opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Tot slot zijn bij vonnis waarvan beroep de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, waar nodig met aanvulling van de bewijsoverwegingen en met aanvulling van de bewijsmiddelen met de verklaring van [benadeelde 1] bij de raadsheer-commissaris d.d. 13 juli 2020.
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Daarnaast heeft de verdediging bepleit dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van vrijwillige terugtred. Voorts, indien het hof komt tot een bewezenverklaring, heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd, in die zin dat is verzocht geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsman heeft verder verzocht dat het hof, indien het hof een maatregel oplegt, tbs met voorwaarden zal gelasten. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de verdediging primair bepleit dat het hof de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren in de vorderingen tot schadevergoeding en subsidiair bepleit dat het hof de vorderingen van de benadeelde partijen zal matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust:
  • met aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen;
  • met aanvulling en verbetering van de bewijsoverwegingen;
  • met uitzondering van de strafmotivering;
  • met aanvulling van de overwegingen met betrekking tot de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen;
  • met uitzondering van de toepasselijke wettelijke voorschriften;
  • met vernietiging van de beslissing tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor zover hier bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis is bepaald.
Aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen
I
Het hof verenigt zich met de door de rechtbank in het vonnis gebezigde bewijsmiddelen en vult de bewijsmiddelen aan met:
Een geschrift, te weten het verslag verbatim studioverhoor van getuige [benadeelde 1] d.d. 9 juli 2020, VRH-nummer 2020-06;507358, voor zover inhoudende als relaas van I. Spaargaren, schrijftolk:
(Pagina 2)
Met de letter G wordt in deze verslaglegging bedoeld, de getuige.
Met de letter V wordt in deze verslaglegging bedoeld, de verhoorster.
(Pagina 5)
V: Want waar en in welke kamer sliepen jij en jouw broertjes normaal gesproken als je bij papa sliep?
G: Wij sliepen wel eens op papa’s kamer bij nieuwjaarsdag.
(…)
G: Sliepen wij dan wel eens op papa z’n kamer. Maar toen zei papa tegen mij: zullen we op mijn kamer, (14:47:51 getuige heft zijn rechterhand en tikt bij zichzelf op de borst) dus op zolder gaan slapen met z’n allen. En toen dacht ik: ja, dat is wel een leuk idee want [benadeelde 3] , mijn jongste broertje, lag al op mijn kamer. Toen hebben we mijn andere broertje van zes ook boven gelegd. En toen ik al sliep, is papa ook gewoon boven komen slapen. En hebben we daar gelogeerd.
V: Want wiens idee was het dan om daarboven te gaan sla
(het hof begrijpt: slapen)
G: Papa’s idee.
(…)
V: Want hoe vaak hadden jullie van tevoren al met z’n vieren op zolder geslapen?
G: We hebben eigenlijk nog nooit met z’n vieren op zolder geslapen. Alleen mama heeft wel ooit met mij op zolder geslapen, maar eigenlijk nooit met papa en nooit met z’n vieren. We zijn wel ooit met z’n vieren beneden gaan slapen op nieuwjaarsdag, maar niet op zolder.
(Pagina 6)
V: En die ochtend van de brand, wanneer werd jij toen wakker?
G: Ik weet niet precies op welk tijdstip, maar ik weet wel dat ik wakker word en toen zat mijn jongste broertje een spelletje te doen op papa zijn telefoon. En toen wou ik eigenlijk gewoon naar beneden en toen zei papa: “Nee we blijven even boven”. En toen dacht ik: “Nou oké, dan luister ik daarna.”
(…)
V: Want wie was er als eerste wakker?
G: Dat weet ik niet, want ik was als allerlaatste wakker dus dat weet ik eigenlijk niet.
(…)
V: En hoe merkte jij dat er iets aan de hand was?
G: Alles werd een beetje wazig door de rook. En op een gegeven moment begon ook de rookmelder te piepen. En er was een storing dus alle lichten gingen uit in het huis. En daardoor wist ik wel dat er iets aan de hand was. En ik dacht ook wel van dat er brand was omdat er wel echt rook naar boven kwam en omdat de rookmelder begon te piepen.
V: Wat heeft papa gedaan toen die die rook zag?
G: Die heeft tegen ons gezegd: “blijven liggen en stil blijven.”
V: En dat, dat is wat die gezegd heeft he, (Getuige knikt) heeft die ook nog iets gedaan?
G: Ja, hij is zelf ook eigenlijk gewoon blijven liggen.
V: Wat heb jij gedaan toen je de rook zag?
G: Op een gegeven moment, maar toen het wel echt erg was, toen er wel echt veel rook was en ook alle lichten uit waren, heb ik wel gezegd van: “Bel iemand. Dat die iemand moest bellen.” Op een gegeven moment, dat was een beetje aan het einde, wou ik dat raam open gaan doen en toen zei papa: “Nee terugkomen en blijven liggen anders adem je meer rook in.” En toen ben ik dus weer terug gaan
(Pagina 7)
liggen. En toen ben ik ja, eigenlijk weer ’t zelfde wat die eerst zei (
het hof begrijpt: En toen zei hij hetzelfde als wat hij eerder tegen ons zei). Dus ik heb vooral gezegd dat hij iemand moest gaan bellen.
(…)
V: Is er nog iemand naar dat piepende geluid dus toe gelopen?
G: Ja, papa is naar de rookmelder toegelopen. En dat
(het hof begrijpt: hij)had hem kapotgetrokken, maar ik wist niet precies waar de rookmelder zat. Dus ik dacht, die
(het hof begrijpt: de verdachte)trekt het hout kapot of zo. En toen stopte het piepen dus toen dacht ik wel van dan heeft die de rookmelder kapot getrokken daarna.
D: Dat klopt he. Want ik ga nu een stukje voorlezen, wat jij de vorige keer verteld had toen jij hier was over de rookmelder. ‘Hij trok iets weg, toen had die de rookmelder wel uitgezet, maar ik weet niet hoe papa dat heeft gedaan. Dan zeg je: hout, hout, allemaal van hout. En daar trok die een stuk hout van weg. En verder heb ik eigenlijk niks gezien.’
G: Ja, ik dacht toen dat het een stuk hout was, maar daarna wist ik wel dat het de rookmelder was en dat die
(het hof begrijpt: de verdachte)‘m
(het hof begrijpt: de rookmelder)kapot heb
(het hof begrijpt: had)getrokken. En als ik dan beter, zeg maar, nu nadenk, denk ik gewoon dat die de draden heeft kapot getrokken.
V: Oké. Dus je dacht vorige keer dat ’t hout was, maar nu weet je
G: Ja, nu weet ik wel gewoon achteraf dat het de rookmelder was en
(het hof begrijpt: dat hij)waarschijnlijk gewoon de draden kapot heeft getrokken.
(Pagina 9)
V: Nou zeg jij: “We konden niks meer zien he?”
G: Nee.
V: Was er toen ook al rook in de kamer?
G: Toen was er echt wel rook in de kamer want het (
het hof begrijpt: de rook)kwam naar boven en toen piepte die (
het hof begrijpt: de rookmelder)nog niet echt. Maar daarna toen de rookmelder al redelijk lang aan het piepen was en papa ‘m dus kapot had getrokken, toen waren we ook al een beetje aan het hoesten, dus toen was er al redelijk (
het hof begrijpt: redelijk veel)rook.
V: En hoe ging het ademen toen?
G: Wel moeilijk. Bijna iedereen hoestte wel. Iedereen was in het begin aan het hoesten en de ademhaling was ook wel al moeilijker, maar toen het echt gewoon supererg was, toen konden we eigenlijk bijna niet meer ademhalen. Maar gewoon (
het hof begrijpt: maar moesten we gewoon)heel veel hoesten. En [benadeelde 3] die begon superhard te huilen.
(…)
V: En wat zei papa over het ademen in de rook?
G: Daar heeft die eigenlijk niks over gezegd. Hij zei alleen: “Stil zijn en blijven liggen.”
(…)
V: Dan ga ik nog een stukje voorlezen van wat je de vorige keer tegen de politie gezegd hebt. Toen heb je gezegd: “Toen we daar lang lagen, was papa een heel klein beetje bewusteloos, maar niet echt.”
G: Ja, toen ik wel zei: “Bel iemand, bel iemand”, omdat ik zelf best wel geschrokken was. Dus ik dacht bel bijvoorbeeld mama of politie. Als ik dan iets zei, dan gaf die niet echt antwoord. Dus als ik dan iets zei dan zei die of “stil zijn en blijven liggen” of hij gaf eigenlijk helemaal geen antwoord. En toen die de brandweer aan het bellen was, toen antwoordde die wel de vragen, soms was die effe stil. Dan zei ik wel van: “Papa ze vragen iets.” Dan antwoordde die wel weer.
(Pagina 10)
V: Je zegt: “ [benadeelde 3] die moest helemaal hoesten. [benadeelde 2] zat helemaal tegen me aangekropen en die heeft ook heel weinig (
het hof begrijpt: heel weinig rook)ingeademd, want de brandweer zei ook: doe iets over je heen.” En dan zeg je: “dat deed [benadeelde 2] van tevoren al en die heeft ook de minste rook ingeademd.”
G: Ja, dat kan. Want [benadeelde 2] die zat helemaal tegenaan (
het hof begrijpt: tegen me aan)en echt wel de deken over hem heen (
het hof begrijpt: en had wel de deken over zich heen). Daarna zei de brandweer “doe een deken over je heen.” [benadeelde 2] had dat al gedaan en die heeft ook de minste rook ingeademd.
(…)
V: En dat die (
het hof begrijpt: de verdachte)zegt dat jullie plat moeten blijven liggen met een handdoek over je heen he, want dat heeft die ook gezegd he?
G: Ja.
V: Dat die dat zei, was dat voor of nadat die de brandweer had gebeld?
G: Dat zei die nadat die de brandweer had gebeld, want de brandweer zei dat terwijl we ‘m aan de telefoon hadden, dus heeft papa dat toen gezegd.
V: Want had papa een telefoon bij zich?
G: Ja. Ik heb wel gezegd: “Bel iemand.”
(Pagina 11)
G: Voordat die (
het hof begrijpt: de verdachte)de brandweer had gebeld, zei die dat die ‘m (
het hof begrijpt: de telefoon)niet kon vinden.
Toen zag ik ‘m (
het hof begrijpt: telefoon). Toen kon ik ’t (
het hof begrijpt: de telefoon)dus niet zien door de (15:02:39 onverstaanbaar), maar toen ging die ergens achter in het bed en toe had die zijn telefoon vast. En toen ging die dus de brandweer bellen.
(Pagina 12)
V: En toen die z’n telefoon had gevonden, toen had die de brandweer gebeld.
G: Ja, inderdaad. Ik heb eigenlijk wel ook redelijk vanaf het begin gezegd, “je moet wel echt, bel iemand, bel mama. Bel de politie, brandweer, ambulance enzovoorts.” Dus ik heb hem wel echt gedwingd (
het hof begrijpt: gedwongen)om iemand te bellen. Toen heeft die eigenlijk de hele tijd, of hij zei niks of hij zei: “ik kan m’n telefoon niet vinden.” (
het hof begrijpt: Toen heeft hij telkens niks gezegd of hij zei dat hij zijn telefoon niet kon vinden).
En best lang daarna heeft die
,terwijl het toen echt wel supererg was, de brandweer gebeld. En twee minuten/een minuutje daarna, was de brandweer er.
(Pagina 13)
V: En wiens idee was het om de brandweer te bellen?
G: Dat was mijn idee.
(…)
V: Want dat jij voor het eerst zegt dat die iemand moet bellen en dat die dan ook daadwerkelijk gaat bellen, hoelang zit daartussen?
G: Nou ik heb het eigenlijk supervaak gezegd. Ik heb hem echt een paar keer gezegd: “Papa je moet wel iemand bellen.” En dat heb ik denk ik wel zeker vijf of vier keer gezegd.
(Pagina 14)
G: Maar wat ik net al zei, dan heb je eigenlijk geen tijdbesef, maar daar zat wel redelijk lang tussen.
(…)
G: Ik wou dus dat grote raam, waar tape op zat, opendoen, maar toen zei papa: “Nee, terugkomen en blijven liggen, anders adem je meer rook in.” Dus toen heb ik gewoon geluisterd en ben ik terug gaan liggen waar ik lag. Het andere raampje kon open, maar die zat veelste hoog dus (15:10:13 getuige strekt zijn rechterarm omhoog) dus daar kon ik ook niet bij.
V: Zijn er nog wel ramen opengegaan tijdens de brand?
G: Nee.
(Pagina 15)
V: Papa heeft ook bij de politie gepraat en papa zegt dat het zijn idee was om de brandweer te bellen.
G: Dat is dan niet waar. Ik denk wel dat ik het andere (
het hof begrijpt: de verklaring van papa)begrijp, want ik heb gezegd “bel iemand”, maar ik heb niet specifiek gezegd “bel de brandweer.” Ik heb gezegd: “Bel mama op of bel iemand.” Maar het was papa’s idee om dan specifiek de brandweer te bellen.
(Pagina 16)
V: Wat deden papa en jij en jouw broertjes altijd voordat jullie naar school gingen als jullie bij papa waren?
G: Wij moesten altijd best vroeg vertrekken want wij moesten meestal wel twintig minuten rijden naar Vessem, naar de school waar ik nu op zit. Dus moesten we wel echt om zeven uur opstaan uiterlijk. Dan gingen we eten. [benadeelde 2] en [benadeelde 3] mochten nog heel even teevee kijken en dan (
het hof begrijpt: en dan moesten we)naar school vertrekken.
(…)
V: En hoe ging dat in de ochtend van de brand?
G: Wij zijn eigenlijk niet naar beneden geweest want wij mochten niet naar beneden. Heb ik ook niet echt specifiek om gevraagd. Toen kwam er al vrij snel rook. En toen zei papa: “Stil zijn en blijven liggen.”
II
De rechtbank heeft in de bewijsmiddelenbijlage op pagina 14, onder verwijzing naar punt 23 genoemd: ‘De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 6 augustus 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: Daar waar in de afscheidsbrief staat dat ik “alles meeneem wat ooit van ons samen was”, daarmee bedoelde ik ook de kinderen.’
Het hof is van oordeel dat dit onderdeel verbetering behoeft, met dien verstande dat dit bewijsmiddel vervangen dient te worden door:
a.
Het proces-verbaal afscheidsbrief d.d. 11 december 2018, dossierpagina’s 407-408, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant] :
Ik was doende met het bekijken van de inhoud van de telefoon van verdachte [verdachte] . Op de telefoon LG GSM_H815 G4 zag ik in de notities de volgende tekst:
“Hier is de afscheidsbrief dan.
Ik heb het opgegeven.
Deze keer maak ik de beslissing.
Jij mag inderdaad helemaal opnieuw beginnen,
Nooit meer zal mij nog hoeven zien.
Ik heb besloten dat ik alles meeneem wat ooit van ons samen was.
Alles weggevaagd, alleen nog de herinneringen.
Ben jij wel sterk genoeg om met dit verlies om te gaan?
Je hebt in ieder geval een omgeving die altijd begrip voor je zal hebben, je zal steunen, helpen en proberen te troosten.
Misschien ontmoet je nog eens een andere man, leer je hem echt goed kennen, kan je hem vertrouwen en wie weet komt jou geluk dan ook wel weer.
Ik wacht er niet meer op en ik ga niet hopen voor mijn kinderen.
Het is meer dan genoeg geweest.
Het leven is niet eerlijk.
Voor altijd onbegrepen en niet gehoord.”
Het proces-verbaal van bevindingen van Whatsapp-gesprekken vóór de brand (tussen verdachte en diens moeder) d.d. 24 januari 2019, dossierpagina 413 van [verbalisant] , voor zover inhoudende:
(…)
27-11-18 20:49 [verdachte] : Ik ga hier niet langer mee door, ik ga niet meer naar therapie, ik ga niet meer werken, ik ga niet meer wachten of hopen dat er iets verandert na verloop van tijd
27-11-18 20:50: [verdachte] : Mijn probleem is ook jullie probleem. (…)
Verbetering en aanvulling van de bewijsoverwegingen
Verweren van de verdediging
I
De raadsman van de verdachte heeft in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden als verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde brandstichting heeft gepleegd.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte niet de brandstichter was, gelet op het tijdstip van het ontstaan van de brand. De raadsman heeft de constatering uit het brandonderzoek, dat de brand omstreeks 7.00 uur is ontstaan, bestreden. Daartoe heeft hij verschillende aanknopingspunten naar voren gebracht. Allereerst lag in de woonkamer ten tijde van de brand een telefoon van de verdachte, waarvan de temperatuur middels een warmterapport werd aangegeven. Blijkens het warmterapport is de temperatuur van de telefoon om 7:37 uur 16 graden, maar om 7:38 stijgt ineens de temperatuur naar 53 graden. Voorts blijkt uit het brandonderzoek dat het bankstel in de woonkamer in vier minuten volledig zou kunnen branden. Dit zou volgens de raadsman betekenen dat de brand ongeveer vier minuten voor 7:38 uur, dus rond 7:34 moet zijn ontstaan. Dat de brand niet rond 7:00 uur, maar rond 7:34 uur ontstaan moet zijn, strookt volgens de raadsman bovendien met de omschreven gebeurtenissen van [benadeelde 1] . De raadsman heeft betoogd dat bij deze stand van zaken, de verdachte niet de brandstichter heeft kunnen zijn, nu [benadeelde 1] ook heeft verklaard dat verdachte de hele tijd op zolder is geweest (punten 14-25 van de pleitnota).
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat er van (voorwaardelijk) opzet op brandstichting geen sprake is omdat de verdachte de brand niet heeft aangestoken, maar vonkvorming en/of vliegvuur vanuit de haard een reëel scenario is. Er kan hoogstens worden geoordeeld dat de verdachte onzorgvuldig heeft gehandeld door papier niet veilig op te bergen, terwijl er vonkvorming vanuit de haard kon ontstaan (punten 27-35 van de pleitnota).
II
De raadsman van de verdachte heeft in hoger beroep bepleit dat de verdachte geen opzet op de dood van zijn kinderen had. Daartoe is – op gronden als verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat de verdachte met ‘alles meenemen wat ooit van hen samen was’ niet de kinderen bedoelde (punten 36-38 van de pleitnota).
III
De raadsman van de verdachte heeft in hoger beroep bepleit – op de gronden als verwoord in de pleitnota – dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake was van voorbedachte rade.
De raadsman heeft aangevoerd dat de vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing vormt dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar dit behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (punten 39-42 van de pleitnota).
Als eerste contra-indicatie heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verdachte uitstekend heeft gehandeld door zijn kinderen te gebieden dat ze moesten blijven liggen en ze met hun hoofd onder de dekens moesten blijven (punten 43-49 van de pleitnota). Daarnaast heeft de raadsman naar voren gebracht dat het idee om de brandweer te bellen niet van [benadeelde 1] , maar van de verdachte af kwam (punten 50-53 van de pleitnota). Tot slot heeft de raadsman naar voren gebracht dat het feit dat de verdachte kort na de brandstichting 180 graden van koers is gedraaid en het nodige heeft gedaan om de dood van zijn kinderen te voorkomen, de stelling versterkt dat de brand in een opwelling is aangestoken (punten 54-60 van de pleitnota).
IV
De raadsman van de verdachte heeft voorts in hoger beroep ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde feit bepleit. Daartoe is – op de gronden als verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat er sprake was van vrijwillige terugtred, nu de verdachte het nodige heeft gedaan om het gevolg, de dood van zijn kinderen, niet te laten intreden.
De raadsman heeft aangevoerd dat [benadeelde 1] het volgende heeft verklaard: “Ik heb eigenlijk gezegd: bel mam of bel iemand. Maar het was papa’s idee om dan specifiek de brandweer te bellen.” Hieruit kan volgens de raadsman worden opgemaakt dat de verdachte, uit eigen wil, koos om 112 te bellen (punten 85-88 van de pleitnota). Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte op een geschikte wijze, ter voorkoming van verder onheil, handelde, zelfs voordat de brandweer was gebeld, doordat hij de kinderen heeft gemaand de deken over het hoofd te houden en te blijven liggen zodat er minder rook kon worden ingeademd (punten 89-92 van de pleitnota).
Overwegingen van het hof
Het hof verenigt zich met de door de rechtbank in het vonnis gebezigde bewijsoverwegingen, met verbetering en aanvulling van het hiernavolgende. Het hof houdt daarbij de volgorde van het vonnis aan.
I
De alinea beginnend met de zin: ‘Verdachte was de betreffende avond en nacht voorafgaand aan de brand in de woning aanwezig met zijn drie minderjarige kinderen (in de leeftijd van 3, 4 en 9 jaar)’, weergegeven onder het kopje
‘(opzettelijke) brandstichting?’op pagina 3 van het vonnis, wordt vervangen door de volgende overweging.
Verdachte was de betreffende avond en nacht voorafgaand aan de brand in de woning aanwezig met zijn drie minderjarige kinderen (in de leeftijd van 3, 4 en 9 jaar). Verdachte heeft na het bezoek van de verbalisanten geen bezoek meer ontvangen. Daarnaast heeft hij spullen verplaatst. De verbalisanten hebben verklaard dat de rieten mand verplaatst is, er eerder geen spullen op de woonkamertafel lagen en er eerder ook niets onder het vloerkleed lag. Voorts staat het vast dat de deuren van de woning ten tijde van de brand zowel voor als achter op slot waren. Er zijn geen braaksporen aan de woning aangetroffen. De kinderen lagen vanaf 21:00 uur alle drie in bed; zij sliepen bij elkaar op zolder. De kinderen zijn alle drie ’s ochtends op zolder wakker geworden en zijn niet naar beneden geweest.
In aanvulling op de alinea op pagina 3, die begint met de zin: ‘Dit alles laat alleen de mogelijkheid over dat het verdachte is geweest die de brand in zijn woning heeft gesticht’, weergegeven onder het kopje
‘(opzettelijke) brandstichting?’op pagina 3 van het vonnis, neemt het hof het volgende op.
Het hof verwerpt de verweren van de verdediging die tot een andere conclusie leiden.
II
Daarnaast is het hof van oordeel dat het vonnis verbetering behoeft, met dien verstande dat de volgende zin uit de overweging op pagina 3 wordt geschrapt:
Ter terechtzitting heeft verdachte desgevraagd verklaard dat onder alles ook de kinderen moesten worden begrepen.
III
In aanvulling op de laatste alinea op pagina 4, die begint met de zin: ‘Verder heeft de verdachte na ontdekking van de rook op zolder niets gedaan om de kinderen in veiligheid te brengen, terwijl hij toen nog zicht had en het toen naar eigen zeggen nog licht was’, weergegeven onder het kopje
‘voorbedachte rade’op pagina 4 van het vonnis, neemt het hof het volgende op.
Daarnaast houdt het verweer van de raadsman, dat de verdachte op een geschikte wijze handelde door zelfs voordat de brandweer was gebeld de kinderen heeft gemaand de deken over het hoofd te houden, geen stand. [benadeelde 1] heeft op 9 juli 2020 verklaard dat de verdachte had gezegd: ‘Stil zijn en blijven liggen’ en dat, nadat de verdachte de brandweer had gebeld, hij pas tegen de kinderen heeft gezegd dat ze een handdoek over zich heen moesten leggen. Dit wordt door de verdachte zelf ook bevestigd in het verhoor bij de politie d.d. 17 januari 2019 (dossierpagina 848).
Daarnaast wordt de alinea op pagina 5 beginnend met de zin: ‘De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte vele momenten heeft gehad waarop hij zich had kunnen beraden en bezinnen’, weergegeven onder het kopje
‘voorbedachte rade’op pagina 5 van het vonnis, vervangen door de volgende overweging.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verdachte vele momenten heeft gehad waarop hij zich had kunnen beraden en bezinnen. De door de raadsman bepleite contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte rade, zoals de omstandigheid dat verdachte uit eigen wil koos om 112 te bellen en de verdachte op geschikte wijze heeft gehandeld, vinden hun weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen. Er is daarom sprake van voorbedachte raad. Het door de verdediging ter zake gevoerde verweer wordt verworpen.
IV
De alinea op pagina 7 beginnend met de zin: ‘De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen houden onder meer in de verklaring van de oudste zoon van verdachte, [benadeelde 1] ( [benadeelde 1] )’, weergegeven onder het kopje
‘vrijwillige terugtred’op pagina 7 van het vonnis, wordt vervangen door de volgende overweging.
De door het hof gebezigde bewijsmiddelen houden onder meer in de verklaringen van de oudste zoon van verdachte, [benadeelde 1] ( [benadeelde 1] ), op 3 december 2018 en 9 juli 2020. [benadeelde 1] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat op zolder iets piepte en dat er rook was op de voorzolder, dat zijn vader ging kijken waar het geluid vandaan kwam en dat er allemaal rook in de zolderkamer kwam, dat papa zei dat ze op bed moesten liggen, dat papa toen wel ging kijken bij de rookmelder, dat het toen nog licht was, dat papa de rookmelder kapot trok en daarna weer ging liggen, dat ze allemaal gingen hoesten en dat hij een raam open wilde gaan doen, maar van papa terug moest komen en moest gaan liggen omdat hij anders meer rook zou inademen, dat hij vanaf het begin zei dat papa iemand moest bellen, hij dit zeker vijf of vier keer tegen papa heeft gezegd, hij papa echt gedwongen heeft om iemand te bellen en dat papa, nadat hij zijn telefoon had gevonden, de brandweer heeft gebeld.
Ten slotte is het hof van oordeel dat het vonnis verbetering behoeft, met dien verstande dat de volgende zin uit de overweging op pagina 8:
‘Gelet op dit alles gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte, zoals zijn oudste zoon heeft verklaard, pas na aandringen van zijn zoon 112 heeft gebeld en dat hij dat niet uit zichzelf heeft gedaan.’
wordt vervangen door:
Gelet op dit alles gaat het hof ervan uit dat verdachte, zoals zijn oudste zoon heeft verklaard, niet uit zichzelf ervoor heeft gekozen om de telefoon te pakken om hulp in te schakelen, maar dat hij pas na herhaaldelijk aandringen van zijn zoon zijn telefoon heeft gepakt en 112 heeft gebeld en dat het initiatief om hulp in te schakelen derhalve van zijn zoon kwam en niet van hemzelf.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte ter zake van ‘poging tot moord, meermalen gepleegd’ en opzettelijke brandstichting een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van het voorarrest, zal worden opgelegd.
De raadsman heeft, indien het hof komt tot oplegging van een gevangenisstraf, verzocht om te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht niet overschrijdt. Daartoe heeft de raadsman, op gronden als verwoord in de pleitnota, aangevoerd dat er allereerst sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Daarnaast is het feit gepleegd op een moment dat de verdachte de grip op zijn leven en band met kinderen verloor door een steeds schevere verhouding in het co-ouderschap. Hij heeft mede hierdoor de situatie als uitzichtloos ervaren. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte een first offender is.
Het hof overweegt als volgt.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot moord op zijn drie jonge kinderen en aan opzettelijke brandstichting met onder meer levensgevaar voor omwonenden. Verdachte heeft in de woonkamer op verschillende plekken brand gesticht, terwijl zijn kinderen op zolder lagen te slapen. Dit zijn zeer ernstige feiten. De kinderen bevonden zich in een afhankelijke positie van verdachte en waren weinig weerbaar. Uit de 112-melding blijkt hoe benard de situatie op zolder was en hoe angstig de kinderen moeten zijn geweest. De twee jongste kinderen zijn bewusteloos door de brandweer uit de woning gehaald. Dat alle drie de kinderen de brand hebben overleefd, is een buitengewoon gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte is te danken, maar aan het adequate optreden van de brandweer.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers vaak lange tijd last kunnen hebben van de psychische gevolgen en hinder ondervinden van dergelijke gebeurtenissen. De impact van het incident is ter terechtzitting in zowel eerste aanleg als in hoger beroep ook op indringende wijze door de moeder van de kinderen verwoord. Zo heeft zij verteld dat de kinderen niet alleen kunnen slapen, nachtmerries hebben en zomaar in huilen kunnen uitbarsten. De impact van het voorval op de hele familie, op vrienden en bekenden is groot. Voorts hebben de feiten de samenleving in het algemeen, de gemeenschap in de buurt van de woning aan de [adres] en de directe omgeving van de slachtoffers ernstig geschokt. Dergelijke feiten leiden bovendien in het algemeen tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Verdachte heeft zijn kinderen ernstig in levensgevaar gebracht. Hij moest door zijn oudste zoon worden aangespoord om actie te ondernemen toen er rookvorming op de zolderkamer was ontstaan. De kinderen, die op hun vader moeten kunnen vertrouwen, zijn door verdachte ernstig in de steek gelaten en niet door hem beschermd. Het hof rekent dit de verdachte zeer zwaar aan.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet worden volstaan met een andersoortige of lichtere straf dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor lange duur met zich brengt. Het hof legt in de regel voor een voltooide moord een gevangenisstraf voor de duur van ten minste 12 jaren op. Omdat in dit geval echter sprake is van een poging daartoe, wordt een derde daarvan in mindering gebracht. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord van drie personen en van opzettelijke brandstichting. Het hof acht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren in beginsel passend en geboden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 december 2020, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake een strafbaar feit.
Voorts heeft het hof de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht.
Toerekenbaarheid
Het hof heeft kennisgenomen van de rapporten die zijn uitgebracht over de persoon van de verdachte:
  • het rapport psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 21 mei 2019, opgesteld door psychiater S.E. Zijp;
  • het rapport psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 7 maart 2019, opgesteld door psycholoog H.E.W. Koornstra;
  • Daarnaast hebben psychiater H.T.J. Boerboom en GZ-psycholoog A.J. Klumpenaar, werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, op 30 november 2020 gerapporteerd over de persoon van de verdachte.
Voorts heeft het hof kennis genomen van de verklaring van de deskundigen Zijp, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 6 augustus 2019.
Het Pro-Justitia rapport van psychiater Zijp d.d. 21 mei 2019 houdt – voor zover hier relevant – het volgende in:
Betrokkene is een 31-jarige Nederlandse man met een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische, borderline, vermijdende en antisociale trekken. Betrokkene heeft geleerd om grip en controle op de wereld te krijgen door zich directief, bepalend en soms dwingend op te stellen. Om verlating of teleurstelling te voorkomen heeft hij geleerd anderen op emotionele afstand te houden. Met name in relatie tot zijn moeder en zijn ex-vrouw zijn er periodes geweest met, onder invloed van stress, grensoverschrijdend impulsief gedrag. Betrokkenes krenkbaarheid in combinatie met een, bij tijden, gestoorde agressie- en impulsregulatie heeft geleid tot suïcidale gedachten, uitspraken en gedragingen. De suïcidaliteit heeft een appellerend en dwingend karakter. Zo ook, indien bewezen, in de aanloop tot het tenlastegelegde.
(…)
De boven beschreven stoornis, met bijbehorende gedragspatronen, is reeds vanaf de adolescentie aanwezig.
(…)
Indien bewezen, is er een duidelijk verband tussen de persoonlijkheidsproblematiek en de hem tenlastegelegde feiten. Zonder deze stoornis in de ontwikkeling, met adequate coping en de mogelijkheden (crisisdienst, moeder, politie) die geboden zijn, was niet tot het tenlastegelegde gekomen. Echter, betrokkene had wel de gelegenheid en mogelijkheden om zijn handelen te beïnvloeden, maar heeft van deze mogelijkheden geen gebruik gemaakt. Ik adviseer het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen, gebaseerd op een driepuntsschaal.
(…)
Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de persoonlijkheid, tot uiting komend in de gedragsproblemen op jonge leeftijd, antisociale gedragingen in de tienertijd zoals vandalisme, spijbelen, wegblijven van huis, grensoverschrijdend gedrag richting moeder op adolescentenleeftijd en huiselijk geweld in de relatie met zijn ex-vrouw. Betrokkene heeft in zijn leven geprobeerd om verlating te voorkomen door zich enerzijds emotioneel afstandelijk op te stellen en anderzijds controlerend, bepalend en dwingend te zijn. Met name het laatste jaar is er een escalatie geweest van dwingend, subtiel dreigend, instrumenteel ingezet, suïcidaal gedrag met als doel het herstel van de relatie en zijn rol als vader in het leven van zijn kinderen. Betrokkene is boos en gekrenkt om wat hem is aangedaan, de pijn van verlating en het verlies van controle over het leven van zijn kinderen. Indien bewezen is deze dynamiek de verklaring voor hoe betrokkene zijn ex wilde straffen voor de pijn die ze bij hem veroorzaakte door haar alles te ontnemen wat zij ooit samen gehad hebben.
Het Pro-Justitia rapport van psychiater Koornstra d.d. 7 maart 2019 houdt – voor zover hier relevant – het volgende in:
Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een narcistische persoonlijkheidsstoornis.
(…)
Ten tijde van het tenlastegelegde bestond de antisociale persoonlijkheidsstoornis.
(…)
De hem tenlastegelegde brandstichting waarbij zowel hijzelf als zijn kinderen in levensgevaar zijn geweest, kan, indien bewezen, gezien worden in het verlengde van het gedrag dat hij reeds een jaar lang vertoonde jegens zijn ex-echtgenote en waarbij haar haar stalkte, onder druk poogde te zetten en zijn wil poogde op te leggen. Betrokkene wil herstel van de relatie maar in ieder geval herstel van zijn rol als vader zoals hij deze beleefde en wilde een grotere rol in het leven van zijn kinderen dan hem nu toegewezen was. Er is sprake van een sterk scheefgegroeide persoonlijkheid ten gevolge van ernstige verwenning in de jeugd waarbij hem geen enkele structuur werd opgelegd en hij slechts leerde dat iedereen zich naar zijn wensen voegde als hij maar dwingend genoeg was. Betrokkene heeft nooit geleerd enige behoefte uit te stellen en voorkwam verlating door controle middels dwang en mishandeling. Toen het eind 2017 toch tot een verlating en een afwijzing kwam, kon hij dit niet accepteren en ontwikkelde hij zich als stalker waarbij hij altijd nog probeerde de situatie naar zijn hand te zetten om de krenking ongedaan te maken. Vanuit deze dynamiek is, indien bewezen, te verklaren hoe betrokkene middels de hem tenlastegelegde brand [moeder benadeelden] wilde straffen voor de pijn die ze bij hem veroorzaakte. Indien bewezen, wordt op grond van bovenstaande dynamiek waarbij een duidelijk verband zichtbaar is tussen de persoonlijkheidsproblematiek en de hem tenlastegelegde feiten, geadviseerd deze betrokkene is verminderde mate toe te rekenen.
De conclusies en het PBC-advies van de psychiater Boerboom en GZ-psycholoog Klumpenaar houden onder meer het volgende in.
Betrokkene voldoet niet aan de criteria voor de narcistische persoonlijkheidsstoornis. De DSM-5 beschrijft alleen de zich geweldig vindende (vanzelfsprekende) narcistische persoonlijkheidsstoornis en niet het meer hypervigilante type, waar bij betrokkene sprake van is. Betrokkene voldoet wel aan het algemene criterium voor persoonlijkheidsstoornissen dat er een duurzaam, inflexibel patroon is van innerlijke ervaringen en gedragingen dat afwijkt van wat binnen de cultuur van betrokkene wordt verwacht. Dit komt tot uiting in de gebrekkige impulsbeheersing, interpersoonlijk functioneren, maar ook in de inadequaatheid van zijn emotionele reacties en in het waarnemen (cognities) en interpreteren van zichzelf, anderen en gebeurtenissen. Er kan derhalve gesproken worden van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken (in DSM-IV-TR-termen: persoonlijkheidsstoornis NAO). Gezien betrokkenes gewelddadig gedrag door zijn leven heen kan ook gesproken worden van antisociale trekken. Gezien het duurzame gedragspatroon passend bij de persoonlijkheidsstoornis kan gesteld worden dat er ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van de gestelde diagnose.
(…)
Betrokkene ervaarde in het proces van scheiding in 2018 telkens opnieuw krenkingen, verlies van controle en daarmee het verlies van zij identiteit en zelfbeeld. Daarop had hij steeds geen of inadequate reacties, zoals het stalkingsgedrag. Extrapolerend, passend bij de onderliggende dynamiek, is het gesprek met Veilig Thuis de laatste druppel geweest, waarna loochenen, acting out en regressief gedrag niet meer werkten om het zelfbeeld in stand te houden. De narcistische woede om wat zijn ex hem had aangedaan, het verlies van identiteit en exclusiviteit, zal geleid hebben tot het uitageren en projecteren op zijn ex van het gevoel alles te zijn ontnomen wat hem lief was Deze woede is dus uitgeageerd in het tenlastegelegde, indien bewezen. In andere woorden, betrokkene zou zijn ex ontnemen wat hem ontnomen was. Gezien de narcistische persoonlijkheidsproblematiek en dat betrokkene daardoor verminderd inzicht heeft in de onderliggende dynamiek wordt geadviseerd hem, indien bewezen, het tenlastegelegde in een verminderde mate aan hem toe te rekenen.
Het hof stelt vast dat de conclusies van de deskundigen op onderdelen van elkaar verschillen, met name ten aanzien van de vraag hoe de persoonlijkheidsstoornis van verdachte exact gelabeld/gekwalificeerd dient te worden aan de hand van de DSM 5. Zo heeft Koornstra geconcludeerd dat sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis, iets dat Zijp, Boerboom en Klumpenaar niet (als zodanig) hebben onderstreept. Volgens Zijp is sprake van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische, borderline, vermijdende en antisociale trekken. Boerboom en Klumpenaar concludeerden dat bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken.
In grote lijnen komen de conclusies van de deskundigen echter met elkaar overeen. Allen concluderen zij dat ten tijde van het tenlastegelegde bij verdachte sprake was van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale verschijnselen en dat er een rechtstreeks verband is tussen de psychische problematiek van verdachte en de tenlastegelegde feiten.
Voorts hebben alle deskundigen geadviseerd om de tenlastegelegde feiten, indien bewezen, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Het hof volgt voornoemde conclusies van de deskundigen om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren op basis van de onderbouwing ervan, en neemt deze over. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de verdachte strafbaar is en dat het bewezenverklaarde de verdachte verminderd kan worden toegerekend. Het hof weegt dit mee in de hoogte van de op te leggen straf.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Het opleggen van een straf als door de raadsman is bepleit doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de aard en ernst van het feit en is derhalve niet passend.
Op te leggen maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat tbs met verpleging van overheidswege niet geïndiceerd is, maar het hof in plaats daarvan tbs met voorwaarden zal gelasten. Subsidiair, indien het hof de maatregel tbs met voorwaarden wel geïndiceerd acht, heeft de raadsman voorwaardelijk verzocht om een maatregelenrapport te laten opmaken.
Het hof overweegt als volgt.
De maatregel van terbeschikkingstelling kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden. Een van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, zoals hier – kort gezegd – poging tot moord en opzettelijke brandstichting – en dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist kan tevens worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht). Voor oplegging van de maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Op grond van artikel 38, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht kan bij het gelasten van een tbs met voorwaarden een gevangenisstraf voor de duur van ten hoogste 5 jaren worden opgelegd. Het hof is van oordeel dat, in verband met de aard en ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van slechts 5 jaren en dat daardoor tbs met voorwaarden niet aan de orde is. Gelet op de hoogte van de op te leggen straf is behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel eveneens een gepasseerd station, nog daargelaten dat uit de rapportages die omtrent verdachte zijn uitgebracht het beeld naar voren komt dat bij de verdachte nauwelijks sprake is van een intrinsieke motivatie tot behandeling. Hetgeen de raadsman hierover heeft aangevoerd, leidt bij het hof niet tot een andere conclusie. Het hof zal derhalve geen tbs met voorwaarden gelasten. Gelet op het voorgaande moge duidelijk zijn dat het verzoek van de verdediging om de reclassering opdracht te geven tot het opmaken van een maatregelrapport met het oog op een eventuele tbs met voorwaarden wordt afgewezen.
Het hof heeft bij de vraag of een oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging is aangewezen, in het bijzonder acht geslagen op de inhoud van de hiervoor genoemde rapportages van de deskundigen Zijp, Koornstra, Boerboom en Klumpenaar, alsmede de verklaring van Zijp ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 6 augustus 2019.
Het hof heeft hiervoor, onder het kopje van de op te leggen straf, reeds de relevante passages uit deze rapporten aangehaald met betrekking tot bij de verdachte bestaande ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens. Hier wordt volstaan met een verwijzing naar die passages. Het hof stelt op grond van de inhoud van voornoemde rapportages en van hetgeen overigens omtrent de persoon van de verdachte is gebleken, vast dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de op 28 november 2018 bewezenverklaarde feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
Omtrent de inschatting van het recidivegevaar en aanbevelingen voor interventies die het recidivegevaar kunnen beperken is door de deskundig Zijp het volgende gerapporteerd:
Relevante risicoverhogende factoren volgens de HCR-20-V3 zijn een geschiedenis met geweld (huiselijk geweld) en antisociaal gedrag (pesten, spijbelen, vandalisme, stalken), problemen op gebied van intieme relaties en de forse persoonlijkheidsproblematiek. Beperkte respons op behandeling en toezicht is de reden tot zorg (recente ervaringen in GGZ niet positief, straatverbod niet effectief, politiebezoek op avond voor het tenlastegelegde heeft niet geleid tot accepteren van zorg of steun). Er zijn zorgen over betrokkenes inzicht in zijn problemen (eigen aandeel minimaliseren, verantwoordelijkheid buiten zichzelf leggen). Ik verwacht dat besef van noodzaak van behandeling bij betrokkene niet stand zal houden en zal stuiten op een gevoel van onbegrip en onjuist therapieaanbod bij betrokkene. Zijn problemen met stabiliteit (stemming en impulsiviteit), de verwachte problemen met het realiseren van adequate behandeling, ondersteuning, stress en behandeltrouw verhogen het risico op recidive. Beschermende factoren volgens SAPROF zijn beperkt, maar betrokkenes normale intelligentie, mogelijkheid tot werken, adequaat financieel beheer en vinden van passende woonruimte kunnen aangemerkt worden als beschermend, Betrokkene scoort negatief voor psychopathie (PCL-R). Het risico dat betrokkene, zonder intensieve en langdurige psychotherapeutische behandeling, in herhalingspatronen van dwingend, controlerend en in tijden van stress impulsief grensoverschrijdend gedrag, zal vervallen is zeer hoog. Binnen intieme relaties is de kans op herhaling van (ernstig) huiselijk geweld hoog. Het recidiverisico op suïcidaal gedrag is hoog. In hoeverre er ook sprake is voor gevaar voor letsel bij derden bij dergelijk suïcidaal gedrag hangt af van de bewezenverklaring van het tenlastegelegde. In ieder geval kan vastgesteld worden dat er gevaar is voor psychosociale schade bij derden (ex-partner, moeder en kinderen) als gevolg van instrumentele, dwingende suïcidale gedragingen. Dit geschatte risico wordt ondersteund door de risicotaxatie-instrumenten de HCR-20-V3 en SAPROF.
(…)
Voor het behandelen van de problematiek en verlagen van het recidiverisico is langdurige, intensieve psychotherapie geïndiceerd om betrokkene te leren inzien welke herhalingspatronen ten grondslag liggen aan zijn problemen op meerdere levensgebieden en, indien bewezen, het tenlastegelegde. Het realiseren hiervan is, zoals zojuist beschreven, problematisch voor zowel interne (betrokkenes problematiek, vermijden, externaliseren) als externe factoren (beschikbare behandelingen, wachttijden). Deze behandeling zal een moeizaam en langdurig proces zijn.
Ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 6 augustus 2019 heeft deskundige Zijp aangegeven dat het lastig zal zijn om een juiste behandeling te vinden. Binnen een vrijwillig kader is behandeling niet gelukt en evenmin is het gelukt om voorwaarden bij een voorwaardelijke straf of maatregel op te stellen. Verder verklaarde Zijp dat hoewel de verdachte nu wel zegt mee te willen werken, zij daar geen vertrouwen in heeft. In ideale omstandigheden zou een behandeling van twee jaar haalbaar moeten zijn, maar kijkend naar de persoon van deze verdachte, is ze daar niet positief over. Ze heeft verklaard dat nu duidelijk is geworden dat een tbs met voorwaarden niet realistisch is, tbs met dwangverpleging een oplossing is.
De deskundige Koornstra heeft – voor zover van belang en deels zakelijk weergegeven – het volgende gerapporteerd:
Om tot een inschatting van de kans op (gewelddadige) recidive te komen, werd gebruik gemaakt van de HKT-R voor een inventarisatie van de risicofactoren en de SAPROF voor een inventarisatie van de beschermende factoren. Verder werd gebruik gemaakt van de Stalking Risk Profile daar in het jaar voorafgaand aan de hem tenlastegelegde brandstichting waar zijn kinderen bij betrokken waren, sinds de scheiding sprake is geweest van stalking van [moeder benadeelden] en tevens zijn ex-partner. In dit kader is tevens gebruik gemaakt van de PCL-R, een psychopathie checklist.
(…)
De klinische inschatting in combinatie met de gestructureerde risicotaxatie (waarbij overigens de aantekening geldt dat deze op groepsniveau voorspellend is doch op individueel niveau niet meer dan een inventarisatie van risicofactoren is) leidt tot de inschatting van het recidiverisico op verder stalkingsgedrag als hoog doch het specifieke risico op geweld in deze stalking zoals, indien bewezen, het hem tenlastegelegde betrof, is lager daar er geen sprake van een expliciete dreiging met geweld, psychotische verschijnselen, middelengebruik, vernielingen en wapens . Wel wordt hierbij niet onvermeld gelaten dat het de omgeving van betrokkene, die al veel met betrokkene hebben meegemaakt waarbij geen aangifte is gedaan, dit risico als heel hoog heeft ingeschat en de dreigingen die hij volgens hen deed richting de kinderen, daar deze niet expliciet waren, niet meegenomen zijn in deze analyse. Indien dit wel zou gebeuren, zou de inschatting van de kans op vergelijkbare incidenten als het hem tenlastegelegde, indien bewezen, hoger zijn.
(…)
Uit de SAPROF komen als protectieve factoren naar voren de intelligentie, de mogelijkheid te werken, eigen financieel beheer te voeren, de levensdoelen en de inschatting dat hij zonder problemen een woonplek voor zichzelf kan vinden en betalen.
(…)
Betrokkene zou sinds de scheiding om hulp hebben gevraagd maar bleek dit tevens af te houden. Hij blijkt ook geen concrete hulpvraag te hebben; zijn lijden ligt in zijn beleving aan de ander en hij wil hulp om de situatie aan te passen. Waar echter wel degelijk hulp bij nodig is, is het komen tot inzicht in eigen dynamiek en problematiek en langdurig toezicht op zijn handelen zolang hij niet in staat is verantwoording voor zijn eigen gedrag te nemen en zich slechts slachtoffer voelt van niet-welwillende derden die het slecht met hem voor hebben. Indien bewezen, was sprake van een zeer agressief uitageren van de krenking waarbij hij zijn ex lijkt te hebben willen straffen voor de pijn die ze hem aangedaan heeft. In het hieraan voorafgaande jaar met stalking, wordt echter de hardnekkigheid van de problematiek al goed duidelijk. De behandelprognose is niet gunstig. (…) Er is amper sprake is van een intrinsieke behoefte aan behandeling (…).
De conclusies en het PBC-advies van de deskundigen Boerboom en Klumpenaar houden - naast hetgeen hiervoor daarover reeds is weergegeven en voor zover hier relevant - onder meer het volgende in
Met gebruikmaking van de SRP wordt het risico dat het stalkingsgedrag van betrokkene richting zijn ex-partner zal voortduren als hoog beoordeeld. Dit risico is verhoogd omdat betrokkene ongevraagd brieven richting zijn partner schrijft en hij, in de periode voor de tenlastegelegde feiten, veelvuldig contact zoekt met zijn partner. Teven is er sprake van een persoonlijkheidsstoornis, inclusief enige cognitieve vervormingen (denkfouten) waarbij betrokkene het stalkingsgedrag bagatelliseert en rationaliseert en waarbij hij meent ergens recht op te hebben.
(…)
Binnen de context van voortdurend stalkingsgedrag wordt het risico op geweld dat vanuit betrokkene richting zijn ex-partner uitgaat als hoog beoordeeld, wat betekent dat er interventies nodig zijn om het risico te verlagen. Een primaire reden dat het risico op geweld als hoog is beoordeeld is de aanwezigheid van diverse zogenaamde ‘rode vlag’ risicofactoren. Rode vlag risicofactoren zijn eigenschappen die relatief zeldzaam zijn onder stalkers, maar die, indien aanwezig, wel geassocieerd worden met een verhoogd risico op geweld. Bij betrokkene is er sprake van suïcidale ideatie en homicide, waarbij dit laatste wordt geconcludeerd op basis van de berichten van betrokkene richting zijn ex-partner waarin hij haar dreigt alles af te nemen wat haar lief is Tevens ontstaat de indruk dat hij geweld als laatste toevlucht ziet vanuit het ervaren van de situatie als uitzichtloos.
(…)
De HCR-20-V3 is een risicotaxatieinstrument dat gericht is op gewelddadig gedrag. Wanneer gekeken wordt naar de relevante historische items dan is er bij betrokkene sprake van gewelddadig en antisociaal gedrag vanaf voor zijn twaalfde levensjaar. Er is sprake geweest van partnergeweld binnen zijn relatie en was er sprake van een persoonlijkheidsstoornis. Er was sprake van een problematische opvoedingssituatie. Betrokkene bagatelliseert geweld naar zijn partner en kan spottend zijn naar anderen. De respons op verwijzing naar een behandeling was negatief. Kijkend naar de relevante klinische items heeft betrokkene nauwelijks inzicht in zijn stoornis, in gewelddadig gedrag en in de noodzaak tot behandeling. Wanneer de stress door controleverlies en//of krenking oploopt, is er sprake van affectieve, gedragsmatige en cognitieve instabiliteit. Wanneer gekeken wordt naar de relevante toekomstige items heeft betrokkene door zijn beperkte inzicht geen intrinsieke motivatie tot behandeling, maar zal zich wel aanpassen aan professionele ondersteuning. Momenteel zijn de leefomstandigheden van betrokkene onderhevig aan zijn verblijf in detentie en is het de vraag of hij zijn huis kan behouden. Hij heeft maar beperkt persoonlijke steun, met zijn moeder heeft hij geen contact meer. De respons op behandeling hangt af van een extern kader en of betrokkene in behandeling komt. Als betrokkene weer de controle zou verliezen schiet zijn coping nog steeds tekort. Overall scoort betrokkene hoog op de HCR-20-V3.
(…)
De SAPROF is een instrument dat zich richt op beschermende factoren voor gewelddadig gedrag. Wanneer gekeken wordt naar de interne items dan bieden deze betrokkene weinig bescherming. De beneden gemiddelde intelligentie is geen compensatie voor de onderliggende dynamiek. Betrokkene had geen hechte band in de kindertijd. Hij heeft weinig empathie en onder druk schieten zijn coping en zelfcontrole tekort. De motivationele items leveren beschermende factoren op, zoals dat betrokkene altijd werk, vrijetijdsbesteding had en hij zijn financiën goed beheerde. Betrokkene wil meewerken met behandeling, maar weet intrinsiek nog niet waar dit voor zou zijn. Zijn houding ten opzichte van autoriteiten is in het algemeen zonder problemen, maar dit is nog de vraag als het gaat om behandeling. Betrokkene had altijd realistische levensdoelen. Deze zijn sinds het tenlastegelegde in een ander daglicht komen te staan en zegt hij het leven dag voor dag te nemen. Kijkend naar de externe factoren, dan is het netwerk van betrokkene nihil en heeft hij geen intieme relatie meer. Hulpverlening en toezicht zegt hij te willen accepteren. Overall heeft betrokkene een matig aantal beschermende factoren.
(…)
De beschermende factoren wegen niet op tegen het recidiverisico dat komt uit de risicotaxatieinstrumenten.
(…)
Gezien de ernst van de persoonlijkheidsstoornis en onderliggende narcistische dynamiek, en de hoge kans op herhaling, is de inschatting dat betrokkene langdurige behandeling nodig heeft. Betrokkene wil meewerken met een behandeling, waarbij hij vanuit zijn beperkte inzicht nog geen volledige intrinsieke motivatie heeft. Dit is inherent aan de stoornis. Hij geeft aan dat er wel iets aan de hand was en dat er iets heeft gespeeld, en zijn verklaring voor de relatieproblemen was dat hij een gesloten persoon is. Aan de andere kant is het vanuit het willen beschermen van zijn zelfgevoel ook beangstigend behandeling aan te gaan en juist dat deel dat angst en woede geeft bloot te geven. Doordat betrokkene wel mee wil werken aan behandeling, maar hij ook nog niet weet waar dit over moet gaan, biedt een voorwaardelijk strafdeel bij een onvoorwaardelijke straf, onvoldoende waarborgen om betrokkene werkelijk in behandeling te laten komen en kan het recidiverisico onvoldoende worden gereduceerd. Behandeling moet zich richten op de persoonlijkheidsproblematiek, beginnend met psycho-educatie, psychotherapie, en kan ook gegeven worden ondanks het ontkennen van het tenlastegelegde. Het behandelen van de onderliggende dynamiek kan voor vermindering van recidive zorgen.
Het hof stelt vast dat alle deskundigen hebben geconcludeerd dat het risico op recidive van stalkingsgedrag (waarvan in casus sprake was en wat van kwaad tot erger ging, van mishandelingen tot uiteindelijk de bewezenverklaarde poging tot moord), alsook het risico op gewelddadig gedrag hoog is.
Het hof verenigt zich met de weergegeven informatie en bevindingen van de deskundigen met betrekking tot het recidiverisico en de noodzaak van langdurige behandeling. Zonder een dergelijke behandeling acht het hof de kans op recidive vanuit de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte hoog.
Het hof stelt vast dat aan de wettelijke criteria voor het opleggen van de maatregel van tbs is voldaan. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat op grond van het vorenstaande vaststaat dat bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en de door hem bewezenverklaarde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Tevens vindt het hof tegen de achtergrond van de ernst van de feiten en de overwegingen van de gedragsdeskundigen dat het gevaar dat van de verdachte uitgaat zodanig hoog is, dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verpleging van overheidswege eist. Het is naar het oordeel van het hof, gelet op het recidivegevaar, onverantwoord om te volstaan met een behandeling in een minder stringent kader dan in het kader van de tbs-maatregel met dwangverpleging, waarbij het hof al eerder heeft vastgesteld dat daar naar zijn oordeel strafrechtelijk gezien ook geen ander kader meer voor voorhanden is. Het hof zal gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevelen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelet op het bewezenverklaarde wordt de maatregel van tbs gelast ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd is.
Het hof komt – gelet op de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf en hetgeen hiervoor is overwogen – niet toe aan het ter terechtzitting in hoger beroep voorwaardelijk gedane verzoek van de raadsman.
Aanvulling van de overwegingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen
Vorderingen in eerste aanleg
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 11.002,18, bestaande uit materiële schade van € 1.002,18 (Ziekenhuis- revalidatiedaggeldvergoeding € 30,-, reiskosten € 188,-, hulpkosten € 500,-, kleding € 209,18, nachtlampjes € 50,- en rookmelders € 25,-) en immateriële schade van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep in zijn geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 10.927,18, bestaande uit materiële schade van € 927,18 (Ziekenhuis- revalidatiedaggeldvergoeding € 30,-, reiskosten € 188,-, hulpkosten € 500,- en kleding € 209,18) en immateriële schade van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep in zijn geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 12.682,78, bestaande uit materiële schade van € 2.682,78 (Ziekenhuis- revalidatiedaggeldvergoeding € 30,-, reiskosten € 188,-, hulpkosten € 500,-, kleding € 209,18 en extra kosten voor de opvang € 1.755,60) en immateriële schade van € 10.000,-. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep in zijn geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Verweren van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de ziekenhuis- revalidatiedaggeldvergoeding (€ 30,-), reiskosten (€ 188,-), en de kledingkosten (€ 209,18) voor alle benadeelde partijen toewijsbaar zijn.
De verdediging heeft met betrekking tot de hulpkosten (€ 500,-) bepleit dat het personenschade betreft en deze schade concreet dient te worden berekend en dus niet gezamenlijk voor drie benadeelde partijen kan worden beoordeeld. De verdediging verzoekt de materiële kostenpost ‘hulpkosten’ ten aanzien van elke benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Met betrekking tot de benadeelde partij [benadeelde 3] heeft de verdediging bepleit dat de materiële kostenpost ‘extra kosten voor opvang’ (€ 1.755,60) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Deze kosten zouden zijn gemaakt tussen december 2018 en februari 2019 en zijn gemaakt omdat de kinderen maandag en dinsdag niet meer bij de verdachte konden zijn. De verdediging heeft aangevoerd dat nu de moeder volledige gezag over de kinderen heeft aangevraagd en gekregen, zij voor de volledige zorg en opvang van de kinderen opdraait. De kosten zijn niet aan te merken als rechtstreekse schade die is geleden door het strafbare feit, aldus de verdediging.
Met betrekking tot de benadeelde partij [benadeelde 2] heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof wat betreft de materiële kostenposten ‘nachtlampjes’ (€ 50,-) en ‘rookmelders’ (€ 25,-).
Tot slot heeft de verdediging bepleit dat een bedrag van € 5.300,- aan immateriële schade redelijk en billijk is. Hierbij heeft de verdediging verwezen naar de draagkracht van de verdachte, de letselschaderichtlijn en een zaak van de rechtbank Roermond.
Materiële schade
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:746 bepaalt dat voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding het voldoende is dat feiten worden gesteld en komen vast te staan waaruit in het algemeen het geleden zijn van schade kan worden afgeleid. Alsdan staat het de rechter vrij om, mede in aanmerking genomen de aard van de schade, zonder nader bewijs aannemelijk te achten dat schade is geleden en de omvang hiervan vervolgens te schatten. Het verweer van de raadsman dat de materiële schadepost ‘hulpkosten’ concreet dient te worden berekend wordt daarmee verworpen.
Uit productie 2 bij de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 3] volgt dat in de periode van december 2018 tot en met februari 2019 er nog sprake van co-ouderschap was. Nu [benadeelde 3] op maandag en dinsdag niet meer bij de verdachte terecht kon doordat de verdachte in detentie zat naar aanleiding van het bewezenverklaarde, zijn er extra kosten gemaakt die rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof, net als de rechtbank, voldoende gebleken dat:
  • De benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.002,18 aan materiële schade (Ziekenhuis- revalidatiedaggeldvergoeding € 30,-, reiskosten € 188,-, hulpkosten € 500,-, kleding € 209,18, nachtlampjes € 50,- en rookmelders € 25,-);
  • De benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 927,18 aan materiële schade (Ziekenhuis- revalidatiedaggeldvergoeding € 30,-, reiskosten € 188,-, hulpkosten € 500,- en kleding € 209,18);
  • De benadeelde partij [benadeelde 3] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.682,78, aan materiële schade (Ziekenhuis- revalidatiedaggeldvergoeding € 30,-, reiskosten € 188,-, hulpkosten € 500,-, kleding € 209,18 en extra kosten voor de opvang € 1.755,60).
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 1] door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen acht het hof, net als de rechtbank, het billijk deze immateriële schade te begroten op een bedrag van € 10.000,- per benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente.
S
chadevergoedingsmaatregel
Het hof vernietigt de beslissingen van de rechtbank inzake toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, doch slechts voor zover daarbij vervangende hechtenis is bepaald, en bepaalt dat voor het overeenkomstige aantal dagen gijzeling kan worden toegepast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 55, 57, 157 en 289 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene, maar met vernietiging van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel voor zover het betreft de bepaalde vervangende hechtenis;
bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. J.J.J. Wubben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 11 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.J.J. Wubben is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.