ECLI:NL:GHSHE:2021:3912

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
20-003775-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor bedreiging en belediging van ambtenaren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte op 26 november 2019 voor bepaalde feiten werd vrijgesproken en voor andere feiten werd veroordeeld. De verdachte werd onder andere beschuldigd van bedreiging met een veerdrukwapen en belediging van een ambtenaar in functie. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken voor enkele feiten, maar had hem voor andere feiten veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 120 uren. Zowel de verdachte als de officier van justitie gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, eiste. De verdediging pleitte voor bevestiging van het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep voor de vrijspraken, maar heeft de officier van justitie ook niet-ontvankelijk verklaard voor de feiten waarvoor de verdachte was vrijgesproken.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden en moet een schadevergoeding van € 872,- betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003775-19
Uitspraak : 20 december 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zitting houdende te Roermond, van 26 november 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-074171-19 en 03-247568-19, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken voor de onder parketnummer 03-247568-19 tenlastegelegde feiten 2, 3 en 4 en de onder parketnummer 03-074171-19 tenlastegelegde feiten 1, 2 en 3 en het onder parketnummer 03-247568-19 tenlastegelegde feit 1 bewezenverklaard, die feiten gekwalificeerd als ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ (03-074171-19 feit 1), ‘eenvoudige belediging van een ambtenaar in functie meermalen gepleegd’ (03-074171-19 feit 2), ‘handelen in strijd met artikel 13 eerste lid van de Wet wapens en munitie’ (03-074171-19 feit 3 en 03-247568-19 feit 1), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts heeft de rechtbank beslist op de vordering benadeelde partij.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd om de vordering benadeelde partij integraal toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is bevestiging van het vonnis in eerste aanleg bepleit.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Namens de verdachte is op 3 december 2019 onbeperkt hoger beroep ingesteld. Voor zover het beroep gericht is tegen de vrijspraken, staat voor verdachte daartegen geen beroep open en zal hij daarom in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep. Nu de verdediging ter terechtzitting te kennen heeft gegeven dat er geen bezwaren zijn tegen het vonnis in eerste aanleg, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Mitsdien zal de verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep.
Door de officier van justitie is bij akte van 6 december 2019 onbeperkt hoger beroep ingesteld. Ter zitting heeft de advocaat-generaal naar voren gebracht dat de bezwaren tegen het vonnis van de rechtbank uitsluitend zien op de strafmaat en niet gericht zijn tegen de vrijspraken. Deze “partiële intrekking” is aldus na de aanvang van de behandeling van de zaak in hoger beroep ter terechtzitting, en daarmee niet tijdig, geschied. Wel heeft de advocaat-generaal daarmee te kennen gegeven haar bezwaren tegen de vrijspraken niet langer te handhaven, zodat, waar er ook geen ander rechtens te beschermen belang is dat noopt tot een behandeling van de feiten waarvoor vrijspraak is gevolgd, het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 onder parketnummer 03-247568-19, waarvoor de verdachte bij vonnis van 26 november 2019 is vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de strafmotivering en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en met verbetering van de gronden.
Het hof verbetert onder het kopje ‘De bewijsmiddelen’ (pagina 10) en ‘De overweging van de politierechter’ (pagina 13)
parketnummer 03-074171-03 in parketnummer 03-074171-19en verbetert het onder het kopje ‘de bewijsmiddelen’ onder a aangehaalde bewijsmiddel als volgt:
het proces-verbaal van aangifte van [aangever] d.d. 4 maart 2019 (pg. 6/7 van het hiervoor onder 1. weergegeven dossier)
Voorts verbetert het hof onder het kopje ‘de bewijsmiddelen’ (pagina 12)
parketnummer03-247568-03in
parketnummer 03-247568-19.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich onder andere schuldig gemaakt aan het bedreigen van een politieagent met een veerdrukwapen. De verdachte heeft niet alleen het veerdrukwapen getoond, maar ook daarmee op de politieagent gericht en de trekker overgehaald. De betreffende politieagent wist niet en kon ook niet weten dat het om een veerdrukwapen ging, te meer niet nu dit wapen een sprekende gelijkenis vertoonde met een pistool merk Walther type P99 en hij heeft zich bedreigd gevoeld. Tevens heeft verdachte door zijn daden de openbare veiligheid ernstig geschaad, hetgeen tot gevoelens van onrust leidt in de samenleving. Het hof is van oordeel dat ondanks het gegeven dat het carnaval was en de verdachte beweerdelijk een zeer misplaatse carnavalsgrap heeft gemaakt het voor de verdachte heel anders had kunnen aflopen. De betreffende agent had zich zo bedreigd kunnen voelen dat hij zijn dienstwapen had getrokken en daarmee een schot in de richting van de verdachte had kunnen afvuren. Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij ervoor heeft gekozen om een op een vuurwapen gelijkend voorwerp mee te nemen en dit in de publieke ruimte tegenover de politieagent ter hand te nemen, op hem te richten en de trekker over te halen.
Het hof overweegt voorts dat er streng dient te worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens, ook als het gaat om nepvuurwapens zoals een veerdrukwapen, nu deze ook gebruikt worden bij het plegen van ernstige misdrijven.
Verder heeft de verdachte verbalisanten, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, op grove wijze beledigd en hen in hun goede eer en naam aangetast. Daarmee heeft hij er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het openbaar gezag.
Het hof rekent dit alles de verdachte aan.
Daarnaast heeft het hof bij de strafoplegging rekening gehouden met het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende de verdachte d.d. 6 oktober 2021. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van de Wet wapens en munitie en bedreiging.
Voorts heeft het hof acht geslagen op landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. In het geval van bedreigen door middel van het tonen van een (nep)vuurwapen zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden als passend kunnen worden beschouwd. Daarbij is nog niet in strafverzwarende zin rekening gehouden met het feit dat de verdachte met het veerdrukwapen gericht de trekker heeft overgehaald. Voorts heeft meegewogen dat ten aanzien van de verdachte is bewezenverklaard belediging van een ambtenaar in functie meermalen gepleegd en het voorhanden hebben van nog een ander veerdrukwapen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur 6 maanden met zich brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering benadeelde partij [aangever]
De benadeelde partij [aangever] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 872,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep tot een bedrag van € 300,- toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [aangever] als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 872,- aan immateriële schade, voor welk bedrag de verdachte aansprakelijk is. Het hof ziet voldoende causaal verband tussen de bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en gestelde immateriële schade.
Het toe te wijzen bedrag van € 872,- schadevergoeding zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente. De aanvangsdatum van de verschuldigdheid van de wettelijke rente wordt bepaald op 4 maart 2019.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [aangever] is toegebracht tot een bedrag van € 872,-. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregelen tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

BESLISSING

Het hof:
verklaart het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk.
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-247568-19 onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-074171-19 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 872,00 (achthonderdtweeënzeventig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2019 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-074171-19 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 872,00 (achthonderdtweeënzeventig euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2019 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat
gijzeling voor de duur van ten hoogste 17 (zeventien) dagenkan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. F. van Es, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. E.A.A.M. Pfeil, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 20 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.