In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen. De politierechter heeft de verdachte een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd en de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen tot een bedrag van € 5.652,22, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De advocaat-generaal heeft in dat kader een gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot € 5.224,72 voorgesteld. De raadsman van de verdachte heeft verweer gevoerd en betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering.
Het hof heeft het beroep van de verdachte verworpen en het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 5.224,72, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook de verplichting tot schadevergoeding hoofdelijk opgelegd aan de verdachte en zijn mededader. De duur van de gijzeling is vastgesteld op maximaal 61 dagen indien verhaal niet mogelijk blijkt. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat dit deel van de vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.