ECLI:NL:GHSHE:2021:3902

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
20-000459-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de strafzaak van diefstal door twee of meer verenigde personen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen. De politierechter heeft de verdachte een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd en de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen tot een bedrag van € 5.652,22, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De advocaat-generaal heeft in dat kader een gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot € 5.224,72 voorgesteld. De raadsman van de verdachte heeft verweer gevoerd en betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering.

Het hof heeft het beroep van de verdachte verworpen en het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 5.224,72, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook de verplichting tot schadevergoeding hoofdelijk opgelegd aan de verdachte en zijn mededader. De duur van de gijzeling is vastgesteld op maximaal 61 dagen indien verhaal niet mogelijk blijkt. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat dit deel van de vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000459-20
Uitspraak : 20 juli 2021
TEGENSPRAAK (ex. art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 12 februari 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-226127-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde ] geheel toegewezen tot een bedrag van € 5.652,22, te vermeerderen met de wettelijke rente (met dien verstande dat verdachte niet gehouden is tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald) en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, behoudens wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde ] , en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal toewijzen tot een bedrag van € 5.224,72, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft een strafmaatverweer gevoerd. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [benadeelde ] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust met aanvulling van de strafmotivering, behalve voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde ] en de schadevergoedingsmaatregel.
Aanvulling strafmotivering
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van het misdrijf, de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en het omvangrijke uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende de verdachte d.d. 7 mei 2021 (dat 27 pagina’s omvat), er geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking komt. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman naar voren gebracht dat het momenteel goed gaat met de verdachte en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte zal doorbreken. Naar het oordeel van het hof is deze stelling onvoldoende feitelijk onderbouwd en het hof gaat daaraan dan ook voorbij. De in dit verband door de raadsman aangevoerde omstandigheden – te weten dat het toezicht goed verloopt dat aan de verdachte is opgelegd in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis in een andere zaak en dat hij sinds die schorsing niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie – zijn in ieder geval onvoldoende. Overigens is verdachte sinds bedoelde schorsing (hof: die per 20 maart 2020 was, zie pagina 2 van genoemd uittreksel) wel in aanraking gekomen met de politie gezien de openstaande zaak betreffende een feit dat op 5 april 2020 in Barneveld zou zijn gepleegd (zie pagina 3 van het uittreksel). Het hof overweegt dat de verdachte geen lering lijkt te trekken uit eerder opgelegde straffen, wat ook wel volgt uit eerder opgelegde gevangenisstraffen ter zake van soortgelijke feiten en de in januari 2017 opgelegde ISD-maatregel voor de duur van twee jaar en het vervolgens begaan van onderhavig feit zo’n drie en een halve maand na het beëindigen van die maatregel
.
Het hof ziet gelet op genoemde omstandigheden geen aanleiding om af te wijken van de door de politierechter opgelegde straf. Het hof verwerpt daarbij het verweer van de raadsman dat er geen reden is om aan de verdachte een hogere straf op te leggen dan aan zijn medeverdachte.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde ]
De benadeelde partij [benadeelde ] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.652,22 bestaande uit materiële schade. De vordering bestaat uit de volgende posten:
- Speaker 8 Ohm, 3W 5cm Type Visaton € 12,40
- Bankbiljetlezer MEI € 2.345,28
- Kassa behuizing V2 in RAL9004 € 792,54
- Deur kassa V3 full service in RAL9004 € 405,00
- Ruilunit PCT touchscreen 15" € 1.192,00
- Werkuren € 760,00 (8 x € 95,00)
- Voorrij-tarief € 145,00
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen tot een bedrag van € 5.652,22, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 5.224,72, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. De raadsman heeft hierbij aangevoerd dat er bij het voegingsformulier een machtiging van de [benadeelde ] zit welke is ondertekend door [gemachtigde benadeelde] , maar dat uit de stukken niet blijkt dat [gemachtigde benadeelde] gemachtigd is door de [benadeelde ] . Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de factuur niet lijkt overeen te komen met de werkelijke schade.
Het hof stelt vast dat [gemachtigde benadeelde] op briefpapier van de [benadeelde ] een machtiging heeft afgegeven aan de NODR, die vervolgens een verzoek tot schadevergoeding namens de [benadeelde ] heeft ingediend. Nu er voorts geen aanwijzingen zijn van het tegendeel, gaat het hof ervan uit dat [gemachtigde benadeelde] bevoegd was om namens de [benadeelde ] een machtiging af te geven aan de NODR. Het hof merkt overigens ten overvloede op dat de regeling omtrent de vertegenwoordigingsbevoegdheid is bedoeld om de rechtspersoon te beschermen en niet de verdachte. De benadeelde partij is derhalve ontvankelijk in de vordering.
Het hof stelt vast dat volgens de factuur van IPPARKING van 21 juni 2019 8 werkuren aan de gemeente in rekening zijn gebracht, maar dat uit de bijgevoegde werkbonnen blijkt dat er in totaal maar 3,5 uren aan service visits zijn geregistreerd. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat meer uren zijn gewerkt. De behandeling van de zaak aanhouden om de benadeelde partij alsnog in de gelegenheid te stellen deze uren nader te onderbouwen, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Gelet hierop en op het in dit verband gevoerde verweer zal het hof de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de overige 4,5 uren (4,5 x € 95,00 = € 427,50) niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Ten aanzien van de rest van de vordering van de benadeelde partij is het hof van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.224,72. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat op een overgelegd stuk betreffende een service visit staat vermeld dat de kassa compleet moet worden vernieuwd, dat de behuizing en deur zijn beschadigd, dat het pct scherm, biljetlezer, biljet kluis en intercom speaker moeten worden vervangen en dat IP Parking hiervoor een offerte maakt. Vervolgens heeft de gemeente een gespecificeerde offerte geaccepteerd, waarna een gelijk bedrag aan de gemeente is gefactureerd. De verdachte is tot vergoeding van genoemde schade van € 5.224,72 gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof is voorts van oordeel dat de verplichting tot schadevergoeding hoofdelijk opgelegd dient te worden.
Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2019 zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde ] is toegebracht tot een bedrag van € 5.224,72. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding hoofdelijk op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde ] en doet in zoverre opnieuw recht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde ] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.224,72 (vijfduizend tweehonderdvierentwintig euro en tweeënzeventig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde ] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.224,72 (vijfduizend tweehonderdvierentwintig euro en tweeënzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 61 (eenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 juni 2019.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. D.A.E.M. Hulskes, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 20 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. D.A.E.M. Hulskes en G.P.M.F. Mols zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.