ECLI:NL:GHSHE:2021:3901

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
20-003610-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant inzake mishandeling van een ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 18 november 2019 werd veroordeeld voor mishandeling van een ambtenaar. De politierechter legde een gevangenisstraf van vier weken op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, en kende een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij, verbalisant 1, ter hoogte van €150,00. De verdachte, geboren in 1982 en thans verblijvende in het Huis van Bewaring Roermond, heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit en een (deels) voorwaardelijke straf heeft voorgesteld, gezien de ouderdom van het feit. Het hof heeft het beroep op vrijspraak verworpen en de verklaringen van de verbalisanten als betrouwbaar beoordeeld. Het hof concludeert dat de verdachte met opzet de kans heeft aanvaard dat verbalisant 1 pijn en letsel zou oplopen door hem in het gezicht te krabben en te duwen.

Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij beoordeeld en geen aanleiding gezien om de schadevergoeding te matigen. De verdediging voerde aan dat de verdachte de eerder opgelegde voorwaardelijke straf al had uitgezeten, maar het hof oordeelde dat hier onvoldoende bewijs voor was. Uiteindelijk bevestigde het hof het vonnis van de politierechter, met inachtneming van de relevante wetsartikelen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003610-19
Uitspraak : 19 juli 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 18 november 2019 met parketnummer 01-845615-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer 03-157794-16, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [adres]
thans uit anderen hoofde verblijvende te Huis van Bewaring Roermond te Roermond.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1] toegewezen tot een bedrag van € 150,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten slotte heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer 03-157794-16, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Namens de verdachte is op 19 november 2019 tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van hetgeen primair aan de verdachte is tenlastegelegd en ten aanzien van de op te leggen straf bepleit dat, gelet op de ouderdom van het feit, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer op zijn plaats zou zijn en een (deels) voorwaardelijke straf zou moeten worden opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop het berust, met aanvulling van het vonnis met de hierna te noemen bewijsoverweging, de overweging betreffende de vordering van de benadeelde partij en de overweging betreffende de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf.
Het hof zal voorts de van toepassing zijnde wetsartikelen aanvullen.
Daarnaast zal het hof – nu het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering – indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, de inhoud van de bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, uitwerken in een aanvulling op dit verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Aanvullende bewijsoverweging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van hetgeen primair aan de verdachte tenlastegelegd is. Daartoe is – kort weergegeven – aangevoerd dat de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] niet strookt met de verklaring van de verdachte en dat uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] afgeleid zou kunnen worden dat een en ander anders is gegaan dan door [verbalisant 1] is verklaard. Subsidiair is aangevoerd dat het niet de bedoeling van de verdachte was om [verbalisant 1] te verwonden, nu de verdachte slechts probeerde weg te komen.
Het hof ziet geen enkele aanleiding tot twijfel aan de juistheid, betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van het mede door verbalisant [verbalisant 1] op ambtseed opgemaakte proces-verbaal en van zijn aangifte. Daaruit volgt onder meer dat de verdachte met zijn hand in het gezicht van [verbalisant 1] heeft gedrukt en met zijn nagels in diens gezicht heeft gekrabd. Naar het oordeel van het hof staat dan ook zonder enige twijfel vast dat de verdachte verbalisant [verbalisant 1] in diens gezicht heeft gekrabd en geduwd. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] leidt niet tot een ander oordeel.
Door aldus te handelen heeft de verdachte minstgenomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [verbalisant 1] pijn en letsel zou oplopen.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.
Aanvullende overweging betreffende de vordering van de benadeelde partij
De verdediging heeft aangevoerd dat de vergoeding van de geleden schade dient te worden gematigd, nu slechts sprake was van lichte krassen in het gezicht van [verbalisant 1] .
Het hof ziet in hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht geen enkele aanleiding om tot matiging over te gaan. Uit de toelichting op het schadeonderbouwingsformulier blijkt genoegzaam dat de benadeelde partij [verbalisant 1] gedurende enige tijd hinder heeft ondervonden van de krassen in zijn gezicht. Het door de politierechter toegewezen bedrag tot vergoeding van de schade komt het hof niet bovenmatig voor.
Aanvullende overweging betreffende de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 03-157794-16.
Door de verdediging is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder door de politierechter in de rechtbank Limburg onder parketnummer 03-157794-16 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand, nu bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant onder parketnummer 01-155116-18 de vordering tot tenuitvoerlegging al is toegewezen en er aanwijzingen zijn dat de verdachte de straf al heeft uitgezeten.
Het hof overweegt het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn onvoldoende aanwijzingen naar voren gekomen dat de verdachte de eerder door de politierechter in de rechtbank Limburg onder parketnummer 03-157794-16 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand al heeft uitgezeten. Voorts merkt het hof op dat een eerdere beslissing tot tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf niet in de weg staat aan toewijzing van de vordering in de onderhavige zaak.
Het hof verwerpt het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging.
Aanvulling van de van toepassing zijnde wetsartikelen.
Het hof vult de van toepassing zijnde wetsartikelen aan met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. dr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 19 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.