ECLI:NL:GHSHE:2021:390

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
200.284.651_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een geschil tussen ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2016, in het kader van een geschil tussen de ouders. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om de ondertoezichtstelling te beëindigen en de GI te vervangen. De vader en de GI verzetten zich hiertegen, stellende dat er een ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige bestaat. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 januari 2021, waarbij de betrokken partijen hun standpunten naar voren brachten. De moeder betwist dat er een ontwikkelingsbedreiging is en wijst op klachten die zijn ingediend tegen de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. De GI en de vader daarentegen stellen dat de moeder het contact tussen de vader en de minderjarige belemmert, wat schadelijk is voor de ontwikkeling van het kind. Het hof oordeelt dat de wettelijke vereisten voor verlenging van de ondertoezichtstelling zijn voldaan, gezien de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarige door de conflicten tussen de ouders en het gebrek aan onbelast contact met de vader. De moeder wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot vervanging van de GI, en de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 11 februari 2021
Zaaknummer : 200.284.651/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/359317 / JE RK 20-898
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.C. Appünn,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader), bijgestaan door mr. G.A. Verstijnen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 juli 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 15 oktober 2020, heeft de moeder verzocht bij beschikking, uitvoerbaar verklaard bij voorraad:
primair:voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen;
subsidiair:de GI te vervangen door een andere GI, anders dan Stichting Jeugdbescherming Brabant.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 december 2020, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 5 januari 2021, heeft de vader verzocht om de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en hetgeen door de moeder in hoger beroep is verzocht, af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Appünn;
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader, bijgestaan door mr. Verstijnen.
2.4.1.
De raad heeft het hof bij brief d.d. 11 december 2020 bericht dat hij niet op de mondelinge behandeling in hoger beroep zal verschijnen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 10 november 2020;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 30 december 2020;
- de tijdens de mondelinge behandeling door mr. Appünn overgelegde en voorgedragen pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.3.
Bij beschikking van 19 juli 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI.
3.4.
Bij beschikking van 5 september 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant bepaald dat de vader gerechtigd is tot begeleide omgang met [minderjarige] in het Omgangshuis van Stichting [stichting] te [plaats] , waarbij de invulling van de omgang zal geschieden door het omgangshuis. Daarnaast heeft de rechtbank de ouders bevolen gevolg te geven aan de oproep van Stichting [stichting] en bepaald dat de vader in afwachting van de start van het traject bij het Omgangshuis gerechtigd is tot begeleide omgang met [minderjarige] , waarbij de invulling van de omgang zal geschieden door de GI.
3.5.
Bij beschikking van 22 januari 2019 heeft de rechtbank Oost-Brabant – voor zover hier van belang – bepaald dat de moeder een dwangsom zal verbeuren van € 250,- per keer, met een maximum van € 10.000,-, voor elke keer dat zij in gebreke mocht blijven haar medewerking te verlenen aan de door de GI in de schriftelijke aanwijzing van 23 oktober 2018 vastgestelde contactregeling.
De rechtbank heeft voorts het aanvullende verzoek van de moeder tot vervanging van de GI afgewezen.
3.6.
Bij beschikking van 6 maart 2020 heeft de rechtbank Oost-Brabant – voor zover hier van belang – de beschikking van 5 september 2018 gewijzigd, voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, en de regeling zoals opgenomen in het gedetailleerde driemaandenplan van de GI, zoals besproken tijdens de mondelinge behandeling bij het gerechtshof van december 2019, opgenomen in de beschikking. Daarnaast heeft de rechtbank de moeder veroordeeld tot betaling aan de vader van een dwangsom van € 250,-, met een maximum van € 10.000,-, voor elke dag en iedere keer dat zij in strijd zal handelen met voormeld driemaandenplan van de GI of enig gedeelte ervan.
3.7.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 19 juli 2020 tot 19 juli 2021.
De rechtbank heeft bij deze beschikking verder het verzoek van de moeder tot vervanging van de GI afgewezen.
3.8.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat nog steeds sprake is van een ontwikkelings- bedreiging bij [minderjarige] . De moeder heeft een klacht tegen de raadsonderzoeker ingediend bij het college van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ), welke klacht gegrond is verklaard. Het SKJ heeft bepaald dat de raadsrapportage van 1 mei 2018 alsmede de daarin opgenomen afwegingen omtrent (gedwongen) hulpverlening voor wat betreft de beeldvorming rondom de persoon van de moeder, [minderjarige] en de vader, niet meer mag worden gebruikt voor juridische procedures. De moeder heeft verder een klacht ingediend tegen de GI, welke eveneens voor het overgrote deel gegrond is verklaard. De klachtencommissie van de GI heeft in de uitspraak van 8 oktober 2020 geoordeeld dat de GI, ondanks dat zij op de hoogte was van de onjuiste en onvolledige voorinformatie uit het raadsrapport, ten onrechte heeft nagelaten om een zelfstandig feitenonderzoek te verrichten. Verder is geoordeeld dat de GI partijdig heeft gehandeld. Door deze uitspraak is sprake van nieuwe informatie en komt de situatie in een ander daglicht te staan. Er is geen betrouwbaar deskundigenrapport beschikbaar, dat de conclusie dat bij [minderjarige] sprake is van een ontwikkelingsbedreiging kan dragen. Er zijn praktisch geen andere feiten beschikbaar dan de eigen waarnemingen van de gezinsvoogd.
De rechtbank heeft verder ten onrechte geen acht geslagen op de jurisprudentie die door de moeder in eerste aanleg is ingebracht, waaruit blijkt dat het enkele feit dat er geen contactregeling is, onvoldoende grond vormt voor een ondertoezichtstelling. De moeder betwist dat zij het contact tussen de vader en [minderjarige] tegenhoudt. Er is wekelijks contact tussen de vader en [minderjarige] , waarbij de moeder zich inzet om het contact te laten plaatsvinden. Voorts is het niet zo dat er door de GI contact tot stand gebracht moest worden; ook voor de aanvang van de ondertoezichtstelling was er sprake van contact. De GI heeft nagelaten dit in haar stukken aan de rechtbank en aan het hof te vermelden. Verder kan de moeder ook instemmen met de uitbreiding van het contact tussen de vader en [minderjarige] , maar dit moet wel veilig zijn. Er is sprake (geweest) van huiselijk geweld; dit is echter nooit onderzocht. Nader onderzoek is daarom noodzakelijk. Dit onderzoek moet zich vooral richten op de veiligheid van [minderjarige] en op in hoeverre vanuit de vader psychische druk wordt uitgeoefend en/of er (vanuit de vader) sprake kan zijn van een onbelast contact met [minderjarige] .
De ondertoezichtstelling werkt verder belemmerend en beknellend. Er zijn door de GI geen verbetertrajecten of leerdoelen gesteld, waardoor op geen enkele wijze vooruitgang wordt geboekt met de ondertoezichtstelling. Door de beëindiging van de ondertoezichtstelling kan er eindelijk rust komen voor iedereen. De moeder zal zich ook na de ondertoezichtstelling blijven inzetten voor het contact tussen de vader en [minderjarige] .
3.10.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Er is sprake van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] , waardoor een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De GI gaat voor die conclusie al lang niet meer uit van de inhoud van het door de moeder aangehaalde raadsrapport. De GI heeft veel informatie opgedaan zowel uit de eigen contacten als uit de ingezette hulpverlening. De GI dient op grond van de Jeugdwet zich te richten op de verzameling van feiten en heeft besloten om alsnog onderzoek te doen naar het verleden van de ouders door personen en/of instanties aan beide kanten te horen.
De ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] bestaat uit het feit dat het contact tussen de vader en [minderjarige] zeer beperkt is waardoor er (nog) steeds geen genormaliseerd contact mogelijk is. Een onbelast frequent en normaal contact met beide ouders is van belang voor de identiteits-ontwikkeling van [minderjarige] . Daarnaast is sprake van een verstoorde relatie tussen de ouders waardoor [minderjarige] zeer waarschijnlijk wordt belast. De moeder heeft een aantal keer het klachtgedrag van [minderjarige] (buikpijn, overgeven in de auto op de terugweg van het contactmoment, meer aanhankelijkheid naar de moeder) beschreven. De moeder koppelt dit klachtgedrag aan de contactmomenten met de vader. De vader verklaart dat [minderjarige] tijdens de contactmomenten uitspraken doet als: “Ik mag niet naar jou toe” en “wanneer krijgen wij meer tijd samen?”. Zowel Oosterpoort als de GI zijn van mening dat het klachtgedrag van [minderjarige] goed te verklaren is door de ouderstrijd. De communicatie tussen de ouders is moeizaam te noemen. Het over en weer mededelen van boodschappen gaat redelijk. Het daadwerkelijk communiceren en tot overleg of compromis komen over het belang van [minderjarige] is nog niet mogelijk gebleken; dit vergroot de kans op strijd.
De GI wil een traject doorlopen waarbij de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] geleidelijk aan verder worden uitgebreid naar een reguliere contactregeling. Dit traject mag, gelet op de leeftijd van [minderjarige] en de spanning die dit voor haar oproept, niet te lang duren. De GI is, gelet op de zorgen van de moeder, zorgvuldig te werk gegaan met de contacten tussen de vader en [minderjarige] . De contacten werden eerst begeleid door een professionele instantie en daaruit kwamen weinig aandachtspunten naar voren. Er zijn daarom geen feiten bekend die een onbegeleide weekendregeling met de vader op voorhand onmogelijk maken. De uitbreiding van de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] staat al vanaf juni 2020 stil, omdat de moeder zich hier niet in kan vinden. De contacten vinden daarom nog steeds één keer per week gedurende anderhalf uur plaats, waarbij de overdrachtsmomenten worden begeleid door de GI. Op 17 september 2020 is een nieuw driemaandenplan voorgesteld door de GI, wat tot op heden nog niet is uitgevoerd. De moeder kan niet meedenken over een nieuwe contactregeling, omdat zij vindt dat zij niet genoeg informatie heeft om de uitbreiding van de contactregeling op te baseren. Daarnaast geeft de moeder aan dat [minderjarige] nog steeds klachtgedrag laat zien. De GI ziet en ervaart geen intrinsieke motivatie bij de moeder om [minderjarige] daadwerkelijk contact met de vader te laten hebben, anders dan een minimaal begeleid contact dat plaatsvindt onder de door de moeder gestelde voorwaarden; hiervan was ook voor de ondertoezichtstelling reeds sprake. Dit is geen houdbare en gezonde omgangssituatie voor [minderjarige] . De GI heeft daarom onlangs een nieuw verzoek tot vaststelling van een contactregeling tussen de vader en [minderjarige] bij de rechtbank ingediend. De GI ziet niet hoe de ouders zonder ondertoezichtstelling tot een reguliere contactregeling tussen de vader en [minderjarige] zouden moeten komen; ook om die reden is een verlenging van de ondertoezicht-stelling noodzakelijk.
3.11.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Er is sprake van een herhaling van zetten. De vader verwijst daarbij naar de inhoud van de beschikking van het gerechtshof van 9 juli 2020 betreffende de vorige verlenging van de ondertoezichtstelling. De situatie is nog steeds ongewijzigd. [minderjarige] wordt in haar ontwikkeling bedreigd en een verlenging van de ondertoezichtstelling is daarom noodzakelijk. Vrijwillige hulpverlening faalt en zelfs gedwongen hulpverlening wordt door de moeder geweigerd. De hoofdconclusie van Veilig Thuis, de raad en andere organisaties is dat het gedrag van de moeder ervoor zorgt dat er geen veilige hechting tussen de vader en [minderjarige] kan ontstaan. Daarbij komt dat de houding van de moeder over de vader negatief is en zij [minderjarige] bij hem weghoudt; dit heeft invloed op [minderjarige] . Telkens wanneer de conclusie van een instantie of persoon is dat de vader prima contact met [minderjarige] kan hebben, dient de moeder een klacht in. De moeder ziet op tegen contact tussen de vader en [minderjarige] . Er is nooit sprake geweest van een reguliere contactregeling. De vader mocht [minderjarige] voor de ondertoe-zichtstelling alleen zien in het huis van de moeder in aanwezigheid van de moeder en haar zus. De moeder stelt telkens zoveel eisen aan het contact dat er praktisch gezien geen contact plaatsvindt. Aan elk contactmoment gaat een uitgebreide e-mailwisseling vooraf en die geeft strijd tussen de ouders. Door de tussenkomst van de GI is er sprake van een contactregeling. Er moet nu gewerkt worden aan een uitbreiding daarvan naar een reguliere contactregeling. De moeder weigert continu haar medewerking en zij zorgt telkens voor vertraging in dit traject. De moeder is ernstig overbezorgd en over-zorgvuldig. De vader weerspreekt dat er huiselijk geweld heeft plaatsgevonden; er dient gekeken te worden naar de feiten. Er zijn verschillende instanties betrokken geweest bij de ouders en zij concluderen alle dat er niets met de vader aan de hand is. De vader verzet zich tegen een nader onderzoek omdat dan het contact met [minderjarige] opnieuw stil komt te liggen. Daarbij komt dat de moeder geen uitkomst zal accepteren die afwijkt van haar standpunt. De vader weerspreekt verder dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] enkel is gebaseerd op het niet tot stand komen van een contactregeling. Vast staat dat de ouders niet goed met elkaar communiceren, dat [minderjarige] last heeft van de strijd tussen de ouders en dat de moeder geen tegenspraak en hulp accepteert. De conclusie van de rechtbank wordt gedeeld door alle professionele instanties en is niet enkel gebaseerd op het door de moeder aangehaalde raadsrapport.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
Verlenging van de ondertoezichtstelling
3.12.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.12.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.12.3.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. Uit de eigen waarnemingen van de GI en de verschillende betrokken professionele hulpverleningsinstanties (waaronder Oosterpoort) is de GI gebleken dat [minderjarige] om meerdere redenen ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Op basis hiervan heeft de GI de rechtbank verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen. Het hof baseert zijn oordeel over de rechtmatigheid van de verlenging van de ondertoezichtstelling op de feiten en omstandigheden ten tijde van de bestreden beschikking en zoals die nu zijn, waarbij de inhoud van het raadsrapport van 1 mei 2018 als bron van ter zake doende feiten en omstandigheden geen rol speelt. Voor zover de moeder in hoger beroep heeft aangevoerd dat door de uitspraak van de klachtencommissie van de GI van 8 oktober 2020 sprake is van nieuwe informatie waaruit zou blijken dat de grond voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet (langer) aanwezig is, overweegt het hof dat de onderdelen van de klachten die door de klachtencommissie gegrond zijn verklaard daar niet op zien. De uitspraak van de klachtencommissie doet naar het oordeel van het hof niet af aan de hieronder genoemde concrete feiten en omstandigheden die tot het oordeel leiden dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd.
3.12.4.
De concrete bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] bestaat hierin dat er tot op heden – ondanks de betrokkenheid van de GI en diverse professionele hulpverleningsinstan-ties – nog steeds geen onbelast contact tussen [minderjarige] en de vader mogelijk is geweest. De moeder blijft op alle fronten problemen zien die het werkelijke contactherstel tussen de vader en [minderjarige] belemmeren. [minderjarige] krijgt daardoor van de moeder onvoldoende ruimte om onbelast contact met de vader te kunnen hebben. Het is zeer waarschijnlijk dat het negatieve gedrag van [minderjarige] na de contacten met de vader en de verschillende signalen die zij kennelijk afgeeft aan beide ouders, hiervan het gevolg zijn. [minderjarige] heeft last van de jarenlange strijd die tussen de ouders wordt gevoerd, als gevolg waarvan zij klem zit tussen haar ouders. Oosterpoort heeft het daarom noodzakelijk geacht dat de ouders parallel aan de verdere contactopbouw tussen de vader en [minderjarige] het ouderschapstraject “Kinderen uit de Knel” (hierna: KUK) bij de Viersprong gaan volgen. Het hof leidt echter uit het rapport van de Viersprong d.d. 25 september 2020 af dat het KUK-traject niet van de grond is gekomen, waardoor de situatie van [minderjarige] tot op heden nog niet is veranderd.
3.12.5.
Het hof stelt op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verder vast dat er weliswaar sprake is van een contactregeling tussen de vader en [minderjarige] , maar dat deze regeling problematisch verloopt. Zo is bij de overdracht van [minderjarige] nog steeds de betrokkenheid van de GI noodzakelijk en gaat aan ieder contactmoment een uitvoerige e-mailwisseling vooraf. Verder stagneert de uitbreiding van de contactregeling waardoor er nog steeds geen sprake is van een reguliere (onbegeleide) contactregeling. De GI heeft daarom onlangs een nieuw verzoek tot vaststelling van een contactregeling tussen de vader en [minderjarige] bij de rechtbank ingediend. Door de moeder is tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangevoerd dat zij een uitbreiding van de contacten kan ondersteunen, wanneer uit nader onderzoek zou blijken dat de veiligheid van [minderjarige] bij de vader is gewaarborgd. Zoals het hof reeds eerder in zijn uitspraak van 9 juli 2020 (over de verlenging van de ondertoezichtstelling tot 19 juli 2020) heeft overwogen, geven de betrokken professionele hulpverleningsinstanties aan dat het veilig is om het contactherstel te laten plaatsvinden. Ook de GI is stellig van mening dat er geen objectiveerbare grond aanwezig is die het gevoel van de moeder dat [minderjarige] bij de vader niet veilig is en dat het door de moeder gewenste nadere onderzoek om die reden noodzakelijk is, ondersteunt.
3.12.6.
Op grond van het voorgaande heeft het hof er dan ook geen vertrouwen in dat binnen het vrijwillig kader een onbelast contact tussen [minderjarige] en de vader en een reguliere (onbegeleide) contactregeling tot stand kunnen komen, waardoor de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is
3.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat de grieven van de moeder falen en dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
Vervanging van de gecertificeerde instelling
3.14.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep haar grief met betrekking tot de afwijzing van haar verzoek tot vervanging van de GI ingetrokken. Aangezien de moeder haar grief in dit kader niet langer handhaaft, zal het hof haar ten aanzien van dit verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Proceskosten
3.15.
De moeder heeft, om redenen zoals uiteengezet in het beroepschrift, verzocht de GI in de werkelijke proceskosten van de moeder in eerste aanleg en in hoger beroep te veroordelen.
De GI heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.16.
In hetgeen de moeder heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om van het uitgangspunt af te wijken dat de proceskosten – gelet op de aard van de procedure – in hoger beroep worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot vervanging van Stichting Jeugdbescherming Brabant door een andere gecertificeerde instelling;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 juli 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, H. van Winkel en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2021 door mr. C.A.R.M. van Leuven in tegenwoordigheid van de griffier.