ECLI:NL:GHSHE:2021:39

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
200.282.708_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van huurovereenkomst wegens verboden onderhuur en de gevolgen voor de procesgang

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de ontbinding van een huurovereenkomst. De appellante, Stichting woonbedrijf SWS.HHVL, h.o.d.n. Woonbedrijf, vorderde in het incident een voorlopige voorziening tot ontruiming van de door de geïntimeerde gehuurde woning. De achtergrond van de zaak betreft een sociale huurwoning die door de geïntimeerde, een man uit Sierra Leone, werd gehuurd. Woonbedrijf stelde dat de huurovereenkomst was geschonden door onderhuur en ingebruikgeving aan derden, wat in strijd is met de huurovereenkomst en de algemene huurvoorwaarden. Tijdens een huisbezoek werd geconstateerd dat er naast de huurder twee andere personen in de woning verbleven, wat leidde tot de vordering tot ontbinding en ontruiming.

De geïntimeerde voerde verweer en stelde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat inwoning was toegestaan, omdat Woonbedrijf eerder toestemming had gegeven voor inwoning. Het hof overwoog dat voor toewijzing van de vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening vereist is dat de vorderende partij voldoende belang heeft. Het hof oordeelde dat het belang van Woonbedrijf niet opwoog tegen het belang van de geïntimeerde om in zijn woning te blijven wonen in afwachting van de beslissing in de hoofdzaak. Het hof wees de incidentele vordering van Woonbedrijf af en veroordeelde hen in de proceskosten van de geïntimeerde.

De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol van 1 juni 2021 voor dagbepaling van het arrest in de hoofdzaak, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden. Het hof benadrukte dat de beslissing in de hoofdzaak binnen een relatief korte termijn te verwachten is, en dat er onvoldoende redenen waren om vooruit te lopen op een beslissing in die hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.282.708/01
arrest van 12 januari 2021
gewezen in het incident in de zaak van
Stichting woonbedrijf SWS.HHVL h.o.d.n. Woonbedrijf,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. E.P.W. Korevaar te Eindhoven,
hierna te noemen: Woonbedrijf,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. E. van der Maal te Eindhoven,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 augustus 2020 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 16 maart 2020 en 23 juli 2020, door de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen Woonbedrijf als eiseres in de hoofdzaak, eiseres in het incident en [geïntimeerde] als een van de gedaagden in de hoofdzaak, verweerder in het incident.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8303466 / CV EXPL 20-572)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven, tevens houdende een incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening;
  • de memorie van antwoord in het incident, met producties;
  • de memorie van antwoord in de hoofdzaak.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Woonbedrijf vordert in het incident - samengevat - bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, als voorlopige voorziening (art. 223 Rv) [geïntimeerde] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het arrest, althans een door het hof te bepalen termijn, de door [geïntimeerde] van Woonbedrijf gehuurde woonruimte, gelegen aan de [adres] , te ontruimen en ontruimd te houden, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2.1.
Woonbedrijf heeft aan deze vordering het volgende ten grondslag gelegd. [geïntimeerde] huurt vanaf 22 oktober 2014 een sociale huurwoning van Woonbedrijf. Artikel 2 van de huurovereenkomst bepaalt dat het gehuurde uitsluitend bestemd is voor huurder en de leden van zijn huishouden. Artikel 6.2.1. van de algemene huurvoorwaarden verplicht de huurder tot het houden van hoofdverblijf in de woning. Artikel 6.6.1. van die voorwaarden verbiedt onderverhuur en ingebruikgeving van het gehuurde of een gedeelte daarvan.
3.2.2.
Tijdens een huisbezoek op 19 november 2019 heeft Woonbedrijf geconstateerd dat naast [geïntimeerde] twee andere personen, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , in de woning verbleven. Deze twee personen stonden ook ingeschreven op het adres van het gehuurde. Bij brief van 20 november 2019 heeft Woonbedrijf [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld om voor één persoon een verzoek om inwoning te doen en de andere persoon de woning te laten verlaten. Aan dat verzoek is geen gehoor gegeven. Vervolgens heeft Woonbedrijf [geïntimeerde] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] voor de kantonrechter gedagvaard, in de hoofdzaak vanwege de wanprestatie van [geïntimeerde] ontbinding en ontruiming gevorderd en een incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening ingesteld. In de loop van de procedure in eerste aanleg bleek dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] het gehuurde inmiddels hadden verlaten en dat zij waren uitgeschreven op het adres van het gehuurde. [betrokkene 2] heeft ten minstens zeven maanden zonder toestemming van het woonbedrijf in het gehuurde gewoond en [betrokkene 1] 25 maanden.
3.2.3.
De woning is uitsluitend bestemd voor de huurder en de leden van zijn huishouden. Door het gehuurde onder te verhuren, althans in gebruik te geven aan derden wordt het systeem van woonruimteverdeling doorkruist. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben de beschikking gekregen over een huurwoning terwijl zij daarvoor niet in aanmerking kwamen.
3.2.4.
Ook in hoger beroep heeft Woonbedrijf belang bij een provisionele vordering tot ontruiming omdat zij uitvoering wenst te geven aan haar zerotolerance- en lik-op-stuk beleid. Dit beleid is effectiever naarmate tussen de constatering van de tekortkoming en de feitelijke ontruiming minder tijd zit. Woonbedrijf wenst de woning opnieuw ter beschikking te stellen aan een woningzoekende die gemiddeld acht jaar op een sociale huurwoning wacht.
3.3.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van Woonbedrijf in de proceskosten. [geïntimeerde] heeft daartoe onder andere het volgende aangevoerd. Slechts een voldoende ernstige tekortkoming rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst. In het geval van [geïntimeerde] gaat het om een man uit Sierra Leone die de Nederlandse taal niet machtig is. Omdat woonbedrijf eerder op 19 april 2018 een ‘aanvraagformulier toestemming inwoning’ voor [geïntimeerde] had ingevuld en toestemming tot inwoning van een persoon had gegeven verkeerde [geïntimeerde] in de veronderstelling dat inwonen was toegestaan. In de voorwaarden voor inwoning is opgenomen dat inwoning meestal mag van Woonbedrijf, maar alleen als de woning groot genoeg is. De woning is met vier slaapkamers ruim genoeg. Nadat [geïntimeerde] naar aanleiding van de dagvaarding van Woonbedrijf zijn gemachtigde had benaderd zijn de inwonende [betrokkene 1] en [betrokkene 2] spoedig uit de woning vertrokken. Zij hebben slechts kortstondig in de woning verbleven. [geïntimeerde] heeft geen commerciële activiteiten ontplooid, heeft het gehuurde niet aan de woningvoorraad onttrokken, heeft de huur altijd betaald en heeft geen overlast veroorzaakt. Geenszins is aannemelijk dat de vordering tot ontbinding in de hoofdzaak zal worden toegewezen. Er is geen sprake van een situatie waarin van Woonbedrijf niet kan worden gevergd de uitspraak in de hoofdzaak af te wachten. Het belang van [geïntimeerde] , die streeft naar gezinshereniging en die een medische aandoening heeft, om zijn woning niet te hoeven ontruimen in afwachting van de uitspraak in de hoofdzaak weegt zwaarder.
3.4.
Het hof overweegt als volgt. Artikel 223 Rv bepaalt dat tijdens een aanhangig geding iedere partij kan vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Voor toewijzing van een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening is vereist dat Woonbedrijf daarbij voldoende belang heeft. Het belang van Woonbedrijf bij haar vordering om daarmee duidelijk te maken dat zij eraan hecht om uitvoering te geven aan haar zerotolerance- en lik-op-stuk beleid valt niet te ontkennen, maar weegt in dit geval en in dit stadium van het reeds bijna een jaar aanhangige geding in de hoofdzaak naar het oordeel van het hof onvoldoende op tegen het belang van [geïntimeerde] om in afwachting van de beslissing van het hof in de hoofdzaak van zijn huurrechten gebruik te kunnen maken. Dat en waarom Woonbedrijf de beslissing in het hoofdgeding nu niet (meer) kan afwachten, wordt het hof voorshands onvoldoende duidelijk. Dat Woonbedrijf recht meent te hebben op hetgeen de kantonrechter haar in de hoofdzaak heeft ontzegd, is hiertoe in ieder geval onvoldoende. Zeker nu de memorie van antwoord in de hoofdzaak al is genomen en ter verkrijging van de in incident gevorderde ordemaatregel geen of nauwelijks relevante feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die bij het in de hoofdzaak beroepen vonnis niet in aanmerking konden worden genomen, ziet het hof onvoldoende aanleiding om vooruit te lopen op een beslissing in de hoofdzaak. In het licht van alle omstandigheden van dit geval is die beslissing binnen relatief korte termijn te verwachten en hoewel die beslissing ook (nog) in het nadeel van [geïntimeerde] zal kunnen uitvallen, kan het voorshands niet zonder meer voldoende aannemelijk worden geoordeeld dat in de hoofdzaak (onder vernietiging van het beroepen vonnis) uiteindelijk de door Woonbedrijf ingestelde vorderingen zullen worden toegewezen. Van een kennelijke misslag is niet gebleken. Alles bij elkaar brengt dat het hof ertoe om de incidentele vordering in dit stadium van het geding af te wijzen.
3.5.
De slotsom is dat de incidentele vordering van Woonbedrijf wordt afgewezen. Woonbedrijf wordt in de proceskosten van [geïntimeerde] in dit incident verwezen, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente en uitvoerbaar bij voorraad, zoals is gevorderd. De proceskosten worden begroot op € 537,00 (1/2 punt maal het toepasselijke tarief II).
In de hoofdzaak
3.6.
De zaak wordt naar de rol van 1 juni 2021 verwezen voor dagbepaling arrest. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
veroordeelt Woonbedrijf in de proceskosten van het incident en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 537,00 aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 157,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat het bedrag van € 537,00 binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en het bedrag van € 157,00 binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van € 239,00 vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 1 juni 2021 voor dagbepaling arrest;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en P.W.A. van Geloven en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 januari 2021.
griffier rolraadsheer