In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de ontbinding van een huurovereenkomst. De appellante, Stichting woonbedrijf SWS.HHVL, h.o.d.n. Woonbedrijf, vorderde in het incident een voorlopige voorziening tot ontruiming van de door de geïntimeerde gehuurde woning. De achtergrond van de zaak betreft een sociale huurwoning die door de geïntimeerde, een man uit Sierra Leone, werd gehuurd. Woonbedrijf stelde dat de huurovereenkomst was geschonden door onderhuur en ingebruikgeving aan derden, wat in strijd is met de huurovereenkomst en de algemene huurvoorwaarden. Tijdens een huisbezoek werd geconstateerd dat er naast de huurder twee andere personen in de woning verbleven, wat leidde tot de vordering tot ontbinding en ontruiming.
De geïntimeerde voerde verweer en stelde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat inwoning was toegestaan, omdat Woonbedrijf eerder toestemming had gegeven voor inwoning. Het hof overwoog dat voor toewijzing van de vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening vereist is dat de vorderende partij voldoende belang heeft. Het hof oordeelde dat het belang van Woonbedrijf niet opwoog tegen het belang van de geïntimeerde om in zijn woning te blijven wonen in afwachting van de beslissing in de hoofdzaak. Het hof wees de incidentele vordering van Woonbedrijf af en veroordeelde hen in de proceskosten van de geïntimeerde.
De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol van 1 juni 2021 voor dagbepaling van het arrest in de hoofdzaak, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden. Het hof benadrukte dat de beslissing in de hoofdzaak binnen een relatief korte termijn te verwachten is, en dat er onvoldoende redenen waren om vooruit te lopen op een beslissing in die hoofdzaak.