ECLI:NL:GHSHE:2021:3873

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
20-000887-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal van elektra en hennepteelt in hoger beroep met bewijsbeoordeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor de diefstal van elektriciteit, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij deze diefstal had gepleegd. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van 507 hennepplanten, wat in strijd is met de Opiumwet. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de diefstal van elektriciteit, maar handhaafde de veroordeling voor de hennepteelt. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 100 uren opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Het hof overwoog dat de verdachte eerder was veroordeeld voor een soortgelijk feit en dat de aanwezigheid van de hennepplanten in de woning van de verdachte voldoende bewijs vormde voor zijn betrokkenheid bij de hennepteelt. De beslissing van het hof is ook beïnvloed door de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000887-19
Uitspraak : 30 december 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 20 maart 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-820005-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortedatum en -plaats] ,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
  • feit 1; opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
  • feit 2; diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking,
veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, en met aftrek van voorarrest naar rato van 2 uren per dag.
De rechtbank heeft tevens de teruggave gelast van de inbeslaggenomen voorwerpen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf, met dien verstande dat het hof verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 december 2015 tot en met 14 december 2015 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres strafbaar feit] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 507 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; art 11 lid 3 Opiumwet art 11 lid 5 Opiumwet
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 december 2015 tot en met 14 december 2015 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een elektriciteitswerk heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Endinet B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Feit 2
Met de verdediging heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte de onder feit 2 tenlastegelegde diefstal van elektra in de tenlastegelegde periode heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat verdachte:
1.
in de periode van 1 december 2015 tot en met 14 december 2015 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad, in een pand aan de [adres strafbaar feit] , een hoeveelheid van 507 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Een proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 18 mei 2016, opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , p. 6-10, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 14 december 2015 belde ik, verbalisant [verbalisant 1] , aan bij de woning [adres strafbaar feit] in Eindhoven. Wij zagen dat de voordeur geopend werd door verdachte [verdachte] . Via de trap kwamen we uit op een overloop. Direct links zagen wij een open badkamer met daaraan een slaapkamer gekoppeld. Vanaf datzelfde punt zagen wij rechts voor ons een gesloten deur en aan onze rechterzijde zagen wij nog een deur die ook afgesloten bleek te zijn. Op het moment dat wij op de slotenmaker aan het wachten waren, hoorden wij een licht zoemend geluid. Het zoemend geluid herkenden wij ambtshalve als een geluid dat geproduceerd wordt door (inbouw)ventilatoren die vaak bij een hennepkwekerij gebruikt worden. Op het moment dat de deur voor ons geopend werd, zagen wij dat de ruimte kennelijk ingericht was als opslagruimte. Wij zagen onder andere zes lege jerrycans van 20 liter, gebruikte plantenbakken, een elektrische hennepknipper met hennepresten, gebruikte schaartjes, gebruikte kuipstoelen met, naar wat later bleek, hennepdelen erop. We zagen een zeer vervuilde koolstoffilter los op de kamer staan. Op het moment dat de meest rechtse deur open was, zagen wij dat we toegang kregen tot de zoldertrap. Wij zagen dat de trap naar een overloop op de tweede etage liep. Op de trap zagen wij boven ons verschillende buizen en elektriciteitsdraden. Wij zagen dat er drie kweekruimtes waren opgebouwd. De drie kweekruimtes waren afgesloten met een houten deur. Op het moment dat de kweekruimtes door ons werden geopend, zagen we in iedere ruimte een groot aantal hennepplanten staan. Wij zagen dat de drie ruimtes voorzien waren van in werking zijnde hennepkwekerijen. Vanaf de overloop op de tweede etage gezien, zagen wij aan onze rechtse zijde een ruimte die in het verleden kennelijk gebruikt werd als doucheruimte. Wij zagen in deze ruimte een waterbassin staan met daarin een dompelpomp. Op de overloop op de tweede etage zagen wij ook een open inbouwkast. Wij zagen dat de inbouwkast gevuld was met hennepattributen. In de inbouwkast zagen we onder andere ook een asbak staan met opgerookte peuken. Voor de inbouwkast zagen we een soort van vlizotrap staan. Op de derde etage, zijnde de zolder, zagen we een paneel met daarop transformatoren bevestigd. Wij zagen op een ander paneel twee schakelborden. Ook zagen we een houten omhulsel met daarin een slakkenhuis/inbouwventilator met daaraan buizen bevestigd. Ook zagen we in dezelfde ruimte een kleine losse vervuilde koolstoffilter staan.
Controle GBA.
Op het genoemde adres [adres strafbaar feit] , [adres strafbaar feit] Eindhoven, staat de volgende persoon ingeschreven: [verdachte] , geboren 9 januari 1962.
Kweekruimte 1.
Na het binnentreden van de kweekruimte zagen wij het volgende. Wij zagen dat de hennepplanten in potten op een zwart dekzeil stonden. Bijzonder opvallend was dat er onder het zwarte dekzeil nog een zwart dekzeil lag. Wij zagen dat er tussen de twee dekzeilen een soort van slijklaag aanwezig was, bestaande uit vermoedelijk zand/stof. Na telling zagen wij dat er 195 hennepplanten stonden met een lengte van ongeveer 80 centimeter. Na telling zagen wij dat er in de genoemde ruimte 16 assimilatielampen hingen. Wij zagen dat er 2 warmtekachels aanwezig waren, 1 licht vervuilde koolstoffilter en 2 ventilatoren. De plantenbakken waren gevuld met mapito. De luchtverversing en luchtafvoer werden geregeld door een aan- en afzuiginstallatie.
Kweekruimte 2.
Na het binnentreden van de kweekruimte zagen wij het volgende. Wij zagen dat de hennepplanten in potten op een zwart dekzeil stonden. Ook hier zagen wij dat onder het zwarte dekzeil een ander zwart dekzeil lag. Wij zagen dat er tussen de twee dekzeilen een soort van slijklaag aanwezig was, bestaande uit vermoedelijk zand/stof en water. Na telling zagen wij dat er 204 hennepplanten stonden met een lengte van 75 centimeter. Na telling zagen wij 2 kachels, 2 ventilatoren, 16 assimilatielampen, 1 vervuilde koolstoffilter en een ventilatie-/temperatuur-regelaar. De plantenbakken waren gevuld met mapito. De luchtverversing en luchtafvoer werden geregeld door een aan-en afzuiginstallatie.
Kweekruimte 3.
Na het binnentreden zagen wij het volgende. Wij zagen dat de hennepplanten in potten op een zwart dekzeil stonden. En ook hier zagen wij dat er onder het dekzeil een ander zwart dekzeil lag. Wij zagen dat er tussen de twee dekzeilen een soort van slijklaag aanwezig was, bestaande uit zand en vocht. Na telling zagen wij dat er 108 hennepplanten stonden met een lengte van 75 centimeter. Na telling zagen wij 9 assimilatielampen, 1 licht vervuilde koolstoffilter, 1 ventilator, 1 kachel en 1 temperatuur-/ventilatieregelaar. De plantenbakken waren gevuld met mapito. De luchtverversing en luchtafvoer werden geregeld door een aan- en afzuiginstallatie.
Vaststelling hennep.
Wij constateerden dat het hennepplanten waren. Met hennep wordt bedoeld elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden. De bovenstaande hennep is vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet.
2.
Een proces-verbaal buurtonderzoek d.d. 16 december 2015, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 2] , p. 49, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 15 december 2015 heb ik een buurtonderzoek ingesteld op de [adres strafbaar feit] te Eindhoven. Op het adres [adres strafbaar feit] werd een in werking zijnde hennepkwekerij ontmanteld.
[buuradres strafbaar feit] : buurman betreft [verdachte] . [verdachte] woont er sinds ongeveer 3 jaar. Roken met regelmaat een ‘vreemde’ lucht.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 december 2015, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 3] , p. 47 (alsmede de bijbehorende bijlage; het warmterapport, p. 48), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:.
Ik heb naar aanleiding van een positieve warmte luchtwaarneming van een reguliere helikoptervlucht de hoekwoning gelegen aan de [adres strafbaar feit] te Eindhoven aan een warmtemeting onderworpen.
Ik zag dat deze warmtemeting positief was, ik zag dat de genoemde woning aan de buitenkant 23,6 graden was en het naastgelegen pand 13,6 graden was.
Ik verwijs voor de bijzonderheden naar het door mij opgestelde warmterapport dat onderdeel uitmaakt van dit dossier.
Ik rook aan de achterkant van de woning [adres strafbaar feit] in Eindhoven een stevige hennepgeur.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Standpunten verdediging
De verdediging heeft zich in hoger beroep wederom op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten. De verdachte heeft immers alle betrokkenheid bij de hennepkwekerij ontkend. Ter onderbouwing daarvan heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte van de woning slechts de benedenverdieping en op de eerste verdieping een slaapkamer en een badkamer huurde en in gebruik had, dat [betrokkene] de eigenaar was en zodoende ook de sleutels had van de woning. De kamers op de bovenste verdiepingen waren afgesloten door middel van een deur waarvan verdachte geen sleutel had. Volgens de verdachte werd dit deel van de woning exclusief gehuurd en bewoond door een Poolse man van wie hij nu weet dat hij [betrokkene 2] heet. Ten aanzien van de in de kwekerij aangetroffen sigarettenpeuken heeft hij verklaard dat zijn asbak op enig moment uit zijn slaapkamer verdwenen was en dat hij vermoedt dat de Poolse man die asbak met daarin zijn, verdachtes, peuken naar de bovenverdieping heeft meegenomen. De verdachte heeft voorts nog verklaard dat hij nooit in of rondom de woning een hennepgeur heeft geroken of gezoem van een ventilator heeft gehoord.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en overweegt daartoe als volgt.
De eigenaar van de woning, getuige [betrokkene] , is gehoord en heeft verklaard dat de overeenkomst met betrekking tot de huur van de woning [adres strafbaar feit] in Eindhoven door de verdachte op 24 maart 2011 is ondertekend en op 1 april 2011 is ingegaan. De andere huurovereenkomst zou door een Poolse man, genaamd [betrokkene 2] , op 21 november 2011 in persoon zijn ondertekend. Deze huurovereenkomst zou volgens [betrokkene] zijn ingegaan op 1 december 2011. De getuige zou destijds een kopie van de ID-kaart van de Poolse man hebben gemaakt.
Het hof stelt vast dat de huurovereenkomsten van de verdachte en [betrokkene 2] vrijwel identiek zijn en dat in beide huurovereenkomsten niet is gespecificeerd wie welk gedeelte van de woning zou huren. Opvallend is bovendien dat de verdachte € 550,- per maand aan huur betaalde, terwijl de huurpenningen voor [betrokkene 2] , volgens diens huurovereenkomst, voor de huur van hetzelfde pand € 900,- per maand zouden bedragen. Hierbij komt nog dat [betrokkene 2] ten tijde van het vermeende ondertekenen van zijn huurovereenkomst op 21 november 2011 gedetineerd was. De rechtbank overweegt dat het aldus onmogelijk is dat de betreffende huurovereenkomst door [betrokkene 2] in persoon is ondertekend.
Door de politie is voorts een buurtonderzoek ingesteld. Verbalisant [verbalisant 2] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat de bewoner van het pand [buuradres strafbaar feit] in Eindhoven op 15 december 2015 heeft gemeld dat de verdachte ongeveer drie jaren in het betreffende pand zou wonen.
Op 17 december 2015 heeft de verdachte bij de politie verklaard dat de Poolse man een half jaar geleden in het pand was komen wonen. De rechtbank overweegt dat dit niet rijmt met de verklaring van getuige [betrokkene] dat de huurovereenkomst van [betrokkene 2] reeds op 1 december 2011 was ingegaan. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 6 maart 2019 heeft de verdachte verklaard dat de Poolse man in 2011 door de verhuurder aan hem was voorgesteld en dat de Poolse man vervolgens enkele maanden in de woning had gewoond. Vervolgens zou hij er langere tijd niet woonachtig zijn geweest. Eerst enkele maanden voor de politie-inval op 14 december 2015, volgens de verdachte vanaf september 2015, zou de Poolse man wederom in het pand aanwezig zijn geweest, vooral in de avonduren. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 december 2021 heeft de verdachte voorts nog verklaard dat hij niet met zekerheid kan zeggen of de Pool die volgens hem sinds augustus 2015 kwam, dezelfde Pool is als die in het begin door de eigenaar van de woning [betrokkene] aan hem is voorgesteld.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte wisselend en niet consistent verklaard over de aanwezigheid van de Poolse man in de woning. Aan deze verklaringen hecht het hof daarom geen geloof. Het hof is derhalve van oordeel dat het allerminst aannemelijk is dat [betrokkene 2] zich ook maar op enig moment in de woning gelegen aan de [adres strafbaar feit] te Eindhoven heeft bevonden.
Uit voormelde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat het de verdachte is die als enige de huurder van het pand is geweest ten tijde van het tenlastegelegde, derhalve als bewoner moet worden beschouwd en daarmee in beginsel de feitelijke beschikkingsmacht had over de in de woning aantroffen goederen, te weten de 507 hennepplanten, alsook de wetenschap had van de aanwezigheid van die goederen. Dat [betrokkene] als eigenaar van de woning ook een paar sleutels van de voordeur had, doet aan het vorenstaande niet af.
Het hof oordeelt dus op grond van de hiervoor beschreven omstandigheden dat voldoende is gebleken dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van 507 hennepplanten.
Anders dan de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat niet voldoende is komen vast te staan dat de verdachte ook daadwerkelijk teelthandelingen heeft verricht. Het hof zal hem in zoverre daarvan vrijspreken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, zal opleggen.
De verdediging heeft verzocht om - indien het hof wel zal komen tot een strafoplegging - rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, en aan hem een taakstraf op te leggen. Daarnaast heeft de verdediging gewezen op het tijdsverloop van de zaak.
Verdachte heeft zich - kort gezegd - schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid, te weten 507 hennepplanten in de periode van 1 december 2015 tot en met 14 december 2015. Dit bewezenverklaarde handelen van verdachte staat in relatie tot de handel in softdrugs, welke handel vaak allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten bevordert en - naar de ervaring leert - andere vormen van criminaliteit in de hand werkt. Daarnaast kan frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid schaden. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij hieraan met zijn handelen heeft bijgedragen.
Het hof heeft, anders dan de rechtbank, verdachte ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde vrijgesproken. Het hof houdt rekening met deze mindere bewezenverklaring in hoger beroep.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 oktober 2021. Daaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder eenmaal onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijk feit. Uit voornoemd uittreksel blijkt voorts dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Daarnaast zal het hof rekening houden met het tijdsverloop sinds het begaan van de tenlastegelegde feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Alles afwegende acht het hof het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht naar rato van 2 uren per dag, passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van haar zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
In het onderhavige geval zal het hof de termijn rekenen vanaf 14 december 2015, op welke datum verdachte is gehoord ten aanzien van de tenlastegelegde feiten.
De strafzaak tegen de verdachte is in eerste aanleg behandeld op de terechtzitting van 6 maart 2019, waarna de rechtbank op 20 maart 2019 vonnis heeft gewezen. Daarmee is de redelijke termijn, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, overschreden met ruim 15 maanden.
Als uitgangspunt heeft tevens in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
De aanvang van de termijn in hoger beroep stelt het hof vast op de datum waarop door de verdachte hoger beroep is ingesteld, te weten 21 maart 2019. Het einde van de termijn stelt het hof vast op 30 december 2021, de datum waarop het hof arrest zal wijzen. Het procesverloop in hoger beroep bedraagt aldus twee jaar en ruim negen maanden, waarmee arrest wordt gewezen na het verstrijken van voornoemde tweejaarstermijn. Derhalve is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met ruim negen maanden, welk tijdsverloop niet aan de proceshouding van de verdachte valt te wijten.
Het hof zal volstaan met deze constateringen nu het hof aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 100 uren heeft opgelegd.
Beslag
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de nader in het dictum te noemen inbeslaggenomen goederen toebehoren aan de verdachte. Het hof zal daarom de teruggave gelasten van deze inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen aan de verdachte, als de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (éénhonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een horloge, merk Seiko, kleur zwart (goednummer 922209);
- een personenauto, merk Volkswagen, type New Beetle 2001, kleur zwart, voorzien van kenteken 78-HS-TR, inclusief een kentekenbewijs (deel II) en een reservesleutel;
- een snorfiets, merk Kymco, type People S, kleur zwart, voorzien van kenteken (goednummer 922292).
Aldus gewezen door:
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. B. Stapert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Minneboo, griffier,
en op 30 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar (een) paginanummer(s), wordt -tenzij anders vermeld- gedoeld op (een) paginanummer(s) uit het proces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, basisteam Eindhoven-Noord, met registratienummer PL2100-2016019600, afgesloten op 23 mei 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 252.