ECLI:NL:GHSHE:2021:3869

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
200.301.496_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarige met complexe ontwikkelingsproblematiek

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2006, die sinds 30 juli 2020 onder toezicht staat van de Gecertificeerde Instelling (GI). De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 juli 2021 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling werd verlengd tot 30 juli 2022. De moeder betoogt dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige is en dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is. De GI en de vader van de minderjarige zijn van mening dat de ondertoezichtstelling moet worden voortgezet, gezien de kwetsbaarheid van de minderjarige en de eerdere problemen met schoolgang en contact met de vader.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 december 2021 is de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening te uiten. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het proces-verbaal van de eerdere behandeling en verklaringen van betrokkenen. Het hof overweegt dat, hoewel er positieve ontwikkelingen zijn in de schoolgang van de minderjarige, de zorgen over haar ontwikkeling en de thuissituatie nog steeds aanwezig zijn. De moeder heeft in het verleden wisselend gereageerd op hulpverlening, wat de noodzaak van de ondertoezichtstelling onderstreept.

Het hof concludeert dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. De beslissing om de ondertoezichtstelling te verlengen is genomen met het oog op de bescherming van de minderjarige en haar ontwikkeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 december 2021
Zaaknummer : 200.301.496/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/371880 / JE RK 21-968
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.M. Sent,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en ook kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , België.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 juli 2021, schriftelijk vastgesteld op 28 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 oktober 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek tot voortzetting van de ondertoezichtstelling af te wijzen dan wel te bepalen dat de ondertoezichtstelling eindigt op een nader te bepalen datum voor 19 juli 2020 (het hof begrijpt: 30 juli 2022).
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 november 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking waarvan beroep in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 december 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Sent;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de vader.
2.3.1.
De raad is, met kennisgeving vooraf d.d. 22 november 2021, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gesproken met de voorzitter, in aanwezigheid van de griffier. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 19 juli 2021;
  • een schriftelijke verklaring van de vader van 2 december 2021;
  • het rapport van de raad van 23 juni 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] woont bij de moeder.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 30 juli 2020 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 30 juli 2022.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
Er is geen sprake van een reële en ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] .
[minderjarige] is weliswaar een lange tijd niet naar school geweest, maar hier waren redenen voor. Door de coronapandemie zijn de scholen enige tijd gesloten geweest. [minderjarige] werd vaak niet toegelaten tot de online lessen. Verder gaven de betrokken gemeentes geen vergoeding voor leerlingenvervoer. Toen de moeder haar voet brak, kon zij [minderjarige] niet met de auto naar school brengen. Bovendien heeft het veel inspanning gekost om voor [minderjarige] een passende school te vinden. Zowel de GI als de vader hebben lange tijd de adviezen van de onderwijsconsulent over de schoolgang van [minderjarige] genegeerd. Zo heeft de vader geen toestemming gegeven voor inschrijving van [minderjarige] op de school [school 1] in [plaats] .
Uiteindelijk is het gelukt om een goede middelbare school voor [minderjarige] te vinden. Sinds september 2021 gaat [minderjarige] met veel plezier en met goede resultaten hele dagen naar [school 2] in [woonplaats moeder] . Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de schoolgang van [minderjarige] zal stagneren. [minderjarige] is een kind dat graag leert. Een ondertoezichtstelling om de schoolgang te waarborgen is niet nodig; zo nodig kan de leerplichtambtenaar ingrijpen.
Een ondertoezichtstelling is evenmin noodzakelijk om tot contactherstel tussen de vader en [minderjarige] te komen. [minderjarige] wil op dit moment geen contact met de vader nadat deze eerder had laten weten [minderjarige] niet te meer te hoeven zien en ook geen contact via videobellen te wensen. [minderjarige] is vijftien jaar oud en kan niet meer tot contact met de vader gedwongen worden. Zo heeft de rechtbank dit ook medegedeeld aan partijen tijdens de mondelinge behandeling. Het is dan in strijd met de goede procesorde om in de schriftelijke beschikking op te nemen dat de GI in de komende periode nog moet onderzoeken of contactherstel tussen de vader en [minderjarige] mogelijk is. Bovendien zet de GI geen stappen die tot contactherstel kunnen leiden. De GI kan de vader ook niet dwingen, omdat hij in België woont. Ook het feit dat de ouders niet met elkaar communiceren rechtvaardigt niet een ondertoezichtstelling.
Verder betwist de moeder dat zij thuis geen hulpverlening toelaat. De jeugdzorgwerker is op 22 juni 2021 bij de moeder op huisbezoek geweest. Een medewerker van het CJG komt nu eenmaal per week bij de moeder thuis. Met haar heeft de moeder een goede band. Ook heeft de moeder de onderwijsconsulent betrokken bij de problemen met het vinden van passend voortgezet onderwijs voor [minderjarige] . Een ondertoezichtstelling is een te zwaar middel en is niet noodzakelijk. Een vrijwillig kader volstaat. De GI heeft onvoldoende concreet onderbouwd welke hulp is ingezet om de gestelde doelen te behalen.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
Het is nog te vroeg om de ondertoezichtstelling te beëindigen. De moeder en [minderjarige] hebben ondersteuning en hulp nodig bij de groei naar zelfstandigheid van [minderjarige] .
Pas sinds juni 2021 laat de moeder de hulpverlening toe. Het CJG is in die maand gestart bij de moeder en [minderjarige] thuis. Er worden nu kleine stappen gezet. De moeder past de adviezen die de medewerker van het CJG geeft goed toe.
[minderjarige] heeft een lange tijd van school verzuimd. Dit vormt een ernstige bedreiging van haar ontwikkeling. Sinds begin van dit schooljaar gaat [minderjarige] naar de middelbare school. Op de nieuwe school gaat het goed met haar. Zonder ondertoezichtstelling zal hier weer de klad in komen, gelet op de voorgeschiedenis. Ook zal de moeder dan geen hulp meer binnenlaten.
De focus ligt op dit moment niet bij contactherstel tussen de vader en [minderjarige] , maar op de schoolgang. Het contact met de vader is wel belangrijk voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] , maar herstel van dit contact levert nu teveel spanning op bij [minderjarige] .
Als de huidige positieve ontwikkelingen zich voortzetten, overweegt de GI om geen verdere verlenging van de ondertoezichtstelling te verzoeken.
3.7.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling - in het kort - het volgende naar voren gebracht.
Hij vindt dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] moet worden verlengd.
De vader is blij met de positieve ontwikkeling bij [minderjarige] . Hij voelt zich zeer betrokken bij [minderjarige] , maar kiest ervoor op dit moment wat meer op de achtergrond te blijven. Ook met het herstel van het contact tussen de vader en [minderjarige] heeft hij geduld. Contactherstel moet nu niet worden geforceerd. [minderjarige] moet eerst verder aan zichzelf werken en dit schooljaar op [school 2] goed afmaken. De vader vond [school 1] geen goede school voor [minderjarige] .
De vader wil niet videobellen met [minderjarige] , omdat eerdere ervaringen met de moeder hebben geleerd dat er opnames van worden gemaakt. Dat kan en wil de vader echter niet tegen [minderjarige] vertellen.
De vader is er zeker niet op uit dat [minderjarige] in een pleeggezin gaat wonen. Een eerdere uitlating van hem met die strekking is zonder vermelding van de context en heel ongelukkig in een verslag terechtgekomen.
Oordeel van het hof
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.2.
Het hof zal het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] toewijzen en overweegt het volgende.
Uit de stukken in het dossier en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat bij [minderjarige] sprake is van het syndroom van Asperger en dyspraxie. [minderjarige] heeft eerder onder toezicht gestaan, vanaf eind juni 2014 tot medio mei 2015. Er waren toen zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder thuis. Verder waren er veel spanningen tussen de ouders rondom de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] . Met ingang van 30 juli 2020 is [minderjarige] opnieuw onder toezicht gesteld. Zij ging al sinds december 2019 niet meer naar school. Haar cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling werd hierdoor ernstig bedreigd. Daarnaast had [minderjarige] sinds januari 2020 niet of nauwelijks contact meer met de vader gehad. Dit alles leverde een ernstige bedreiging van haar identiteitsontwikkeling op. Bovendien was er geen zicht op de thuissituatie van [minderjarige] .
In het eerste jaar van de ondertoezichtstelling is [minderjarige] maar een paar keer naar school geweest. In juni 2021 is daarvoor de leerplichtambtenaar ingeschakeld. De GI heeft hulp willen inzetten bij de moeder thuis om meer zicht te krijgen op de opvoedsituatie van [minderjarige] , maar door de verhuizing van de moeder naar [woonplaats moeder] heeft dit traject vertraging opgelopen. Bovendien verliep de samenwerking tussen de moeder en de jeugdzorgwerker moeizaam en liet de moeder de jeugdzorgwerker niet in haar woning binnen.
Positief is dat de moeder sinds juni 2021 thuis hulp krijgt van een medewerker van het CJG, hoewel het contact met de jeugdzorgwerker nog steeds moeizaam verloopt. De moeder pikt de adviezen en tips van het CJG goed op.
Zeer positief is ook dat [minderjarige] sinds september 2021 hele dagen naar de middelbare school in [woonplaats moeder] gaat. Zij fietst daar zelfstandig naar toe. [minderjarige] gaat met plezier naar school, zo heeft zij in het gesprek met de voorzitter verklaard, en haar resultaten zijn goed.
[minderjarige] heeft nog steeds geen contact met de vader. Tegenover de voorzitter heeft zij laten weten daaraan op dit moment ook geen behoefte te hebben. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat op dit moment niet op contactherstel met de vader wordt ingezet, omdat dit teveel spanningen oplevert bij [minderjarige] . De vader heeft verklaard dat hij geduld heeft en dat hij begrijpt dat het nu belangrijk is dat [minderjarige] eerst dit schooljaar goed afrondt.
3.8.3.
Gelet op het voorgaande waren de gronden voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking nog steeds aanwezig en zijn zij ook nu nog aanwezig. Er was en is nog steeds, mede gelet op de kwetsbaarheid van [minderjarige] , sprake van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] . Hoewel een deel van de zorgen vooralsnog is weggenomen – [minderjarige] doet het goed op school en de samenwerking tussen de moeder en de hulpverlening is verbeterd – bestaan nog steeds zorgen die maken dat de ondertoezichtstelling nodig is. De positieve ontwikkelingen zijn nog pril en bekeken moet worden of deze blijven bestaan. De moeder is in het verleden immers wisselend gebleken in haar houding naar de hulpverlening. Uit de stukken komt een patroon naar voren van aantrekken en afstoten van hulpverlening. Weliswaar loopt de samenwerking tussen de moeder en het CJG op dit moment goed, maar het lijkt met name het dwangkader van de ondertoezichtstelling te zijn dat maakt dat de moeder de hulpverlening nu accepteert. Daarnaast moet worden bekeken of de moeder [minderjarige] voldoende stimuleert om naar school te blijven gaan, mocht het voor [minderjarige] een periode moeizamer gaan op school. Daar komt nog bij dat de samenwerking tussen de moeder en de jeugdzorgwerker nog steeds niet goed verloopt. De jeugdzorgwerker heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij niet binnenkomt bij de moeder thuis.
Het hof ziet, gelet op voormelde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, geen aanleiding de duur van de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te bekorten zoals de moeder subsidiair heeft verzocht. De jeugdzorgwerker heeft laten weten dat indien de positieve ontwikkelingen voortduren, de GI waarschijnlijk geen verdere verlenging van de ondertoezichtstelling zal verzoeken.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 juli 2021, schriftelijk vastgesteld op 28 juli 2021;
wijst af het meer of anders verzochte;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en
J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en is op 30 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.