3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
partijen exploiteren elk een onderneming in de bemiddeling van de huur of verhuur van onroerend goed;
op 2 (of 24) en 10 april 2020 zijn per recreatiewoning huurovereenkomsten tussen SGN en Carriére Non Franchise B.V. gesloten over de periode 17 dan wel 24 april 2020 om 15:00 uur (dan wel een latere datum) tot 31 december 2021 om 10:00 uur;
op 10 april 2020 is tussen SGN en Carrière Non Franchise B.V. (verder te noemen: CNF) een raamovereenkomst (met als kop: “HUUROVEREENKOMST”) gesloten met betrekking tot de in het [het vakantiepark] te [plaats] gehuurde recreatiewoningen. In de overeenkomst is opgenomen dat de huurperiode loopt van 10 april 2020 om 15:00 uur tot 31 augustus 2021 om 10:00 uur en is een aantal van 84 personen vermeld. Voorts is hierin opgenomen dat “op deze huurovereenkomst” de algemene verkoopvoorwaarden van HuurSnel B.V. van toepassing zijn. In artikel A onder 2 daarvan wordt “het huurobject” als volgt gedefinieerd:
“het voor korte duur als bedoeld in artikel 7:232 lid 2 BW, dus uitdrukkelijk niet voor permanente bewoning, door HuurSnel aan huurder ter beschikking gestelde Huurobject ten behoeve van de huisvesting van de werknemers als bedoeld in lid 5 van dit artikel.”
In artikel D onder 4 van deze huurvoorwaarden is opgenomen dat de huurovereenkomst van rechtswege eindigt na het verstrijken van de overeengekomen huurperiode zonder dat opzegging is vereist, tenzij partijen uitdrukkelijk anders overeenkomen.
Artikel E, lid 1 van deze voorwaarden luidt als volgt:
“HuurSnel stelt ten behoeve van tijdelijk verblijf van Werknemers voor korte duur zoals bedoeld in artikel 7:232 lid 2 BW, dus uitdrukkelijk niet voor permanente bewoning, het Huurobject van het soort, type of aantal ter beschikking voor de overeengekomen periode, prijs en plaats als genoemd in de Huurovereenkomst. Huurder is ermee bekend dat zij noch de Werknemers recht hebben op huurbescherming. Huurder en/of de Werknemers kunnen zich niet beroepen op de toepasselijkheid van de bepalingen van artikel 7:233 tot en met 7:282 BW.”
op 29 juli 2020 bericht DHH aan SGN:
"(...) Gister heb ik met Sjoerd e. e. a. al doorgenomen over de overname van alle huurcontracten op naam van Carrière door DockHolland Huisvesting per 01-08-2020. Per 01-08-2020 neemt DockHolland Huisvesting alle facilitaire zaken over van Carrière zowel de huisvesting als het gehele wagenpark.
Hierbij wil ik je dan ook vragen of je per 01-08-2020 alle huurcontracten van Carrière op naam van DockHolland Huisvesting wil zetten en zo ook de facturatie aan DockHolland Huisvesting wil organiseren.
Uiteraard blijven gemaakte afspraken van kracht.”
op 6 augustus 2020 zijn per recreatiewoning onder het hoofd “BEVESTIGING HUURAFSPRAKEN OP OFFERTE (…)” afspraken tussen SGN en DHH opgesteld en ondertekend met een zelfde einddatum als voornoemde raamovereenkomst(en);
op 26 juli 2021 bericht DHH dat zij drie recreatiewoningen terug wenst te geven en verwijst daarbij naar het einde van de overeenkomst per 31 augustus 2021. Zij geeft aan dat deze leeg staan en mogelijk eerder kunnen worden verhuurd;
op 3 augustus 2021 bericht SGN aan DHH dat alle huurovereenkomsten niet zullen worden verlengd;
DHH heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het gehuurde is thans (nog) niet ontruimd, nu de voorzieningenrechter in kort geding bij vonnis van 10 december 2021 de executie van het vonnis van de kantonrechter van 10 november 2021 heeft geschorst totdat door het hof op het onderhavige beroep is beslist.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert SGN in conventie – in hoofdzaak zakelijk weergegeven – de ontruiming door DHH van 18 recreatiewoningen op [het vakantiepark] te [plaats] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,= per dag per recreatiewoning gedurende welke DHH niet tijdig tot ontruiming overgaat. Zij legt daaraan ten grondslag dat de voor deze recreatiewoningen gesloten huurovereenkomsten op voet van het bepaalde in artikel 7:228 BW door tijdverloop van rechtswege zijn geëindigd op 31 augustus 2021, dat DHH op die datum de recreatiewoningen niet leeg ter beschikking heeft gesteld van SGN en dat DHH sedertdien zonder recht of titel de recreatiewoningen in gebruik houdt voor de onderverhuur. De bepalingen van afdeling 5 van titel 4 van boek 7 BW, de afdeling die betrekking heeft op de huur van woonruimte, zijn in dit geval op grond van het bepaalde in artikel 7:232, lid 2 BW niet van toepassing, omdat de gesloten huurovereenkomsten naar hun aard van korte duur zijn, aldus SGN.
3.2.2.DHH heeft in conventie tot verweer aangevoerd dat sprake is van een op 10 april 2021 [het hof leest: 2020] gesloten raamovereenkomst en daarop berustende huurovereenkomsten. De raamovereenkomst is gesloten tussen SGN en CNF en geldt alleen tussen die partijen en DHH is daar niet als partij bij betrokken. De algemene voorwaarden waar SGN naar verwijst zijn niet van toepassing op de huurovereenkomsten, maar alleen op de raamovereenkomst. Deze zijn niet vermeld in de huurbevestigingen tussen SGN en DHH van 1 augustus 2020. Er is in augustus 2020 geen sprake geweest van contractovername, maar er zijn nieuwe huurovereenkomsten tot stand gekomen voor onbepaalde tijd en daarop zijn geen algemene voorwaarden van toepassing. Deze zijn niet door tijdverloop op 31 augustus 2021 geëindigd. Voorts betwist DHH dat er sprake is van huur die naar zijn aard van korte duur zou zijn.
3.2.3.In reconventie heeft DHH - in hoofdzaak en zakelijk weergegeven - gevorderd dat SGN een huurovereenkomst met betrekking tot één van de recreatiewoningen zal nakomen. SGN heeft daartegen verweer gevoerd. Het hof gaat hier verder niet op in, omdat, zoals hierna zal blijken, het oordeel van de kantonrechter in reconventie geen onderdeel uitmaakt van het geding in hoger beroep.
3.2.4.In het in hoger beroep bestreden vonnis van 10 november 2021 heeft de kantonrechter de vorderingen van SGN in conventie toegewezen. DHH is veroordeeld om de recreatiewoningen met nummers 27, 28, 29, 33, 34, 36, 38, 39, 40, 41, 42, 44, 45, 46, 47, 48, 50 en 53 op [het vakantiepark] te [plaats] binnen één maand na de betekening van het vonnis met al de haren en het hare te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van SGN te stellen, op straffe van een dwangsom van € 250,= per dag dat DHH niet aan voornoemde veroordeling voldoet binnen voornoemde termijn met een maximum van € 10.000,=. Voorts is DHH veroordeeld in de kosten van het geding.
In reconventie heeft de kantonrechter de vorderingen van DHH afgewezen en de proceskosten gecompenseerd. Het vonnis is uitvoerbaar verklaard bij voorraad.