ECLI:NL:GHSHE:2021:3863

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
200.278.354_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg overeenkomst inzake koop en overdracht van aandelen met betrekking tot rekening-courantverhouding en dividenduitkeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [[---]] Verwarmings Montage B.V. tegen [de Holding B.V.] inzake de uitleg van een overeenkomst met betrekking tot de koop en overdracht van aandelen. De kern van het geschil betreft de rekening-courant (RC) schuld van [geïntimeerde] aan [appellante] en de vraag of deze schuld moet worden afgelost. Het hof heeft vastgesteld dat de werkelijke koopprijs van de aandelen bestond uit een managementvergoeding en de aflossing van de RC-schuld via dividenduitkeringen door de vennootschap binnen een periode van maximaal vijf jaar. Het hof oordeelt dat er geen verplichting bestaat voor [geïntimeerde] om de RC-schuld af te lossen anders dan door verrekening van dividenduitkeringen. De vennootschap is gebonden aan de afspraken tussen koper en verkoper, en de afspraken over de RC-schuld zijn in wezen een regeling voor de werkelijke koopprijs van de aandelen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [appellante] af, omdat deze niet zijn onderbouwd met voldoende bewijs dat de afspraken niet zijn nagekomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.278.354/01
arrest van 28 december 2021
in de zaak van
[[---]] Verwarmings Montage B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , met kantoor te [kantoorplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. C.S. van den Pauwert te Eindhoven,
tegen
[de Holding B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.C.J. de Schepper te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 mei 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 1 april 2020, de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/343293 / HA ZA 19-133)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord met vier producties
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De feiten

In dit hoger beroep neemt het hof tot uitgangspunt de feiten die de rechtbank heeft vastgesteld in onderdeel 2 van het bestreden vonnis. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
3.1.
[persoon A] is enig aandeelhouder en bestuurder van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] hield alle aandelen in [appellante] .
3.2.
[persoon B] is middellijk aandeelhouder en bestuurder van Montage Garant Installatieservice B.V. (hierna: MGI).
3.3.
[geïntimeerde] heeft in 2015 90% van de aandelen in [appellante] verkocht en geleverd aan MGI. Op 24 september 2015 hebben [geïntimeerde] en MGI een aandeelhoudersovereenkomst en een managementovereenkomst gesloten.
3.4.
Op 17 maart 2016 heeft [persoon A] namens [geïntimeerde] en namens [appellante] een rekening-courantovereenkomst ondertekend (hierna: RC-overeenkomst). In de RC-overeenkomst is [geïntimeerde] aangeduid als de moedervennootschap en [appellante] als de dochtervennootschap. De overeenkomst luidt onder meer:
Artikel 1 Aanvang en duur
Deze rekening-courantovereenkomst is ingegaan op de oprichtingsdatum van de
dochtervennootschap en aangegaan voor onbepaalde tijd.
Artikel 2 Voorwerp van overeenkomst
1. Deze rekening-courantovereenkomst is een overeenkomst tot wederzijdse vereffening van
betalingsverplichtingen en wederzijdse kredietverlening. Alle tussen de dochtervennootschap en de moedervennootschap bestaande betalingsverplichtingen worden verrekend in rekeningcourant, tenzij uitdrukkelijk anders is overeengekomen en vastgelegd.
2 (…)
Artikel 3 Maximering kredietverlening
De kredietverlening in rekening-courant strekt ten gunste van een van de vennootschappen tot een bedrag van maximaal € 250.000 (zegge: tweehonderdvijftigduizendeuro).
Artikel 4 (…)
Artikel 6 Vereffening
Zo spoedig mogelijk na het einde van eik boekjaar, vereffenen de vennootschappen de uitstaande saldi, na verrekening van de verplichtingen op grond Van deze rekening-courantovereenkomst, door middel van onderlinge verrekening van de saldi of door prompte betaling, een en ander voor zover de liquiditeitspositie van de vennootschappen zulks toestaat.
Artikel 7 Rente
1. De moedervennootschap dan wel de dochtervennootschap is ter zake van een negatief saldo van de rekening-courant een vergoeding verschuldigd op basis van een jaarlijkse enkelvoudige rente van 3 procent (3%).
2. Deze vergoeding wordt per jaar berekend op basis van het over die periode aanwezige gemiddelde saldo van de rekening-courant.
3. Deze vergoeding wordt prompt in rekening-courant verrekend.
Artikel 8 Administratie
De mutaties in de rekening-courant worden bijgehouden door een administratief deskundige. De administratie van de moedervennootschap geldt als bewijs van de omvang van de rechten en verplichtingen tussen de vennootschappen ter zake van deze rekening-courantverhouding, indien deze administratie of een daarop betrekking hebbend uittreksel daarvan ter kennis is gekomen van de vennootschappen en géén van beiden binnen zes maanden na kennisneming daarvan aan de ander schriftelijk te kennen heeft gegeven zich daarmede niet te kunnen verenigen.
Artikel 9 Opeisbaarheid
Elke vennootschap kan terstond en zonder enige waarschuwing of ingebrekestelling het tegoed opeisen van de ander ingeval van ontbinding, faillissement, surséance van betaling dan wel indien de zaken van de andere vennootschap geheel of gedeeltelijk in beslag worden genomen of onder bewind worden gesteld.
Artikel 10 Zekerheidstelling
1. Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen uit deze overeenkomst is het aan een vennootschap zonder een daartoe strekkende voorafgaande schriftelijke toestemming van de andere vennootschap niet toegestaan de aan haar toebehorende en de door haar nog te
verwerven onroerende zaken te vervreemden, te bezwaren of in gebruik af te staan, noch om
enige titel daartoe te vestigen.
Deze verplichting vervalt zodra afdoende zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen uit deze overeenkomst is gesteld of na verloop van vier weken nadat afdoende zekerheid daarvoor is aangeboden.
Indien een vennootschap deze verplichting niet nakomt verbeurt zij een direct opeisbare en niet voor. korting vatbare boete van € 50.000,- (zegge: vijftigduizend euro) aan de andere
vennootschap.
2. Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen uit deze overeenkomst is een
vennootschap verplicht om op eerste vordering van de andere vennootschap te haren behoeve
afdoende zakelijke zekerheid te verschaffen en zulks onder gebruikelijke bedingen, waarbij de vestiging van hypotheek op onroerende zaken als eerste aan de orde komt.
Deze verplichting vervalt zodra afdoende zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen uit deze overeenkomst is gesteld of na verloop van vier weken nadat afdoende zekerheid daarvoor is aangeboden.
Indien een vennootschap deze verplichting niet nakomt verbeurt zij een direct opeisbare en niet voor korting vatbare boete van € 50.000,- (zegge: vijftigduizend euro) aan de andere
vennootschap.
Artikel 11 Vaststelling rekening-courantverhouding
De dochtervennootschap is op de oprichtingsdatum aan de moedervennootschap een bedrag in rekening-courant schuldig waarvan de omvang blijkt uit de openingsbalans van de
dochtervennootschap.
Artikel 12 Opzegging
1. Opzegging van deze overeenkomst kan door zowel de moedervennootschap als door de
dochtervennootschap plaatsvinden en dient met inachtneming van een opzegtermijn van drie
maanden te geschieden.
2. Deze opzegging dient plaats te vinden door middel van een behoorlijke kennisgeving.
3. Behoorlijke kennisgeving kan plaatsvinden door middel van een aangetekend schrijven met bewijs van ontvangst, door middel van een deurwaardersexploot of door een door de vennootschappen ondertekende verklaring.’
3.5.
Op 9 juni 2016 hebben [geïntimeerde] en MGI een overeenkomst gesloten, waarbij [geïntimeerde] de resterende 10% van haar aandelen in [appellante] heeft verkocht aan MGI (hierna: de koopovereenkomst). De aandelen zouden worden geleverd in twee tranches van elk 5%. In de koopovereenkomst is [appellante] aangeduid als ‘de vennootschap’.
De koopovereenkomst luidt onder meer:
‘in aanmerking nemende dat:
(…)
c) partijen overeenstemming hebben over - en vaststellen conform de wet, artikel 7:900 BW
en verder - het feit, dat Verkoper cq [persoon A] in privé een schuld heeft aan de
vennootschap die per 1 januari 2016 bedraagt €488.605 (hierna te noemen: (de) Schuld),
welk bedrag Verkoper en [persoon A] verklaren schuldig te zijn aan de vennootschap;
d) partijen in het kader van de transactie waarbij Koper medeaandeelhouder werd in de
vennootschap zijn overeengekomen, dat de Schuld door Verkoper terug zou worden
betaald door toekenning van het beschikbare dividend aan Verkoper, tot aan het moment
waarop die schuld zou zijn afgelost. Partijen spraken in dat kader af, dat beschikbaar zou
worden gesteld voor dividend: 80% van de winst na belastingen;
e) partijen de betalingsafspraak voor wat betreft de wijze van betalen en de systematiek
wensen te handhaven, zoveel mogelijk gelijkblijvend, ongeacht de aanpassing(en) in het
door partijen gehouden aandelenbelang;
(…)
verklaren hierbij dat zij op (…) een koopovereenkomst van aandelen zijn aangegaan onder de volgende voorwaarden en bepalingen:
(…)
Artikel 2 Datum van overdracht
2.1
De overdracht van de Koopaandelen 1e Tranche in het kapitaal in de vennootschap zal
geschieden naar de toestand per 1 januari 2016 (…).
2.2
De overdracht van de Koopaandelen 2e Tranche in het kapitaal in de vennootschap zal
geschieden naar de toestand van 1 januari van het jaar waarin de Schuld door Verkoper is
afgelost (…).
(…)
Artikel 8 Koopprijs en afwijkende Dividendpolitiek
8.1
De tussen partijen overeengekomen koopprijs voor de Koopaandelen (...) bedraagt de
somma van € 1 (zegge: één euro). Deze Koopprijs betreft de Koopaandelen 1 Tranche en de
Koopaandelen 2e Tranche.
8.2
Partijen komen voorts overeen dat de kosten in verband met de overdracht van aandelen,
waaronder de notariële kosten voor rekening komen van de vennootschap.
(...)
8.3
Koper doet ten opzichte van Verkoper voorwaardelijk en tijdelijk onder de in dit artikel
te noemen voorwaarden afstand van het aan Koper ten aanzien van de Koopaandelen
toekomende recht op dividend.
Voorwaardevoor voornoemd tijdelijke en voorwaardelijke recht is, dat:
a. Verkoper de te ontvangen dividenden uitsluitend gebruikt ter betaling van de Schuld. In
dat kader komen partijen overeen, dat het voorwaardelijke winstrecht vervalt (...) indien
Verkoper de ontvangen en te ontvangen gelden niet uitsluitend gebruikt (...) voor de
aflossing van de Schuld. In dat geval wordt ieder eerder toegekend dividend dat in omvang afwijkt van de feitelijke aandelenverhouding, geacht onterecht te zijn geweest waardoor er tussen de Vennootschap en de Verkoper (opnieuw) een Rekening Courant ontstaat, cq waardoor de Schuld met een zelfde bedrag wordt vermeerderd en verhoogd met de renten vanaf de dag van onterechte uitbetaling van het dividendbedrag tot aan de dag der algehele kwijting.
b. Verkoper binnen 3 (drie) werkdagen na afbetaling van de Schuld de Koopaandelen 2e
Tranche aan Koper zal leveren, althans enige latere datum indien deze tussen partijen in nader wordt overeengekomen.
Tijdsduur: Het in dit artikel bedoelde recht op dividend vervalt direct, en zonder dat
daarvoor enige handeling of aanzegging noodzakelijk is, op het moment waarop de
Schuld is afgelost.
Partijen - Koper, Verkoper en de Vennootschap - komen in het kader van de te voeren
dividendpolitiek en het aan Verkoper toegekende dividendrecht overeen en stellen vast
conform de wet (7:900BW ev) de “voor dividend beschikbaar gestelde bedragen” wordt
gedefinieerd als: (...).
9.1
Partijen zijn nadrukkelijk overeengekomen dat zij onder de voorwaarden van deze
overeenkomst ieder voor hun deel volledige medewerking verlenen met betrekking tot het
tot stand komen van de overdracht en levering van de aandelen per de leveringsdatum.
Ten aanzien van de levering van de Koopaandelen 2e Tranche verklaren partijen
uitdrukkelijk en onherroepelijk, dat deze aandelen geleverd zullen en dienen te worden
binnen 3 werkdagen nadat de Schuld is afgelost. Zij gelasten en machtigen gezamenlijk,
onvoorwaardelijk en alles omvattend de heer [persoon B], indirect bestuurder en
aandeelhouder in de Vennootschap en in Koper om de levering van de Koopaandelen 2e
Tranche te bewerkstelligen, daaronder begrepen tot het geven van opdracht een (…) bevoegde notaris, het (doen) ondertekenen van akten, het laten inschrijven van
rechtsfeiten en het doen van rechtshandelingen, die - direct of indirect - tot doel hebben
of gedienstig zijn aan de levering van de Koopaandelen 2e Tranche.
(…)
10.1
Beëindiging van rechten en aanspraken van Verkoper en aan Verkoper gelieerde
partijen:
Partijen komen overeen en stellen uitdrukkelijk vast conform de wet (7:900 BW ev) ten
aanzien van de tussen hen direct of indirect (tussen de heer [persoon B] en/of een
der bedrijven behorende tot de groep van bedrijven waartoe Koper behoort enerzijds, [persoon A]
in privé cq [geïntimeerde] BV) geldende overige afspraken en
overeenkomsten dat:
a. (…)
Het gestelde onder sub c hiervoor tevens ziet op alle toekomstige aanspraken op winsten of winstrechten ten aanzien van de Vennootschap en/of Koper, waaronder uitdrukkelijk mede begrepen: het tussen partijen besproken toekomstige winstrecht in de periode né aflossing van de Schuld waarbij partijen een aangepast winstrecht waren overeengekomen waarbij Verkoper recht zou krijgen op 40% van de voor dividend beschikbaar gestelde bedragen. Partijen komen overeen en stellen vast conform de wet, (7:900 BW ev), dat voornoemde aanspraak van [geïntimeerde] cq [persoon A] in privé, komt te vervallen, zonder dat Montage Garant of enige andere partij een boete, vergoeding of anderszins: enige betaling, verschuldigd is;
dat die Managementovereenkomst op het moment van ondertekening van onderhavige overeenkomst met wederzijdse instemming wordt aangepast, in dier voege, dat de beloning, de beloningsstructuur en de taken van [geïntimeerde] en [persoon A] met wederzijdse instemming wordt gewijzigd per datum levering van de Koopaandelen 1e Tranche. (…)
10.2
Aangaan en vaststelling nieuwe afspraken:
Partijen komen overeen dat direct na levering van de Koopaandelen tussen hen de volgende rechtsverhoudingen en overeenkomsten zullen gelden en worden gesloten:
een nieuwe managementovereenkomst die voldoet aan de (gewijzigde) eisen voor een overeenkomst van opdracht waardoor tussen Opdrachtgever (de Vennootschap; '[[---]] Verwarmings Montage BV’) en Opdrachtnemer (alsmede [persoon A] in privé) geen arbeidsovereenkomst wordt geacht te zijn tot stand te zijn gekomen.:
De arbeidsovereenkomst van de partner van [persoon A] privé (…) wordt ongewijzigd voortgezet;
Vanaf het jaar waarin de Schuld door Verkoper is afgelost, zal Verkoper respectievelijk [persoon A] in privé een winst gerelateerde prestatiebonus ontvangen, die op nader te formuleren gronden en grondslagen zal worden verstrekt en afhankelijk is van de winst die de Vennootschap ter grootte van maximaal €50.000/totaal beschikbaar gesteld bruto bedrag. (…)’
3.6.
Bij e-mail van 9 juni 2016 heeft de advocaat van MGI en [appellante] een notaris verzocht om de levering van de aandelen te verzorgen en daarbij onder meer meegedeeld:
‘Bijgaand tref je aan de koopovereenkomst die partijen zojuist hebben gesloten.
Oude situatie in het kort:
Montage Garant BV (hierna MG) is houdster van 100% van de aandelen A in [[---]] Vloerverwarmings Montage BV (hierna [appellante] ).
[geïntimeerde] BV (hierna GH) is houdster van 100% van de aandelen B in [appellante] (1 800 stuks).
Jullie hebben de meest recente statuten opgezet.
Jullie hebben de optieregeling opgezet.
GH is aan [appellante] een bedrag van ±€450.000 verschuldigd Volgens de oude afspraak zou die schuld door GH worden terugbetaald aan [appellante] door middel van het toekennen van 100% van het voor dividend uitkering beschikbare bedrag aan aandelen B, waarmee de schuld zou worden afgelost.
Transactie:
GH verkoopt haar aandelenkapitaal in [appellante] aan MG.
Koopsom 1€.
50% van de aandelenkapitaal B wordt direct geleverd, de overige 50% aandelenkapitaal B wordt geleverd zodra de schuld is afgelost. De afspraak blijft staan, dat het volledige voor dividend uitkering beschikbare bedrag aan GH toekomt (dus ondanks het feit dat GH nog maar 5% van de aandelen houdt.
Zodra de schuld is afgelost, wordt het laatste deel van de aandelen B geleverd aan MG. Die laatste levering geschiedt dus onder opschortende voorwaarde van de betaling van de schuld, onder de voorwaarden zoals opgenomen in de overeenkomst.’
3.7.
De aandelen van de eerste tranche van 5% zijn aan MGI geleverd.
3.8.
Op 20 juni 2016 hebben [geïntimeerde] en MGI een zogenoemd ‘Addendum’ op de koopovereenkomst ondertekend (hierna: het addendum). Het addendum luidt onder meer:
‘in aanmerking nemende dat:
(…)
partijen in de Koopovereenkomst hebben vastgelegd dat de vruchten van de verkochte aandelen aan Verkoper zullen toekomen tot aan het moment waarop de in de Koopovereenkomst nader gespecificeerde Schuld van Verkoper aan [[---]] Vloerverwarmings Montage BV zal zijn terugbetaald, door middel van de te ontvangen dividenden;
partijen zich bij het voorgaande geen rekenschap hebben gegeven, dat aan aandeel B1 in de statuten in artikel 20 lid 5 sub a een tijdelijke preferentie voor de duur van 5 jaar
(uiterlijk met betrekking tot de winst over het boekjaar 2019) is toegekend ten bedrage van die zelfde schuld, met als gevolg, dat in de terugbetaling van de Schuld reeds is voorzien indien en voor zover aandeel B1 tot aan de volledige aflossing van de Schuld, en daarmee de volledige aflossing/betaling van de preferentie van dat aandeel, het eigendom blijft van Verkoper, maar dat uiterlijk na toewijzing van de winstbestemming met betrekking tot het boekjaar 2019 het aandeel aan Koper geleverd dient te zijn;
  • partijen aldus de doublure die voortkomt uit de Koopovereenkomst wensen weg te nemen;
  • (…);
verklaren hierbij dat zij (…) zijn overeengekomen als volgt :
Artikel 1 Rectificatie
1.1
Partijen wensen artikel 1.3 van de Koopovereenkomst (…) aan te passen.
(…)
1.2
Partijen komen overeen, dat Koopaandeel BI wordt pas in de 2e Tranche aan Koper
geleverd, direct nadat:
1.2.1
de Schuld is ingelost, waardoor de financiële waarde van de preferentie is ingelost cq nagekomen; dan wel
1.2.2
uiterlijk op het moment waarop de duur waarvoor de preferentie is vastgesteld is
verstreken.’
3.9.
Op 30 juni 2016 hebben MGI, [persoon A] en [geïntimeerde] een aandeelhoudersovereenkomst gesloten (hierna: de aandeelhoudersovereenkomst).
Deze overeenkomst betreft onder meer afspraken over het uitoefenen van stemrecht in de algemene vergadering van aandeelhouders en het nemen van besluiten met betrekking tot [appellante] . De considerans van de aandeelhoudersovereenkomst luidt onder meer:
‘in aanmerking nemende dat:
(…)
b) in het geplaatste kapitaal van de vennootschap ter grootte € 18.000 door partijen wordt
deelgenomen in de navolgende verhouding:
> Montage Garant 16.200 gewone aandelen geletterd A. elk nominaal € 1,00 overeenkomstig
negentig procent (90%) van het totale geplaatste aandelenkapitaal van de vennootschap;
> [geïntimeerde] 1.800 gewone aandelen geletterd B. elk nominaal € 1,00 overeenkomstig
tien procent (10%) van het totale geplaatste aandelenkapitaal van de vennootschap,
waarvan aan één aandeel - te weten: aandeel B1 - een preferentie is toegekend;
met gevolg dat partijen aldus gezamenlijk alle (100%) gewone aandelen in het geplaatste
kapitaal van de vennootschap bezitten;
(…)
d) aan aandeel B1 in de statuten een
tijdelijkepreferentie voor de duur van 5 jaar (uiterlijk
met betrekking tot de winst over het boekjaar 2019) is toegekend ten bedrage van een aan
partijen wel bekende schuld van [geïntimeerde] cq [persoon A] in privé aan de
Vennootschap, met als gevolg, dat indien en voor zover aandeel B1 tot aan de volledige aflossing van de Schuld, en daarmee de volledige aflossing/betaling van de preferentie van dat aandeel, het eigendom blijft van Verkoper, maar dat uiterlijk na toewijzing van de winstbestemming met betrekking tot het boekjaar 2019 de volledige schuld aan de Vennootschap afgelost zal zijn; (...)
e. tussen de Vennootschap een (gewijzigde) managementovereenkomst geldt cq zal gelden (...)
f. partijen zich ervan bewust zijn. dat [geïntimeerde] recht en belang heeft bij de
voortzetting van de managementovereenkomst en de wijze van bedrijfsvoering, in ieder
geval tot aan het moment waarop de Schuld zal zijn ingelost, waarna [geïntimeerde] de plicht rust om de aandelen uit de 2e Tranche aan Montage Garant te leveren, waaronder ook aandeel B1;
(…)
h) partijen daarom ten aanzien van het beëindigen van de managementovereenkomst van [geïntimeerde] - en daarmee het ontslag van [persoon A] als bestuurder van de Vennootschap - wensen af te wijken van de in de aandeelhoudersvergadering in acht te nemen weging van de stemmen conform de wet- en statuten (…);
i. i) partijen er waarde aan hechten vast te stellen, dat er tussen hen géén eerdere of andere
aandeelhoudersovereenkomst meer geldt, zodat in onderhavige overeenkomst de enige (van
de statuten afwijkende) aandeelhouders-afspraken zijn vastgelegd;’
3.10.
Op 8 juli 2016 hebben [appellante] , [persoon A] en [geïntimeerde] een
managementovereenkomst gesloten (hierna: de managementovereenkomst). Volgens deze overeenkomst stelde [geïntimeerde] [persoon A] aan [appellante] ter beschikking voor het verrichten van managementdiensten.
3.11.
In 2016 is de RC-schuld verminderd door verrekening met dividenduitkeringen van [appellante] .
3.12.
Op 14 november 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant vonnis uitgesproken in een procedure tussen enerzijds [geïntimeerde] en [persoon A] en anderzijds [persoon B], MGI en [appellante] . Bij dat vonnis is [appellante] veroordeeld om de managementvergoedingen aan [geïntimeerde] te betalen conform de managementovereenkomst en de overige vorderingen van [geïntimeerde] en [persoon A] afgewezen. Alle tegenvorderingen van [persoon B], MGI en [appellante] zijn afgewezen.
3.13.
Bij e-mail van 22 november 2018 heeft (de advocaat van) [appellante] (de advocaat van)
[geïntimeerde] verzocht om zekerheden te stellen voor onder meer de vordering van op dat
moment € 349.217,38 van [appellante] op [geïntimeerde] .
3.14.
Bij brief van 10 december 2018 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] meegedeeld dat de RC-overeenkomst werd ontbonden, althans opgezegd.

4.De procedure in eerste aanleg

4.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellante] :
‘I. te verklaren voor recht:
i. i) primair, dat [appellante] op goede gronden en rechtens juist heeft ontbonden de rekeningcourantovereenkomst tussen partijen d.d. 17 maart 2016;
ii) subsidiair, voor zover de rechtbank van oordeel zou zijn, dat de verklaring voor recht onder sub a niet toewijsbaar zou zijn, dat [appellante] op goede gronden en rechtens juist heeft
opgezegd de rekening-courantovereenkomst tussen partijen d.d. 17 maart 2016;
iii) subsidiair, dat [geïntimeerde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van
de rekening-courantovereenkomst tussen partijen d.d. 17 maart 2016;
iv) dat ingevolge de niet nakoming van de rekening-courantovereenkomst tussen partijen d.d. 17 maart 2016 [geïntimeerde] de overeengekomen boete ad € 50.000 verschuldigd is,
althans enig bedrag, door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
II. [geïntimeerde] te veroordelen, binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis, tot betaling van:
v) een bedrag van € 339.046, te vermeerderen met 3% rente per jaar, vanaf 1 januari 2018 ,
zijnde de laatste dag waarop de jaarlijkse rente van 3% per jaar is bijgeschreven, tot aan
de dag der algehele voldoening;
vi) een bedrag van € 50.000 ingevolge de boete die partijen zijn overeengekomen, althans
enig bedrag ingevolge de tussen partijen overeengekomen boete bij niet-nakoming van de
RC-overeenkomst althans enig, door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te
vermeerderen met de wettelijke handelsrente respectievelijk de wettelijke rente vanaf 22
november 2018, zijnde de datum waarop voor het eerst zekerheden zijn gevorderd, althans
vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der voldoening;
vii) een bedrag van € 3.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
viii)de proceskosten, waaronder de beslagkosten, te vermeerderen met de nakosten indien
[geïntimeerde] niet bereid zou blijken om aan het te dezen te wijzen vonnis te voldoen
zonder dat betekening nodig is.’
4.2.
[geïntimeerde] heeft voorwaardelijk in reconventie het volgende gevorderd:
‘Indien u mocht oordelen dat er sprake is van een opeisbare schuld aan [appellante] dan
verzoekt [geïntimeerde] Uw Rechtbank te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] op
goede gronden en rechtsgeldig heeft verrekend en derhalve de volledige schuld aan
[appellante] is voldaan en geen resterende schuld aan [appellante] meer heeft, althans vast te stellen
dat verrekening heeft plaatsgevonden tot enig door u te benoemen bedrag dat naar
uw orde is.’
4.3.
Partijen hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen elkaars vorderingen.
De stellingen en verweren van partijen komen hierna aan de orde, voor zover in hoger beroep van belang.
4.4.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen en verstaan dat de vordering van [geïntimeerde] geen behandeling behoeft.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1.
Bij dagvaarding in hoger beroep heeft [appellante] gevorderd:

Primair:
1. de vorderingen van appellante conform de dagvaarding in de bodemprocedure alsnog volledig toe te wijzen en de (voorwaardelijke) vordering van geïntimeerde alsnog volledig af te wijzen;
2. geïntimeerde te veroordelen om al hetgeen appellante ter uitvoering van het bestreden vonnis d.d. 1 april 2020 aan geïntimeerde heeft voldaan en/of nog zal voldoen, aan appellante terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente van de dag van betaling tot aan de dag van terugbetaling;
Subsidiair:
1. te verklaren voor recht, dat geïntimeerde een bedrag van € 322.725 te vermeerderen met 3% rente per jaar, althans: enig bedrag door het hof in goede justitie te bepalen, terzake een rekening courant althans enige andere grondslag aan appelante verschuldigd is;
2. geïntimeerde te veroordelen te betalen het aan appellante verschuldigde bedrag als bedoeld onder de subsidiaire vordering punt 1, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, subsidiair de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf de dag der inleidende dagvaarding subsidiair enig, door het hof in goede justitie te bepalen, moment tot aan de dag der algehele voldoening;
In alle vorderingen:
met veroordeling van geïntimeerde in de proceskosten van de procedures, zowel in eerste aanleg als in dit hoger beroep, en de nakosten voor de advocaat daarbij te begroten, onder de bepaling dat indien de gedingkosten niet aan appellante zijn voldaan binnen veertien dagen na de dag waarop het arrest is gewezen, daarover vanaf de veertiende dag wettelijke rente verschuldigd is.’
5.2.
[appellante] heeft bij memorie van grieven twaalf ongenummerde grieven aangevoerd.
In 14.5 van deze memorie heeft [appellante] geconcludeerd dat het hof de vorderingen van [appellante] alsnog volledig moet toewijzen en [persoon A] moet veroordelen tot het terugbetalen van de schuld, met proces- en incassokosten in beide instanties.
Het geschil in het kort
5.3.
Het gaat in deze zaak om de schuld van [geïntimeerde] uit hoofde van het rekening-courant (hierna: de RC-schuld) tussen [geïntimeerde] en [appellante] . Volgens [appellante] moet [geïntimeerde] het restant van deze schuld, dat niet door winstuitkering is afgelost, aan [appellante] betalen. [geïntimeerde] bestrijdt dat zij verplicht is de schuld of een restant daarvan aan [appellante] te betalen.
De grieven
5.4.
Met haar grieven betoogt [appellante] dat zij niet is gebonden aan afspraken die [geïntimeerde] en MGI hebben gemaakt over de RC-schuld. Bovendien volgt volgens [appellante] uit de koopovereenkomst, het addendum, de aandeelhoudersovereenkomst en de managementovereenkomst niet dat [geïntimeerde] het restant van de RC-schuld niet meer behoeft terug te betalen, indien dit niet door winstuitkeringen is afgelost. [appellante] stelt verder dat zij het restant van de schuld niet heeft kwijtgescholden en evenmin daarvan afstand heeft gedaan. Het hof bespreekt de grieven gezamenlijk.
5.5.
Het geschil tussen partijen gaat er dus om of [geïntimeerde] een restant van de RC-schuld aan [appellante] moet betalen. [appellante] bevestigt in 5.3 van de memorie van grieven dat het haar hierom gaat. [appellante] wenst dat [geïntimeerde] een restant aan haar terugbetaalt, ongeacht of de bepalingen van de in 2016 ondertekende RC-overeenkomst nog gelden. Uit de stellingen van partijen blijkt ook niet dat het in zoverre enig verschil maakt of deze bepalingen nog geheel of gedeeltelijk gelden. Doorslaggevend is wat over de RC-schuld en het betalen daarvan is afgesproken en wat partijen over en weer daaruit redelijkerwijs hebben mogen opmaken.
De afspraken
5.6.
[geïntimeerde] heeft haar aandelen in [appellante] verkocht aan MGI. In 2015 is 90% van de aandelen aan MGI overgedragen. In de koopovereenkomst is een regeling getroffen voor de overdracht van de resterende 10% van de aandelen. De koopprijs van de aandelen is daarbij bepaald op € 1,00. Ten tijde van de overname van de aandelen was de RC-schuld van [geïntimeerde] aan [appellante] en MGI bekend. In het kader van de verkoop van de aandelen is overeengekomen dat de RC-schuld van [geïntimeerde] aan [appellante] zou worden betaald door het toekennen van dividend aan [geïntimeerde] . In de diverse overeenkomsten zijn hiervoor voorzieningen getroffen. Zo is aan het aandeel van [geïntimeerde] met nummer B1 een preferentie toegekend en is vastgesteld welke bedragen [appellante] beschikbaar zou hebben voor het uitkeren van dividend en welk deel daarvan aan [geïntimeerde] zou toekomen. Daarnaast zou [geïntimeerde] een maandelijkse vergoeding ontvangen uit hoofde van een managementovereenkomst tussen haar en [appellante] .
5.7.
[geïntimeerde] voert aan dat [appellante] een miljoenenomzet had en dat de koopprijs van de aandelen van € 1,00 symbolisch was. De werkelijke koopsom bestond uit het vervallen van de RC-schuld en de royale managementvergoeding die [persoon A] via [geïntimeerde] zou ontvangen tot zijn pensioen. Voor [persoon A] en [geïntimeerde] was deze constructie fiscaal gunstiger dan dat MGI een hoge koopprijs zou betalen. Gelet op deze bedoeling kan [geïntimeerde] niet worden verplicht om enig deel van de RC-schuld aan [appellante] te betalen.
[geïntimeerde] heeft dit zowel in eerste aanleg en als in hoger beroep naar voren gebracht.
5.8.
Het hof stelt vast dat [appellante] in deze procedure niet of onvoldoende heeft weersproken dat [geïntimeerde] en MGI het aflossen van de RC-schuld en de managementvergoeding zagen als de werkelijke prijs van de aandelen.
5.9.
Dat dit het geval was, blijkt ook uit de diverse omstandigheden en overeenkomsten.
5.10.
In de eerste plaats heeft [appellante] geen verklaring gegeven voor de koopprijs van € 1,00, die afwijkt van de uitleg die [geïntimeerde] daarover heeft gegeven.
5.11.
Verder gaan de overeenkomsten ervan uit dat de RC-schuld volledig wordt afgelost door de winstbestemming.
5.12.
Het hof wijst op de koopovereenkomst onder a), c) en d) en in art. 1 en 2. Hierin is onder meer vermeld dat is overeengekomen dat MGI de RC-schuld betaalt door het toekennen van dividend totdat de schuld is afgelost. De overdracht van de tweede tranche van de aandelen is ook gekoppeld aan het volledig aflossen van de RC-schuld. Ook in de e-mail van de advocaat van MGI en [appellante] van 9 juni 2016 is meegedeeld dat de RC-schuld wordt terugbetaald door het toekennen van dividend.
5.13.
In het addendum is vermeld ‘dat de vruchten van de verkochte aandelen aan Verkoper zullen toekomen tot aan het moment waarop de in de Koopovereenkomst nader gespecificeerde Schuld van Verkoper aan [[---]] Vloerverwarmings Montage BV zal zijn terugbetaald, door middel van verrekening van de te ontvangen dividenden’. Het addendum vermeldt verder dat in de betaling van de RC-schuld al is voorzien als het preferente aandeel B1 eigendom van [geïntimeerde] blijft tot aan de volledige aflossing van de RC-schuld.
Om die reden wordt de koopovereenkomst aangepast. Het addendum vermeldt dat de duur van de preferentie vijf jaar is en dat dit aandeel uiterlijk na toewijzing van de winstbestemming met betrekking tot het boekjaar 2019 aan MGI moet zijn geleverd.
5.14.
In de aandeelhoudersovereenkomst onder d) is hiernaar verwezen en is onder meer vermeld dat ‘uiterlijk na toewijzing van de winstbestemming met betrekking tot het boekjaar 2019 de volledige schuld aan de Vennootschap afgelost zal zijn’. De aandeelhouders-overeenkomst beoogt verder voorzieningen te treffen om te waarborgen dat de managementovereenkomst niet wordt beëindigd tot het moment waarop de RC-schuld zal zijn afgelost en de aandelen van de tweede tranche worden geleverd.
5.15.
Uit dit alles volgt dat is afgesproken dat de RC-schuld volledig zou worden afgelost, door verrekening van de schuld met dividenduitkeringen door [appellante] . De aflossing zou plaatsvinden binnen de duur van de preferentie van aandeel B1, waarna dit aandeel en de resterende aandelen aan MGI zouden worden geleverd. Uit hetgeen partijen bij de mondelinge behandeling door de rechtbank hebben verklaard, blijkt dat zij de verwachting hadden dat de volledige aflossing binnen de duur van de preferentie van aandeel B1 zou plaatsvinden. Aan de periode van vijf jaar komt, gelet op de tekst en strekking van de afspraken, geen andere betekenis toe dan het begrenzen van de tijd waarbinnen de schuld zou worden afgelost. Feiten of omstandigheden die het oordeel kunnen rechtvaardigen dat bij de afspraken iets anders voor ogen heeft gestaan, zijn niet of onvoldoende naar voren gebracht.
5.16.
De conclusie is dat de afspraken die [geïntimeerde] en MGI hebben gemaakt, in wezen betrekking hadden op de wijze waarop de werkelijke koopprijs van de aandelen in [appellante] zou worden betaald, en niet over de hoogte daarvan. De betaling zou plaatsvinden in een periode van maximaal vijf jaar, vanwege fiscale motieven door het uitkeren van dividend. Voor de hoogte van de koopprijs was dit niet van betekenis, die was bepaald op de hoogte van de RC-schuld en de managementvergoeding. In het licht hiervan is te begrijpen dat partijen destijds, zoals blijkt uit de verklaringen die [persoon A] en [persoon B] hebben afgelegd bij de mondelinge behandeling door de rechtbank, er niet over hebben gesproken wat te doen als geen dividend zou kunnen worden uitgekeerd. In de afspraken ligt besloten dat dit zou kunnen leiden tot overleg over de wijze waarop het restant van de koopprijs moest worden betaald, maar niet dat dit gevolgen zou hebben voor de koopprijs zelf.
5.17.
De afspraken brengen mee dat [geïntimeerde] geen verplichting heeft om de RC-schuld af te lossen anders dan door verrekening van dividenduitkeringen door [appellante] , nu geen andere, nadere afspraak over de wijze van het betalen van de koopprijs is gemaakt. Uit de aard en strekking van deze afspraken volgt verder dat er geen reden is om van [geïntimeerde] te verlangen dat zij zekerheid stelt voor het betalen van de RC-schuld. Voor zover de RC-overeenkomst daartoe verplichtte, vloeit uit de afspraken voort dat deze verplichting is vervallen.
De afspraken en [appellante]
5.18.
De vraag is echter of [appellante] is gebonden aan deze afspraken.
5.19.
Het hof acht in dit verband het volgende van belang. In de overeenkomsten is [appellante] niet vermeld als een van de ‘ondergetekenden’. In de overeenkomsten zijn echter wel verplichtingen van [appellante] opgenomen. Zo is in art. 8.2 van de koopovereenkomst neergelegd dat de kosten van de overdracht van de aandelen voor rekening van [appellante] zijn. In art. 8.3 van de koopovereenkomst zijn [geïntimeerde] , MGI én [appellante] aangeduid als ‘partijen’ en is een afspraak vastgelegd over de dividendpolitiek van [appellante] en het door [appellante] voor dividend beschikbaar te stellen bedrag. Verder moest [appellante] het dividend verrekenen met de RC-schuld van [geïntimeerde] , zoals uitdrukkelijk is vermeld in het addendum.
De overeenkomsten zijn verder gesloten door partijen die al dan niet middellijk de bestuurders van [appellante] waren en uit dien hoofde bevoegd waren om [appellante] te binden.
In art. 9.1 van de koopovereenkomst is [persoon B], nadrukkelijk mede als indirect bestuurder en aandeelhouder van [appellante] , last en volmacht gegeven om de levering van de aandelen van de tweede tranche te bewerkstelligen, nadat de RC-schuld is afgelost. In art. 10 van de koopovereenkomst zijn nadrukkelijk ook rechten en verplichtingen van aan [persoon B] en [persoon A] gelieerde bedrijven, waaronder [appellante] , gewijzigd.
5.20.
[appellante] heeft verder meegewerkt aan het uitvoeren van de afspraken, onder meer door het wijzigen van de statuten om aandeel B1 een preferentie te geven, en het sluiten of wijzigen van de managementovereenkomst met [geïntimeerde] . [appellante] heeft vervolgens aanvankelijk daadwerkelijk dividend aan [geïntimeerde] uitgekeerd door dit te verrekenen met de RC-schuld. Gesteld noch gebleken is dat [appellante] bij dit alles aan [geïntimeerde] te kennen heeft gegeven dat zij niet met de afspraken instemde of zich daaraan niet gebonden achtte.
5.21.
Onder deze omstandigheden heeft [geïntimeerde] redelijkerwijs mogen aannemen dat de afspraken over het aflossen van de RC-schuld de instemming hadden van [appellante] en dat [appellante] daaraan was gebonden, ook als [appellante] niet als partij bij de overeenkomsten was betrokken. [appellante] heeft dus tegen zich te laten gelden dat de afspraken meebrengen dat [geïntimeerde] niet verplicht is om de RC-schuld af te lossen anders dan door verrekening met de dividenduitkeringen die zij zelf aan [geïntimeerde] doet.
5.22.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [geïntimeerde] niet verplicht is om enig bedrag aan [appellante] te betalen uit hoofde van de RC-schuld en evenmin om zekerheid te stellen voor de betaling daarvan. De vorderingen van [appellante] zijn dus terecht afgewezen.
Slot
5.23.
Bij deze stand van zaken behoeft het hof niet meer te bespreken of de bepalingen van de RC-overeenkomst (voor het overige) nog hun gelding hebben behouden. Evenmin is gebleken van een belang bij een verklaring voor recht met betrekking tot een ontbinding of opzegging van de RC-overeenkomst, voor zover [appellante] een dergelijke verklaring nog verlangt. Verder behoeft het hof niet na te gaan of [appellante] bewust de omzet en daarmee de winst sterk heeft verlaagd door opdrachten naar andere vennootschappen over te hevelen, teneinde te ontkomen aan dividenduitkeringen, zoals [geïntimeerde] heeft aangevoerd.
5.24.
Ook hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, kan buiten behandeling blijven, en er is geen reden om partijen toe te laten tot het leveren van bewijs. Er zijn immers geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht of te bewijzen aangeboden die tot een andere beslissing in deze zaak kunnen leiden.
5.25.
De slotsom is dat de grieven geen doel treffen en dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Voor zover de eis van [appellante] in hoger beroep is gewijzigd, wordt deze afgewezen.
Proceskosten
5.26.
De proceskosten van het hoger beroep komen ten laste van [appellante] , omdat zij in het ongelijk is gesteld. Het hof stelt de proceskosten tot heden aan de zijde van [geïntimeerde] als volgt vast:
- griffierecht € 5.517,00
- salaris advocaat
€ 4.064,00
totaal € 9.581,00
5.27.
De nakosten stelt het hof vast volgens het geldende liquidatietarief, zoals hierna in de uitspraak wordt vermeld.

6.De uitspraak

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
6.2.
wijst de eis van [appellante] af, voor zover die in hoger beroep is gewijzigd;
6.3.
veroordeelt [appellante] in de proceskosten, aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op:
- € 9.581,00 tot heden voor het hoger beroep,
- € 163,00 aan nasalaris advocaat zonder betekening van dit arrest of € 248,00 vermeerderd met de explootkosten bij betekening van dit arrest,
indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de dag van deze uitspraak tot de dag van betaling;
6.4.
verklaart dit arrest zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, L.S. Frakes en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 december 2021.
griffier rolraadsheer