ECLI:NL:GHSHE:2021:385

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
200.285.197_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de vader over minderjarige na uithuisplaatsing en beoordeling van opvoedperspectief

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezag van de vader over zijn minderjarige dochter, geboren in 2017, die sinds september 2018 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI) en uit huis is geplaatst. De vader heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 augustus 2020 te vernietigen, waarin zijn gezag over de minderjarige werd beëindigd en de GI tot voogd werd benoemd. De vader betwist dat er een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige is en stelt dat hij in staat is voor haar te zorgen. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 januari 2021 zijn de vader, de GI, de Raad voor de Kinderbescherming en de pleegmoeder gehoord. De raad heeft het verzoek van de vader bestreden en benadrukt dat de minderjarige goed gehecht is aan de pleegmoeder en dat een terugplaatsing bij de vader schadelijk zou zijn voor haar ontwikkeling. Het hof oordeelt dat het gezag van de vader moet worden beëindigd, omdat de minderjarige in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de vader niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn voor haar te zorgen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 11 februari 2021
Zaaknummer : 200.285.197/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/01/359161 / FA RK 20-2529 en
C/01/361212 / JE RK 20/1230
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.B. Chylinska,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de moeder] , hierna te noemen: de moeder;
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling);
- [de pleegmoeder] , hierna te noemen: de pleegmoeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 augustus 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 oktober 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de raad niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek tot beëindiging van het gezag (van de vader, zo heeft de advocaat van de vader tijdens de mondelinge behandeling verklaard) dan wel dit verzoek af te wijzen en (bij wege van zelfstandig verzoek) te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] wordt beëindigd, dan wel een regeling te bepalen/beslissing te nemen die het hof aangewezen acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Chylinska en door de tolk W. Veldhuis-Cosic;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de pleegmoeder.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 31 juli 2020;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 10 november 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 11 september 2018 onder toezicht van de GI. Zij is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 12 september 2018 uit huis geplaatst. [minderjarige] verblijft bij de pleegmoeder.
De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] zijn laatstelijk verlengd tot 6 december 2020.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de vader en van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd over haar benoemd.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank tevens het zelfstandig verzoek van de vader om de uithuisplaatsing van [minderjarige] te beëindigen afgewezen.
3.4.
De vader kan zich met deze beschikking niet verenigen voor zover daarbij zijn gezag over [minderjarige] is beëindigd en hij is hiervan in zoverre in hoger beroep gekomen.
Daarnaast heeft de vader (bij wege van zelfstandig verzoek) verzocht te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] wordt beëindigd.
De standpunten
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Het opvoedperspectief van [minderjarige] ligt bij de vader. De vader heeft [minderjarige] tijdens haar eerste levensjaar mede verzorgd. Hij woonde bij de moeder, de grootmoeder van moederszijde en de stiefgrootvader. De vader en [minderjarige] hebben een goede hechtingsband en zij is niet van hem vervreemd. De vader is nooit uit beeld geweest en de hechtingsband tussen hem en [minderjarige] is niet verbroken. De vader is in alle opzichten (emotioneel, aandacht, financieel, huisvesting en verzorging) in staat voor [minderjarige] te zorgen.
De vader betwist dat er sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] . Zij is nog jong en is er niet direct mee bezig dat zij zo snel mogelijk duidelijkheid over haar opvoedperspectief moet krijgen. Door het gezag van de vader te beëindigen wordt een ernstige inbreuk gemaakt op zijn recht op family life. Hierbij moet ook nog worden bedacht dat de vader in augustus 2018 zelf met de moeder en [minderjarige] naar het politiebureau is gegaan om hulp te vragen. De uitkomst is voor de vader nu wel zeer wrang.
Dat het nu goed gaat met [minderjarige] bij de pleegmoeder is geen doorslaggevende grond om het gezag van de vader te beëindigen. Immers, het staat niet vast dat het bij de vader onveilig is voor [minderjarige] of dat zij de verandering van woonplek niet aankan. De vader betwist dat een breuk met de pleegmoeder schadelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige] .
De vader betwist verder met klem dat hij onvoldoende vooruitgang laat zien bij het op orde krijgen van zijn leven. Hij heeft een woning, een inkomen en zijn leven staat ook overigens op de rails. Het rapport van de raad belicht de positieve ontwikkelingen bij de vader onvoldoende en is onvolledig, onjuist en onvoldoende onderbouwd. Daarnaast zijn de stellingen van de raad te theoretisch en is niet duidelijk op welk wetenschappelijk onderzoek de raad zich baseert bij zijn verzoek.
Verder is de gezinsvoogd maandenlang niet betrokken geweest, hetgeen van invloed is geweest op het tijdsverloop. Dit tijdsverloop speelt de vader nu parten. Er is nooit goed onderzocht of [minderjarige] niet bij de vader kan worden teruggeplaatst. De vader heeft nooit de kans gehad om aan zijn opvoedvaardigheden te werken. De vraag is verder of een aanvaardbare termijn van zes maanden redelijk is en of deze termijn goed is uitgelegd aan de vader. Eerder kon de vader moeilijk aan een eigen woning komen omdat hij een te laag inkomen had. Een urgentie voor een sociale huurwoning is hem geweigerd.
Uit niets blijkt dat [minderjarige] niet naar de vader zou kunnen terugkeren. Het is niet in haar belang dat zij bij de pleegmoeder opgroeit en de vader hoeft daarvoor geen emotionele toestemming te geven. De vader heeft sinds kort hulp en begeleiding.
3.6.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
De raad handhaaft het inleidend verzoek. [minderjarige] is op jonge leeftijd uithuisgeplaatst. Zij is toen haar vaste verzorgers kwijtgeraakt. Dit heeft een breuk in haar hechting opgeleverd.
[minderjarige] woont nu al lange tijd bij de pleegmoeder. Een kind van de leeftijd van [minderjarige] heeft als ontwikkelingstaak zich te hechten. [minderjarige] toont zich goed gehecht aan pleegmoeder. [minderjarige] heeft nu een veilige opvoedsituatie.
De vader is belangrijk voor [minderjarige] . Zij heeft een band met hem. [minderjarige] is doende een band met de moeder op te bouwen.
De pleegmoeder is de belangrijkste hechtingsfiguur voor [minderjarige] . Indien [minderjarige] bij de pleegmoeder weg zou moeten, betekent dit een tweede breuk in haar hechting. Dat is risicovol voor haar ontwikkeling. Het kan leiden tot een gevoel van onveiligheid en onzekerheid bij [minderjarige] . De raad baseert zich hierbij op pedagogische uitgangspunten op basis van wetenschappelijk onderzoek.
De aanvaardbare termijn bedroeg ongeveer zes maanden. De vader heeft tot eind 2019 de ruimte gekregen om zijn leven op orde te hebben. Pas in de eerste helft van 2020 is de vader erin geslaagd om zijn leven op de rails te krijgen en [minderjarige] een mogelijke opvoedsituatie te bieden. Dat is te laat voor de ontwikkeling van [minderjarige] . De aanvaardbare termijn is verstreken.
3.7.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling - in het kort - het volgende naar voren gebracht.
De GI is het eens met het inleidend verzoek van de raad.
Het contact tussen de moeder en [minderjarige] is zich aan het herstellen. De moeder heeft in een psychisch dal gezeten. Zij heeft daarvoor hulp gekregen. De moeder wilde op een gegeven moment weer contact met [minderjarige] en de GI heeft dit contact vormgegeven. De moeder en [minderjarige] hebben nu eenmaal in de drie weken één uur contact bij de pleegmoeder.
De vader heeft tot december 2019 de tijd gekregen om zijn leven op orde te krijgen. Het ging daarbij onder andere om het verkrijgen van een woning en een stabiele financiële situatie. Bovendien moest er zicht komen op zijn opvoedvaardigheden; hij kon zo nodig hulp krijgen bij het verbeteren daarvan. Het was onduidelijk of er sprake was van middelengebruik bij de vader.
De GI heeft de vader steeds duidelijk uitgelegd dat het erom ging wat hij kon doen als vader om te veranderen. Tijdige verandering bleek echter niet haalbaar. De vader heeft pas sinds medio april 2020 een woning.
De vader heeft daarvoor lange tijd geen vaste woonplaats gehad. Als gevolg hiervan kon geen hulp worden ingezet. De vader veranderde zijn plannen steeds, met name op het gebied van werk en woonplaats. Daardoor schortte het ook aan financiële stabiliteit. Het was belangrijk dat er een zorgverzekering voor [minderjarige] geregeld werd en dat lukte bijvoorbeeld niet.
In het begin was onduidelijk of de vader nog een relatie met de moeder had.
De contacten die de vader momenteel tweewekelijks in het weekend heeft met [minderjarige] verlopen goed. Er is wel nog steeds te weinig zicht op de opvoedvaardigheden van de vader.
3.8.
De pleegmoeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [minderjarige] een goede ontwikkeling doormaakt. Het is een vrolijk kind, dat de grenzen opzoekt.
Het oordeel van het hof
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Met de raad is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor onder a vermelde maatstaf en dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat het gezag van de vader over haar wordt beëindigd. Het hof neemt hierbij het volgende in overweging.
[minderjarige] is al op zeer jonge leeftijd (vijftien maanden oud) uithuisgeplaatst vanwege een onveilig opvoedingsklimaat bij de moeder, de grootmoeder van moederszijde en de stiefgrootvader. Zij heeft eerst enige weken in een crisispleeggezin verbleven en is daarna bij de pleegmoeder gaan wonen. [minderjarige] is uithuisgeplaatst, omdat er veel huiselijk geweld plaatsvond in haar opvoedsituatie. Zo is er tussen de vader en de moeder van [minderjarige] sprake geweest van verbale en fysieke agressie en vermoedelijk ook tussen de grootmoeder en de stiefgrootvader in het bijzijn van [minderjarige] . Daarnaast waren er zorgen of de moeder vanwege haar persoonlijke problematiek voldoende (emotioneel) beschikbaar was voor [minderjarige] en was er sprake van onvoldoende stimulering.
Door de uithuisplaatsing heeft er een breuk plaatsgevonden in de hechting tussen [minderjarige] en de moeder en de grootmoeder, die haar belangrijkste verzorgers waren. Het hof kan niet vaststellen in welke mate de vader in de periode voor de uithuisplaatsing bij de opvoeding en verzorging van [minderjarige] betrokken is geweest. Anders dan waar bij de uithuisplaatsing kennelijk vanuit werd gegaan alsook tijdens het raadsonderzoek, stelt de vader thans tijdens de mondelinge behandeling dat hij samen met de moeder bij de grootouders woonde. Wat daar ook van zij, ook indien hiervan uit dient te worden gegaan, is de vader kennelijk niet in staat geweest [minderjarige] voldoende te beschermen. Integendeel, de vader heeft zelf hulp gezocht en daarbij aangegeven op dat moment niet in staat te zijn voor [minderjarige] te zorgen. De hechtingsbreuk is schadelijk geweest voor de ontwikkeling van [minderjarige] . Dat de vader na de uithuisplaatsing wel steeds in beeld is gebleven voor [minderjarige] maakt dit niet anders.
[minderjarige] is nog steeds zeer jong en hierdoor kwetsbaar. Zij woont al bijna tweeëneenhalf jaar bij de pleegmoeder. Uit het raadsrapport komt naar voren dat [minderjarige] zich gezond heeft gehecht aan de pleegmoeder en een positieve ontwikkeling doormaakt. Het hof acht het risico te groot dat doorbreking van dit hechtingsproces door een plaatsing van [minderjarige] bij de vader tot ernstige schade in haar ontwikkeling zal leiden. Het is in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] dat zij vanwege de hechting met de pleegmoeder daar verder kan opgroeien, en dat daar geen onduidelijkheid over is. Gelet op het voorgaande is het hof met de raad van oordeel dat de aanvaardbare termijn waarbinnen terugplaatsing bij de vader nog mogelijk zou zijn geweest inmiddels is verstreken, nog afgezien van de vraag of de vader inderdaad over een stabiele leefsituatie en over voldoende opvoedvaardigheden beschikt om zelf of met hulp voor [minderjarige] te zorgen. Het hof volgt hierin het advies van de raad die heeft gewezen op het belang van een veilige basis om de bij de leeftijd van [minderjarige] horende ontwikkelingstaken te kunnen oppakken.
Gebleken is verder dat de vader op dit moment niet berust in de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Weliswaar ziet hij in dat [minderjarige] niet direct kan worden thuisgeplaatst, maar hij wenst er wel naar toe te werken dat zij bij hem komt wonen. Het hof acht het niet wenselijk, dat [minderjarige] met de onrust van verlengingen van de als tijdelijk bedoelde maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing te maken houdt. Met een beëindiging van het gezag van de vader zal aan [minderjarige] de voor haar ontwikkeling noodzakelijke duidelijkheid worden geboden.
Dat de vader zijn leven inmiddels op de rails stelt te hebben en dat de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] goed verloopt, doet aan het oordeel van het hof dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] inmiddels is overschreden, niet af.
Anders dan de vader heeft aangevoerd is het hof bovendien van oordeel dat de GI zich tijdens de ondertoezichtstelling voldoende heeft ingespannen om een terugkeer van [minderjarige] bij de vader mogelijk te maken. Toen [minderjarige] uit huis werd geplaatst, heeft de vader aangegeven dat hij geen mogelijkheden had om haar op te vangen en voor haar te zorgen. Het heeft vervolgens te lang geduurd voordat de vader in staat was [minderjarige] wel een stabiele opvoedplek te bieden. De vader had tot eind 2019 de tijd om aan de basisvoorwaarden te voldoen. Begin 2020 had hij echter nog geen woning, geen vast werk, geen vast inkomen, geen zorgverzekering en geen vaste woonplaats. Daarnaast blijkt uit het rapport van de raad dat de vader de gezinsvoogd weinig inzicht verschafte in zijn feitelijke leefsituatie. De gezinsvoogd heeft onvoldoende zicht kunnen krijgen op de opvoedvaardigheden van de vader. De vader heeft weliswaar gesteld dat een en ander hem niet goed is uitgelegd, maar naar het oordeel van het hof is genoegzaam gebleken dat de vader voldoende bewust is gemaakt van wat er van hem werd verwacht en wat er voor hem op het spel stond.
Al met al is het hof van oordeel dat het belang van [minderjarige] bij duidelijkheid, continuïteit en een ongestoord hechtingsproces zwaarder weegt dan het belang van de vader bij behoud van zijn gezag. De inbreuk die door de gezagsbeëindiging op het recht van de vader op respect voor zijn familylife wordt gemaakt acht het hof noodzakelijk ter bescherming van de belangen van [minderjarige] .
3.8.3.
Het hof benadrukt dat de vader altijd de vader van [minderjarige] zal blijven, ongeacht zijn gezagspositie. De tweewekelijkse omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] verlopen goed, zo heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling verklaard. Het hof acht het van groot belang voor [minderjarige] dat zij een band onderhoudt met de vader en haar tante van vaderszijde en met de Poolse cultuur. Het hof gaat er vanuit dat de GI aandacht zal blijven besteden aan de omgang tussen de vader en [minderjarige] en dat deze, zo mogelijk, zal worden uitgebreid.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de vader niet slagen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
3.10.
Nu [minderjarige] onder voogdij is gesteld van een rechtspersoon, is de ondertoezichtstelling en hiermee de machtiging tot uithuisplaatsing geëindigd. De vader heeft dan ook geen belang meer bij zijn verzoek om de uithuisplaatsing van [minderjarige] te beëindigen. Het hof zal dit verzoek afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 augustus 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en
M.L.F.J. Schyns en is op 11 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.