ECLI:NL:GHSHE:2021:3834

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
20-002793-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting via Marktplaats met valse betaalapplicatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van oplichting en schuldwitwassen. De oplichting vond plaats via Marktplaats, waar de verdachte zich voordeed als een koper van een iPad. Hij wekte het vertrouwen van de verkoper door een valse betaalapplicatie te tonen, waardoor de verkoper de iPad overhandigde zonder dat er daadwerkelijk geld was overgemaakt. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken, met een proeftijd van twee jaar, en gelast de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één maand. Daarnaast is een mobiele telefoon verbeurd verklaard en is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen. De verdachte is vrijgesproken van een tweede tenlastegelegde feit, namelijk schuldwitwassen van een iPhone, omdat niet bewezen kon worden dat hij wist dat deze telefoon van oplichting afkomstig was. Het hof heeft de ernst van de feiten en het justitiële verleden van de verdachte meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-002793-20
Uitspraak : 21 december 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 9 december 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 01-125981-19 en 01-189568-19, alsmede de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf onder parketnummer 02-013301-16, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde in beide zaken bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘oplichting’ (in de zaak met parketnummer 01-125981-19), en
  • ‘schuldwitwassen’ (in de zaak met parketnummer 01-189568-19),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van het voorarrest. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, met dien verstande dat deze voorwaardelijke gevangenisstraf is omgezet in een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot het bedrag van € 300,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Ten behoeve van het slachtoffer is tevens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Tevens is een inbeslaggenomen mobiele telefoon verbeurd verklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging gevorderd van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. Daarnaast heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van
€ 300,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient in de visie van het Openbaar Ministerie in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Tot slot is gevorderd dat de inbeslaggenomen telefoon verbeurd zal worden verklaard.
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Tevens is verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding heeft de verdediging geconcludeerd dat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Tot slot is verzocht de teruggave te gelasten van de inbeslaggenomen telefoon aan de rechthebbende.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 01-125981-19:hij in of omstreeks de periode van 16 juni 2018 tot en met 17 juni 2018 te [plaats 1] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een iPad (Apple, Air 2), hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- aangegeven tot de koop van voornoemde iPad over te willen gaan en/of
- op een telefoon een neppe/valse betalingsapplicatie getoond aan die [benadeelde] en/of
- gevraagd om het bankrekeningnummer van die [benadeelde] en/of
- op die neppe/valse betalingsapplicatie het overeengekomen geldbedrag getoond als ware het geldbedrag was overgeboekt;
in de ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde zaak met parketnummer 01-189568-19:
hij op of omstreeks 9 mei 2019 te [plaats 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een iPhone 8, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dit voorwerp gebruik heeft gemaakt en/of de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding en/of verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dit voorwerp was/waren, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 01-189568-19 tenlastegelegde
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 01-189568-19 – kort samengevat – tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het (schuld)witwassen van een iPhone.
De verdachte heeft steeds ontkend dat sprake is van (schuld)witwassen. De verdachte heeft verklaard dat de telefoon (een iPhone 8) niet van hem was en dat hij niet wist dat de telefoon van oplichting afkomstig was. Uit het procesdossier maakt de verdediging op dat [medeverdachte] , de zoon van de verdachte, tezamen met een andere man, aangever [aangever] moet hebben opgelicht. Met behulp van een valse betaalapplicatie hebben zij doen overkomen alsof er geld werd overgemaakt naar aangever [aangever] , waarna hij de iPhone aan [medeverdachte] en zijn medeverdachte heeft afgestaan.
De verdachte heeft geen bijdrage geleverd aan deze oplichting en hij was in de visie van de verdediging op geen enkele wijze op de hoogte van het feit dat de telefoon afkomstig was uit enig misdrijf. Hij moest evenmin redelijkerwijs vermoeden dat dit het geval was.
De verdachte heeft verder verklaard dat hij de betreffende telefoon op verzoek van zijn zoon heeft ingeleverd bij de tweedehandswinkel ‘Used Products’ te [plaats 2] , omdat zijn zoon toen zijn legitimatiebewijs niet bij zich had. De verdachte heeft daar gehoor aan gegeven en zich bij de winkel gelegitimeerd met zijn paspoort en onder achterlating van zijn persoonlijke gegevens.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van de inhoud van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting staat genoegzaam vast dat de verdachte op 9 mei 2018 te [plaats 2] een – naar later bleek van oplichting afkomstige – iPhone 8 heeft aangeboden bij de winkel ‘Used Products’. De verdachte heeft voor de iPhone een bedrag van € 280,00 gekregen.
Voor een bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 01-189568-19 tenlastegelegde is onder meer vereist dat in rechte kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van het feit dat de iPhone afkomstig was uit enig misdrijf, dan wel dat hij dat redelijkerwijs had moeten vermoeden. Het hof overweegt in dat verband als volgt.
Aangever [aangever] heeft in zijn aangifte aangegeven dat bij de afspraak waarbij de iPhone 8 zou worden geleverd twee mannen aanwezig waren. Uit het procesdossier volgt dat ‘man 1’ is herkend als zijnde [medeverdachte] , de zoon van de verdachte. Het hof kan aan de hand van de signalementen, zoals door aangever [aangever] opgegeven, niet vaststellen dat de verdachte ‘man 2’ moet zijn geweest. Ook overigens schiet het bewijs daarvoor tekort. Gelet op het vorenstaande kan niet worden vastgesteld dat de verdachte een van de twee mannen was, die aanwezig was bij de afspraak om de iPhone 8 te leveren en reeds daarom wetenschap had van het feit dat de iPhone 8 van oplichting afkomstig was.
De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie, alsook ten overstaan van de rechtbank en het hof telkens verklaard dat de iPhone van zijn zoon was en naar eigen zeggen slechts is meegegaan naar de winkel, omdat zijn zoon geen legitimatie bij zich had.
In het procesdossier heeft het hof geen bewijsmiddelen kunnen ontwaren die duiden op de (veronderstelde) wetenschap bij de verdachte dat de iPhone 8 van oplichting afkomstig was. Ook overigens is dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet komen vast te staan.
Het hof is van oordeel dat onder voormelde omstandigheden het bewijs ervoor tekort schiet om te kunnen oordelen dat de verdachte ten tijde van het aanbieden van de iPhone 8 aan de tweedehandswinkel wetenschap had dat de iPhone afkomstig was uit enig misdrijf, althans dat hij zulks redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 01-189568-19 tenlastegelegde feit heeft begaan, om welke reden hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-125981-19 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 16 juni 2018 tot en met 17 juni 2018 te [plaats 1] , in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een listige kunstgreep [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een iPad (Apple, Air 2), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- aangegeven tot de koop van voornoemde iPad over te willen gaan en
- op een telefoon een neppe betalingsapplicatie getoond aan die [benadeelde] en
- gevraagd om het bankrekeningnummer van die [benadeelde] en
- op die neppe betalingsapplicatie het overeengekomen geldbedrag getoond als ware het geldbedrag was overgeboekt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – op gronden zoals nader verwoord in de pleitnota – vrijspraak bepleit van het in de zaak met parketnummer 01-125981-19 tenlastegelegde. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de verdachte ontkent dat hij bij de aankoop van de betreffende iPad betrokken is geweest. Weliswaar is op de onder de verdachte inbeslaggenomen telefoon een valse bankapplicatie aangetroffen, maar in de visie van de verdediging valt niet uit de sluiten dat [medeverdachte] , de zoon van de verdachte, op enig moment de telefoon van de verdachte in gebruik heeft gehad. Het procesdossier bevat onvoldoende ondersteunend bewijs voor de aangifte. Daarbij is van belang dat de enkelvoudige fotoconfrontatie niet kan bijdragen aan het bewijs, omdat aangever [benadeelde] door de politie is beïnvloed, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting aan de orde zijn gekomen, stelt het hof vast dat een persoon die zich voordeed als ‘Keff’ in de periode van 16 juni 2018 tot en met 17 juni 2018 via een Marktplaats-account heeft gereageerd op een advertentie van [benadeelde] , die in de advertentie een iPad te koop aanbood. De man wilde de iPad snel op komen halen. Hij wilde het gevraagde bedrag betalen, maar verklaarde direct dat zijn pinpas kapot was. Hij wilde het bedrag graag overschrijven per bank. Hij had geen Rabobank-, maar een ABN AMRO-bankrekening.
Zij spraken af dat de levering, na betaling, zou plaatsvinden op 17 juni 2018 bij [benadeelde] thuis. Op het moment dat de vermeend koper arriveerde bij [benadeelde] , stelde hij zich voor als Kevin. Het betrof volgens [benadeelde] een blanke man van ongeveer 1,80 meter groot, in de leeftijd van 45 tot 55 jaar, met grijzend kort haar. Deze persoon wilde betalen via internetbankieren. Daartoe opende hij een bankapplicatie op zijn telefoon. Na het bankrekeningnummer van [benadeelde] te hebben ingevuld heeft hij [benadeelde] voorgewend de overboeking van het aankoopbedrag van de iPad te hebben gedaan. [benadeelde] kreeg het scherm van de telefoon te zien, waarop een afschrift vermeld stond met de overschrijving van € 375,00 op de rekening van [benadeelde] . Aangever [benadeelde] heeft vervolgens de iPad aan de vermeend koper overhandigd, waarna deze laatste de woning van aangever heeft verlaten, als bijrijder in een personenauto (van het merk Ford, type Focus Wagon, met kentekennummer [kenteken] ) is gestapt en is weggereden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het geld nooit daadwerkelijk is bijgeschreven op de bankrekening van [benadeelde] en dat bij de overschrijving van het aankoopbedrag gebruik is gemaakt van een valse ABN-AMRO betaalapplicatie.
Uit de registers van de politie bleek dat de personenauto met het kentekennummer [kenteken] op naam stond van [medeverdachte] , de zoon van de verdachte. Naar aanleiding van het signalement dat [benadeelde] in zijn aangifte van de dader van de oplichting had opgegeven, heeft een dienstdoende verbalisant gemeld dat het vermoedelijk om de verdachte ging.
Deze feiten hebben ertoe geleid dat aangever [benadeelde] en zijn zoon, getuige [getuige] , zijn geconfronteerd met een foto van de verdachte. Beiden verklaarden onafhankelijk van elkaar dat de persoon op de foto degene was die aangever had opgelicht.
Uit het onderzoek van de politie volgde voorts dat op de telefoon van de verdachte een gelijksoortige valse betaalapplicatie van de ABN-AMRO Bank stond als de betaalapplicatie die tijdens de oplichting werd gebruikt. Op de telefoon stonden tevens een foto van de verdachte en vermoedelijk van zijn kleindochter. Daarnaast is komen vast te staan dat de verdachte een Marktplaats-account had.
Anders dan de raadsman, maar met de politierechter en de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Niet alleen is op de onder de verdachte aangetroffen telefoon eenzelfde valse bankapplicatie aangetroffen als waarvan gebruik is gemaakt tijdens de oplichting en is de verdachte in verband te brengen met de auto waarmee de dader bij [benadeelde] is gearriveerd, de verdachte is ook herkend door aangever [benadeelde] en zijn zoon getuige [getuige] .
Weliswaar is het – zoals de raadsman terecht naar voren heeft gebracht – van belang behoedzaam om te gaan met de resultaten uit enkelvoudige fotoconfrontaties, doch het hof stelt vast dat de aangifte van [benadeelde] – naast de fotoconfrontatie – tevens steun vindt in overige bewijsmiddelen, meer bepaald in de ter plaatse gesignaleerde personenauto en het onderzoek aan de telefoon van de verdachte. Anders dan de verdediging lijkt te veronderstellen, zijn er naar het oordeel van het hof geen contra-indicaties aannemelijk geworden die maken dat de herkenning van de verdachte onbetrouwbaar zou zijn. De enkele omstandigheid dat aangever [benadeelde] ten tijde van de herkenning door getuige [benadeelde] kennelijk bij hem aan tafel zat, dwingt in ieder geval niet tot een dergelijk oordeel. Het hof ziet ook overigens geen aanleiding om aan de herkenningen te twijfelen, temeer nu een verbalisant eveneens meldde dat het vermoedelijk om de verdachte ging en de verdachte past bij het door aangever opgegeven signalement.
De hypothetische mogelijkheid dat [medeverdachte] , de zoon van de verdachte, gebruik heeft gemaakt van de telefoon van de verdachte – zoals ten verwere door de raadsman nog is aangevoerd – leidt het hof evenmin tot een andersluidend oordeel, reeds niet omdat die omstandigheid op geen enkele wijze steun vindt in het procesdossier en ook overigens niet aannemelijk is geworden.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het in de zaak met parketnummer 01-125981-19 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

oplichting.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting. De verdachte heeft zich op Marktplaats voorgedaan als een ander die een iPad wilde kopen. De verdachte heeft, toen hij bij de verkoper was, door middel van een valse betaalapplicatie het vertrouwen bij de verkoper gewekt dat hij het aankoopbedrag had betaald, waarna de verkoper is overgegaan tot afgifte van het goed. De verdachte heeft hiermee misbruik gemaakt van het vertrouwen van het slachtoffer. Door de handelwijze van de verdachte is het slachtoffer financieel gedupeerd geraakt. Bovendien heeft de verdachte door zijn handelswijze het vertrouwen in de handel via internet in het algemeen schade toegebracht, temeer omdat Marktplaats bij uitstek het medium is waar veel mensen in goed vertrouwen goederen kopen en verkopen. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 oktober 2021, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het bewezenverklaarde eerder onherroepelijk voor gelijksoortige strafbare feiten is veroordeeld en dat artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, het zogenoemde taakstrafverbod, van toepassing is. De verdachte is diverse malen onherroepelijk veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 30 juli 2021, opgemaakt in een andere strafzaak tegen de verdachte. Daarin wordt geconcludeerd dat sprake is van een delictpatroon op het gebied van vermogensdelicten. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Geadviseerd wordt om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat er geen meerwaarde wordt gezien in reclasseringsinterventies.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Daaruit volgt onder meer dat de verdachte onder bewind staat, hij een bijstandsuitkering geniet, hij twee kinderen en kleinkinderen heeft, dat hij een vriendin heeft, dat bij hem beginnende longkanker is geconstateerd en dat hij zich vrijwillig heeft aangemeld bij een verslavingskliniek in verband met een GHB-verslaving.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, het justitiële verleden van de verdachte en de toepasselijkheid van het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij de strafvervolging van verdachte is de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in de fase van eerste aanleg met een maand overschreden. Het hof stelt evenwel vast dat de totale procesduur in de fases van eerste aanleg en hoger beroep minder dan 4 jaren heeft geduurd. Voorts is de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg goeddeels te danken aan aanhoudingen van de behandeling op verzoek van de verdediging. De redenen daarvoor waren verhindering van de raadsman en ziekte van de verdachte. Het hof is, gezien het feit dat de totale procesduur binnen de termijn van 4 jaren is gebleven, de hoogte van de op te leggen straf en gelet op voormelde bijzondere omstandigheden, van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden. Met oplegging van deze voorwaardelijke straf – die met name is ingegeven door de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
Tijdens het vooronderzoek is een mobiele telefoon, oftewel GSM, onder de verdachte inbeslaggenomen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat met behulp van deze telefoon de bewezenverklaarde oplichting is begaan. Het hof is derhalve van oordeel dat dit goed vatbaar is voor verbeurdverklaring. Mitsdien zal het hof daartoe overgaan. Bij die beslissing heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding tot een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in een bedrag van € 300,00 voor de niet betaalde iPad en een bedrag van € 200,00 aan smartengeld.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot het bedrag van € 300,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven haar gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De vordering is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet inhoudelijk betwist. Genoegzaam is komen vast te staan dat de gestelde schade door de bewezenverklaarde oplichting door de verdachte is ontstaan.
Met betrekking tot de gestelde immateriële schade overweegt het hof als volgt. Immateriële schade komt slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Immateriële schadevergoeding kan in uitzonderlijke gevallen ook worden toegewezen in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, waardoor kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht en daarmee van aantasting in de persoon.
Het hof is van oordeel dat thans, op grond van deze strafrechtelijke procedure, niet kan worden vastgesteld dat de gestelde immateriële schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde strafbare feit van oplichting. Een nader onderzoek naar de causaliteit zou naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Mitsdien zal het hof de benadeelde partij in de gevorderde schadepost niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2018, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 300,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een gevangenisstraf voor de duur van één maand, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Breda, van 21 februari 2017, gewezen onder parketnummer 02-013301-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd wederom aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast. Mitsdien zal het hof daartoe overgaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a, 36f en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-189568-19 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-125981-19 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart
verbeurdde inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven mobiele telefoon c.q. GSM;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-125981-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (zegge: driehonderd euro)als vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-125981-19 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,00 (zegge: driehonderd euro)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 6 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Breda, van 21 februari 2017, gewezen onder parketnummer 02-013301-16, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. drs. P. Fortuin en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen en mr. E.C.M. van der Valk, griffiers,
en op 21 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. drs. Fortuin en mr. Bosch voornoemd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.