ECLI:NL:GHSHE:2021:3814

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
200.298.542_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarige na verbeteringen in opvoedsituatie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2009. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 juli 2021 aangevochten, waarin de minderjarige onder toezicht was gesteld voor een periode van zes maanden. De moeder stelt dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreigingen meer zijn en dat zowel zij als de minderjarige openstaan voor hulpverlening in een vrijwillig kader. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 oktober 2021 heeft de moeder betoogd dat de situatie thuis is verbeterd, dat de minderjarige geen woedeaanvallen meer heeft en dat hij beter functioneert op school. De moeder heeft ook aangegeven dat de hulpverlening goed verloopt en dat zij de ondersteuning van de SDW accepteert.

De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, heeft echter het standpunt ingenomen dat de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk is, gezien de zorgen over de opvoedsituatie en de rol van de vader, die gedetineerd is. Het hof heeft de ontwikkelingen in de opvoedsituatie van de minderjarige en de moeder beoordeeld en geconcludeerd dat er thans geen ernstige bedreigingen meer zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en de minderjarige goed functioneren zonder de ondertoezichtstelling en dat de hulpverlening in het vrijwillige kader kan worden voortgezet.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd met ingang van 23 december 2021 en het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling afgewezen, terwijl de beschikking over de periode van 23 juli 2021 tot 23 december 2021 is bekrachtigd. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van het hof, waarbij de rechters de argumenten van beide partijen hebben gewogen en tot de conclusie zijn gekomen dat de situatie van de minderjarige is verbeterd en dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 23 december 2021
Zaaknummer : 200.298.542/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/386748 / JE RK 21-1261
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
In deze procedure zijn als belanghebbenden aangemerkt:
-
[de vader](hierna te noemen: de vader),
thans gedetineerd, verblijvend in de penitentiaire inrichting in [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
-
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 augustus 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 15 september 2021, heeft de raad verzocht het verzoek in hoger beroep van de moeder af te wijzen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, d.d. 28 juni 2021 (tussenbeschikking eerste aanleg), ingekomen op 25 augustus 2021;
  • het faxbericht met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 25 oktober 2021.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. L. Berendse-de Gruijl, waarnemend voor mr. de Gruijl;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
De GI en de vader zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet bij de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.2.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling tijdens de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Na de mondelinge behandeling heeft het hof verder ontvangen:
- de brief met bijlagen van de GI d.d. 15 november 2021;
- de brief met bijlagen van de raad d.d. 19 november 2021;
- het faxbericht van de advocaat van de moeder d.d. 24 november 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] [minderjarige] (voornoemd) geboren.
3.2.
Bij beschikking van 28 juni 2021 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden tot een nader bepaald tijdstip.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van zes maanden, van 23 juli 2021 tot 23 januari 2022.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift – kort samengevat – het volgende aan.
[minderjarige] heeft geen woedeaanvallen meer en hij eet en slaapt beter. Het gaat beter sinds het stopzetten van de medicatie van [minderjarige] . Het gaat ook beter op school. Zij zien [minderjarige] als een lieve en behulpzame jongen. Hij gaat over naar de middelbare school. [minderjarige] heeft baat bij de EMDR-therapie. Na de EMDR-sessies zal psychomotorische therapie worden ingezet. Na het traject vindt een groot overleg plaats om te bepalen wat dan eventueel nog nodig is. De aanloop naar het EMDR-traject duurde wat langer omdat [minderjarige] tijd nodig had om het vertrouwen te laten groeien en emoties goed te kunnen benoemen. De GGZ-behandelaar is positief gestemd over [minderjarige] : hij werkt goed mee, is gemotiveerd en stelt zich open. De behandelaar ziet ook dat de moeder het goed doet, zich inzet voor verandering, dat zij stappen heeft gezet en afspraken trouw nakomt.
Er is meer rust in het gezin. Er is in de afgelopen jaren veel hulp ingezet, maar die sloot nooit aan bij wat zij nodig hadden om aan de boosheid van [minderjarige] te werken. De moeder accepteert alle noodzakelijke hulpverlening. De hulpverlening kan in het vrijwillig kader worden voortgezet. De moeder is bang dat een ondertoezichtstelling averechts zal werken. [minderjarige] ervaart thuis steeds meer veiligheid, maar heeft het gevoel dat die plek onder druk staat. De moeder ervaart de ondersteuning van het SDW niet als helpend; zij houdt hen desondanks niet buiten de deur. Er is een begeleide omgang tussen [minderjarige] en de vader, eens per twee weken. Dit is dus ook geen reden tot zorg.
Tijdens de mondelinge behandeling van het hof heeft de moeder verklaard dat de reden waarom de gezinsvoogd niet bij de mondelinge behandeling is verschenen, is dat zij de noodzaak van de ondertoezichtstelling niet inziet.
Op 19 oktober 2021 heeft het groot overleg plaatsgevonden. Naar aanleiding van dat overleg werd geconcludeerd dat alle hulpverlening in het gezin goed verloopt, dat de moeder deze accepteert en dat [minderjarige] daar baat bij heeft. De GI gaat daar niets aan veranderen. Afgesproken is dat de moeder eenmaal per maand de gezinsvoogd e-mailt over de ontwikkelingen. Dit heeft naar de mening van de moeder geen toegevoegde waarde, maar het levert haar wel een hoop stress op en het kost haar veel energie. Voor zover er nog een instantie de regie zou moeten hebben over de hulpverlening, geeft de moeder er de voorkeur aan dat dit wordt gedaan door het CJG, waar zij goede ervaringen mee heeft.
Het afbouwen van de medicatie van [minderjarige] gebeurde in overleg met de GGZ. Door het stoppen van de medicatie, in combinatie met de EMDR-therapie, gaat het nu goed met [minderjarige] .
3.6.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan.
De raad blijft bij zijn standpunt, zoals uiteengezet in het raadrapport van 9 juni 2021. Er zijn geen nieuwe feiten of ontwikkelingen gebleken.
Middels een e-mail van de GI (d.d. 18 augustus 2021) heeft de raad vernomen dat nog maar vrij recent is begonnen met de uitvoering van de ondertoezichtstelling (eind augustus). Aan de gestelde doelen moet dus nog gewerkt worden.
Tijdens de mondelinge behandeling van het hof heeft de raad aangegeven verbaasd te zijn over de gang van zaken (met betrekking tot het niet verschijnen van de gezinsvoogd). De raad wil graag kennis nemen van de visie van de GI in dezen, zodat dit geverifieerd kan worden en meegenomen kan worden in het verweer.
3.7.
Vervolgens heeft het hof, bij brief van 28 oktober 2021, de GI verzocht het hof de informatie te verstrekken die nodig is voor een gedegen beoordeling van het verzoek in hoger beroep, zoals een verweerschrift en/of een (concept) Plan van Aanpak ondertoezichtstelling, waaruit blijkt wat de visie van de GI is over wat in hoger beroep aan het hof voorligt (de ondertoezichtstelling van [minderjarige] ) en waaruit het verloop van de ondertoezichtstelling tot heden en de actuele stand van zaken kunnen worden opgemaakt.
Het hof heeft de GI in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 15 november 2021 het hof van deze informatie te voorzien, onder gelijktijdige verzending daarvan aan de advocaat van de moeder en de raad.
3.8.
Bij brief van 15 november 2021 is namens de GI het plan van aanpak ondertoezichtstelling en een rapportage van zorgaanbieder SDW overgelegd. Hierbij is de opmerking gemaakt dat de betrokken gezinsvoogd recent onverwachts is uitgevallen voor een nog onbekende periode en als gevolg daarvan het plan van aanpak nog niet met [minderjarige] en de ouders is besproken.
3.9.
De raad heeft bij brief van 19 november 2021 een (zo begrijpt het hof) aanvullend verweerschrift overgelegd.
De raad voert in het aanvullende verweerschrift – kort samengevat – aan dat er positieve ontwikkelingen zijn. Er is echter nog geen zicht op de rol van de vader en zijn proces. Er is in het gezin bovendien een patroon zichtbaar waarin goede periodes worden afgewisseld met periodes waarin het minder goed gaat. Er moet zicht op de situatie blijven gedurende een langere termijn. Daarom is de ondertoezichtstelling nog nodig, aldus de raad.
De raad constateert ook dat er nog vrijwel geen uitvoering is gegeven aan de ondertoezichtstelling en dat het plan van aanpak nog niet is besproken met de betrokkenen. De informatie uit het plan van aanpak bestaat vooral uit informatie uit het raadsrapport van 9 juni 2021. Het is niet inzichtelijk hoe er aan de gestelde doelen gewerkt gaat worden en wat het perspectief daarvan is. De indruk van de raad is dat het SDW het voortouw neemt en dat het positief is dat de moeder daaraan meewerkt. De raad heeft overwogen in hoeverre de ondertoezichtstelling nog noodzakelijk is, maar er was onvoldoende tijd om navraag te doen naar mogelijkheden binnen een ander kader. Op basis van (met name) het rapport van het SDW concludeert de raad dat (een aantal van) de zorgen zoals beschreven in het raadsrapport van 9 juni 2021 vooralsnog onveranderd lijken. Van belang is dat de GI meer voortvarend aan de slag gaat met het geven van uitvoering aan de ondertoezichtstelling. De raad handhaaft zijn verzoek om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
3.10.
De moeder voert in haar reactie op het aanvullende verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan.
Er is vrijwel geen uitvoering gegeven aan de ondertoezichtstelling; er is niet eens een plan van aanpak besproken. Er bestaat geen juridische grond voor een ondertoezichtstelling omdat ook de raad vaststelt dat de moeder haar medewerking aan de hulpverlening verleent, het SDW constateert dat de moeder met of zonder ondertoezichtstelling begeleiding wenst te ontvangen en ook anderszins gesteld noch gebleken is dat de moeder de noodzakelijke hulpverlening niet of onvoldoende mate accepteert.
Het SDW schrijft in het verslag verder dat vrijwel alle doelen zijn behaald. De rol van de vader is duidelijk: hij verblijft al jaren in detentie en vervult geen rol, nog daargelaten of dit een ontwikkelingsbedreiging zou vormen. De zorg over hoe de moeder zou reageren als het mis gaat, is volstrekt hypothetisch. De moeder is stabiel en [minderjarige] is ontvankelijk voor begeleiding. Het is nu al een half jaar rustig in de situatie bij de moeder. De moeder heeft haar gezin onder controle.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.11.2.
Het hof is evenals de rechtbank op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na een eigen weging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat hiervan ten tijde van de bestreden beschikking sprake was. Er was een ernstige gedragsproblematiek bij [minderjarige] en er waren zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. Ook waren er zorgen over of de moeder en [minderjarige] voldoende konden profiteren van de ingezette hulpverlening.
3.11.3.
Het hof is echter van oordeel dat [minderjarige] thans niet langer ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Als niet betwist is komen vast te staan dat er, sinds [minderjarige] gestopt is met zijn medicatie en EMDR-behandelingen heeft ondergaan, geen sprake meer is van het problematische gedrag dat hij met name op school en in de thuissituatie liet zien. Uit de na de mondelinge behandeling door de GI ingediende stukken blijkt dat school op dit moment geen grote zorgen meer heeft over [minderjarige] . De moeder heeft verklaard dat thuis de rust is teruggekeerd en dat zij – met de begeleiding van SDW – de thuissituatie onder controle heeft. Dat dit niet zo of anders zou zijn, is niet gebleken. De zorgen van de raad over de rol van de vader en over hoe de moeder ermee om zou gaan als het een tijdje minder goed gaat, zijn – zoals de moeder terecht aanvoert – niet (langer) op concrete omstandigheden gebaseerd. Het hof kijkt voor dit oordeel naar de ontwikkelingen binnen het gezin van de moeder en bij [minderjarige] na de aanvang van de ondertoezichtstelling. Daarbij tekent het hof aan dat er momenteel geen bezoeken plaatsvinden van [minderjarige] aan de vader en in het geheel nog niet duidelijk is wanneer de vader vrij komt.
3.11.4.
De moeder heeft herhaaldelijk aangegeven – en dat blijkt ook uit het verslag van SDW – dat zij openstaat voor hulpverlening in het vrijwillig kader, bij voorkeur via het Centrum voor Jeugd en Gezin. Het is het hof niet gebleken dat de regie over thans aanwezige hulpverlening in het gezin, die goed en naar ieders tevredenheid verloopt, niet even goed door het CJG in het vrijwillige kader kan worden uitgevoerd.
3.11.5.
De verbeteringen in de thuis- c.q. opvoedsituatie bij de moeder zijn opgetreden ondanks het feit dat nauwelijks uitvoering is gegeven aan de ondertoezichtstelling, hoewel deze inmiddels al een half jaar geleden is uitgesproken. Het hof heeft niet de verwachting dat thans wel op korte termijn voortvarend zal worden gewerkt aan het realiseren van de doelen van de ondertoezichtstelling: de gezinsvoogd is recent voor langere tijd uitgevallen en er is geen zicht op vervanging.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd tot heden en voor het overige dient te worden vernietigd en dat het inleidende verzoek van de raad in zoverre dient te worden afgewezen, derhalve met ingang van heden.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt met ingang van 23 december 2021 de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 juli 2021;
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst met ingang van 23 december 2021 alsnog af het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
bekrachtigt de genoemde beschikking over de periode van 23 juli 2021 tot 23 december 2021.
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.D.M. Lamers en H.J. Witkamp en is op 23 december 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.