ECLI:NL:GHSHE:2021:3812

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
200.296.189_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de omgangsregeling tussen hem en zijn minderjarige dochter is vastgesteld. De vader, die momenteel verblijft in een GGZ-instelling, heeft verzocht om de afwijzing van zijn zelfstandig verzoek tot uitbreiding van het contact met zijn dochter te vernietigen. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader en de minderjarige slechts eenmaal per vier weken kaartcontact mochten hebben, begeleid door een neutrale hulpverlener. De vader is van mening dat het in het belang van zijn dochter is dat de omgangsregeling flexibeler wordt, zodat zij zelf kan bepalen hoe en wanneer het contact plaatsvindt.

De Gecertificeerde Instelling (GI) en de moeder van de minderjarige hebben het verzoek van de vader afgewezen. De GI stelt dat het niet in het belang van de minderjarige is om de verantwoordelijkheid voor de omgang bij haar te leggen, terwijl de moeder benadrukt dat de vader eerst moet laten zien dat hij het huidige kaartcontact kan volhouden. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader in het verleden niet altijd aan zijn verplichtingen heeft voldaan, wat heeft geleid tot teleurstelling bij de minderjarige.

Het hof heeft geoordeeld dat het verzoek van de vader moet worden afgewezen. Het is niet in het belang van de minderjarige om de verantwoordelijkheid voor de omgang bij haar neer te leggen. De vader moet eerst zijn huidige kaartcontact goed nakomen voordat er kan worden nagedacht over een uitbreiding van de omgang. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij de vader in zijn grieven niet is geslaagd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 23 december 2021
Zaaknummer : 200.296.189/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/381339 JE RK 21-86
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
thans verblijvende te [verblijfplaats] ,
in deze zaak woonplaats kiezende te [kantoorplaats] op het kantoor van zijn advocaat,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.C.G.M. van Hoof,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en ook kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder),
advocaat: mr. W.H.P. de Jongh.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 juni 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen ten aanzien van de afwijzing van het zelfstandig verzoek van de vader en te bepalen dat de omgang in de vorm van kaartcontact tussen [minderjarige] en de vader, zoals verzocht door de GI, op initiatief van [minderjarige] , indien en zodra zij dat wenst, en in het tempo van [minderjarige] kan worden opgebouwd, hetzij qua frequentie, hetzij naar andere vormen van contact tussen de vader en [minderjarige] , zoals bij voorbeeld het sturen van foto’s en filmpjes en/of videobellen en uiteindelijk naar een daadwerkelijke omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 augustus 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de beschikking waarvan beroep in stand te laten.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 augustus 2021, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 november 2021. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 200.296.053/01 (hoger beroep van de vader over het gezag over [minderjarige] ).
Bij de mondelinge behandeling zijn gehoord:
- namens de vader, mr. Van Hoof;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de moeder, bijgestaan door mr. De Jongh;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
De vader is, met bericht van verhindering, niet bij de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 24 februari 2021;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 14 oktober 2021;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 18 november 2021.
2.5.1.
De advocaat van de vader heeft het hof bij V-formulier van 23 november 2021 een handgeschreven brief van de vader doen toekomen met daarin een aantal standpunten en stellingen van de vader over de kwestie die in hoger beroep aan de orde is. Omdat het hof geen toestemming heeft gegeven voor een nadere schriftelijke termijn na het beroepschrift, zal het hof deze brief als strijdig met de goede procesorde niet bij de beoordeling betrekken. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling deze brief aan de advocaat van de vader teruggegeven en de advocaat van de vader in de gelegenheid gesteld het woord te voeren.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] woont bij de moeder.
Bij beschikking van 24 maart 2021 heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de moeder alleen toekomt. Dit hof heeft deze beschikking bij beschikking van heden bekrachtigd.
3.2.
[minderjarige] heeft vanaf 7 oktober 2019 tot 7 mei 2021 onder toezicht van de GI gestaan.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de GI bepaald dat de vader en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van kaartcontact met elkaar éénmaal per vier weken, waarbij [minderjarige] zal worden begeleid door een neutrale hulpverlener op neutraal terrein, met afwijzing van het zelfstandig verzoek van de vader om, kort gezegd, te bepalen dat het contact tussen [minderjarige] en de vader op initiatief van [minderjarige] , indien en zodra zij dat wenst, en in het tempo van [minderjarige] , kan worden opgebouwd.
3.4.
De vader kan zich met deze beschikking niet verenigen voor zover daarbij zijn zelfstandig verzoek is afgewezen en hij is hiervan in zoverre in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het volgende aan.
Het kaartcontact tussen de vader en [minderjarige] verloopt goed. Het is in het belang van [minderjarige] dat een regeling wordt vastgesteld die het mogelijk maakt dat op initiatief van [minderjarige] en in het tempo van [minderjarige] , dit kaartcontact/de omgang tussen de vader en [minderjarige] kan worden uitgebreid en opgebouwd. Ook [instantie] , de instantie die het kaartcontact begeleidt, adviseert in het verslag van 17 februari 2021 om in het belang van de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] haar het tempo te laten bepalen bij de opbouw van de omgang met de vader.
Het aan de moeder overlaten of de omgang tussen de vader en [minderjarige] zal worden uitgebreid, zoals de rechtbank op advies van de raad heeft gedaan, zal ertoe leiden gelet op de persoonlijke omstandigheden van de moeder en haar afwijzende houding jegens de vader dat er van een uitbreiding van de omgang geen sprake zal zijn.
Sinds 15 oktober 2021 verblijft de vader in een kliniek van de GGZ [GGZ] aan de [adres] in [verblijfplaats] . Hij wordt daar in afzondering behandeld. Daarvóór is de vader vanaf september 2020 opgenomen geweest in de GGZ instelling [instelling] in [plaats] . Hij verwacht dat hij vanaf begin 2022 poliklinisch verder kan worden behandeld.
Het kaartcontact tussen de vader en [minderjarige] kan doorgaan. Afgesproken is dat [instelling] de post van de vader doorstuurt. In november 2021 heeft [instelling] de post echter niet doorgestuurd, maar de kaart van [minderjarige] retour gezonden. De vader erkent dat hij in juli 2021 geen kaart voor [minderjarige] heeft gestuurd. In november 2021 heeft de vader wel post voor [minderjarige] naar de medewerker van SDW gestuurd.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
De GI kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank. Het is niet in het belang van [minderjarige] om een “open einde” in de omgangsregeling te introduceren, zoals de vader voorstaat. Op die manier wordt de verantwoordelijkheid voor vorm, inhoud en frequentie volledig bij [minderjarige] gelegd. Dit geeft te veel onrust voor alle betrokkenen. Het is zeer belangrijk dat de moeder open staat voor uitbreiding van het contact tussen [minderjarige] en de vader, indien [minderjarige] hieraan behoefte gaat krijgen.
Uit het meest recente verslag van SDW blijkt dat het kaartcontact niet goed meer verloopt. De vader had aan SDW moeten melden dat hij ergens anders verbleef. Dat heeft hij niet gedaan en op dit moment is er geen contact. Het is onbekend waar de vader verblijft.
3.7.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft op goede gronden geen open einde regeling bepaald. Dit zou discussie in de hand werken. Duidelijkheid is geboden. De vader moet eerst laten zien dat hij het huidige kaartcontact kan volhouden. Hij heeft in het afgelopen half jaar een paar keer verzaakt.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling - in het kort - het volgende naar voren gebracht.
Het is niet in het belang van [minderjarige] dat de verantwoordelijkheid voor uitbreiding van de omgang met de vader bij haar wordt gelegd, zeker niet omdat [minderjarige] een kwetsbaar kind is.
Het lukt de vader niet om zich aan het huidige kaartcontact te houden. Dit is onzeker en belastend voor [minderjarige] . Wellicht verdient het daarom overweging om het huidige kaartcontact ‘on hold’ te zetten.
Oordeel van het hof
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:265g, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter (en in hoger beroep: het hof) voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.9.2.
Het hof zal het zelfstandig verzoek van de vader afwijzen. Het is niet in het belang van [minderjarige] om de verantwoordelijkheid voor vorm, inhoud en frequentie van de omgang met de vader bij haar neer te leggen. Nog daargelaten dat in het algemeen een kind niet met dergelijke keuzes moet worden belast, heeft [minderjarige] baat bij duidelijkheid en rust rondom de huidige regeling van het kaartcontact. Bovendien blijkt uit het meest recente verslag van SDW dat de vader het huidige kaartcontact met [minderjarige] niet goed meer nakomt. Ondanks twee herinneringen heeft de vader in juli 2021 geen post voor [minderjarige] naar de medewerker van SDW gestuurd. In november 2021 is de post van [minderjarige] retour gekomen. SDW heeft vervolgens geen contact met de vader kunnen krijgen om zijn nieuwe adres te vragen. Ook heeft SDW de vader uitgenodigd voor de evaluatie van het kaartcontact. De vader heeft daarop niet gereageerd. Uit het verslag van SDW blijkt dat [minderjarige] teleurgesteld was dat de vader in juli geen post had gestuurd en dat hij in november haar post niet had gezien. Dit is schadelijk voor de ontwikkeling van [minderjarige] . Het is in het belang van [minderjarige] dat de vader eerst het huidige kaartcontact weer goed gaat nakomen, voordat aan een eventuele uitbreiding van dit contact kan worden gedacht. Voor zover de vader een bewijsaanbod heeft gedaan, wordt hieraan als te onbepaald en ongespecificeerd voorbij gegaan. Het hof ziet geen aanleiding om het huidige kaartcontact tijdelijk stop te zetten, zoals de raad in overweging heeft gegeven.
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de vader niet slagen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 maart 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.J.F. Manders en H.M.A.W. Erven en is op 23 december 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. A.J.F. Manders in tegenwoordigheid van de griffier.