ECLI:NL:GHSHE:2021:3810

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
200.296.053_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over minderjarige na beëindiging gezamenlijk gezag

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt de beschikking te vernietigen en de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek om met eenhoofdig gezag over hun minderjarige dochter belast te worden. De moeder, die verweer voert, heeft het verzoek om het gezag van de vader te schorsen. De minderjarige, geboren in 2010, heeft onder toezicht gestaan van de Stichting Jeugdbescherming Brabant. De vader en moeder hebben een problematische relatie, die sinds de erkenning van de minderjarige in 2013 steeds verder is verslechterd. De rechtbank heeft in haar beschikking bepaald dat het gezag over de minderjarige voortaan aan de moeder alleen toekomt, wat de vader niet kan accepteren.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader sinds oktober 2021 in een GGZ-kliniek verblijft en dat er geen communicatie tussen de ouders plaatsvindt. De moeder heeft aangegeven dat de vader in het verleden beslissingen over de minderjarige heeft geblokkeerd en dat zijn afwezigheid en onbereikbaarheid een negatieve impact hebben op de minderjarige. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd de beschikking te bekrachtigen, omdat de vader onvoldoende beschikbaar is voor de uitoefening van gezamenlijk gezag.

Het hof oordeelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden en dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De vader is niet in staat om zijn rol als verantwoordelijke ouder te vervullen, en er bestaat een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag toe.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 december 2021
Zaaknummer: 200.296.053/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/381677 FA RK 21-374
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
thans verblijvende te [verblijfplaats],
in deze zaak woonplaats kiezende te [kantoorplaats] op het kantoor van zijn advocaat,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.C.G.M. van Hoof,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. W.H.P. de Jongh.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige]), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 juni 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het primaire verzoek om haar met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te belasten en in het subsidiaire verzoek om het gezag van de vader te schorsen, althans zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van de moeder als ongegrond en onbewezen af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 augustus 2021, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 november 2021. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 200.296.189/01 (hoger beroep van de vader inzake de omgangsregeling).
Bij de mondelinge behandeling zijn gehoord:
- namens de vader mr. Van Hoof;
-de moeder, bijgestaan door mr. De Jongh;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
Als informant is gehoord Stichting Jeugdbescherming Brabant, hierna: de gecertificeerde
instelling (GI), vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2].
2.3.1.
De vader is
,met bericht van verhindering, niet bij de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 24 februari 2021;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 14 oktober 2021;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 18 november 2021.
2.4.1.
De advocaat van de vader heeft het hof bij V-formulier van 23 november 2021 een handgeschreven brief van de vader doen toekomen met daarin een aantal standpunten en stellingen van de vader over de kwestie die in hoger beroep aan de orde is. Omdat het hof geen toestemming heeft gegeven voor een nadere schriftelijke termijn na het beroepschrift, zal het hof deze brief als strijdig met de goede procesorde niet bij de beoordeling betrekken. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling deze brief aan de advocaat van de vader teruggegeven en de advocaat van de vader in de gelegenheid gesteld het woord te voeren

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] woont bij de moeder.
Partijen hebben vanaf 14 maart 2013 tot aan de datum van de bestreden beschikking gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitgeoefend.
3.2.
[minderjarige] heeft van 7 oktober 2019 tot 7 mei 2021 onder toezicht gestaan van de Stichting Jeugdbescherming Brabant.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de moeder alleen toekomt.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.5.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
Er is geen sprake van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253n, lid 1,
van het Burgerlijk Wetboek (BW). Al vanaf de aanvang van het gezamenlijk gezag is de verstandhouding tussen partijen verstoord en hierin is nooit verbetering opgetreden.
Verder doen zich de wettelijke gronden om het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te beëindigen niet voor. Dat er geen communicatie is tussen partijen is vooral aan de moeder te wijten. De
rechtbank gaat er ten onrechte vanuit dat door het gezamenlijk gezag zich in de
toekomst het risico van een forse belasting van (de opvoedsituatie van) [minderjarige] zal voordoen en dat bovendien het risico bestaat van oplopende spanningen tussen partijen die het contact tussen de vader en [minderjarige] zullen belasten. Immers, partijen hebben al jaren een problematische verstandhouding en dit heeft nooit aan de uitoefening van gezamenlijk gezag over [minderjarige] in de weg gestaan. De vader heeft de moeder nooit belemmerd bij het nemen van beslissingen over [minderjarige]. Gelet op de wijze waarop partijen jarenlang aan het gezamenlijk gezag over [minderjarige] invulling hebben gegeven, is niet relevant dat de vader voor het nemen van een inhoudelijke beslissing over [minderjarige] afhankelijk is van de input van de moeder zoals de rechtbank heeft overwogen.
De vader stelt zich liefdevol op naar [minderjarige]. Beiden genieten van het (kaart)contact tussen hen. De vader heeft de vrees dat er bij eenhoofdig gezag van de moeder een grote kans is dat hij nog meer op de achtergrond raakt in het leven van [minderjarige].
Ten slotte betwist de vader dat, doordat ook hij het gezag over [minderjarige] uitoefent, de kwetsbaarheid van de moeder in negatieve zin wordt beïnvloed zoals de rechtbank heeft overwogen. De kwetsbaarheid van de moeder vormt volgens de vader juist een contra-indicatie voor het toekennen van het eenhoofdig gezag aan haar.
Het subsidiaire verzoek van de moeder om het gezag van de vader te schorsen kan evenmin worden toegewezen, omdat de vader altijd bereikbaar is (geweest).
Sinds 15 oktober 2021 verblijft de vader in een kliniek van de GGZ [GGZ] aan de [adres] in [verblijfplaats]. Hij wordt daar in afzondering behandeld. Daarvóór is de vader vanaf september 2020 opgenomen geweest in de GGZ instelling [instelling] in [plaats]. Hij verwacht dat hij vanaf begin 2022 poliklinisch verder kan worden behandeld. In de afgelopen periode hadden partijen elkaars telefoonnummer. Ook volgen ze elkaar op sociale media. Als er tussen partijen contact over [minderjarige] noodzakelijk is, kan dit worden gelegd.
3.6.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag in 2013 is de verstandhouding tussen partijen steeds slechter geworden.
Het is wel degelijk reëel dat zich door de uitoefening van gezamenlijk gezag in de toekomst het risico van een forse belasting van [minderjarige] zal openbaren. De vader is grillig, ook wat betreft zijn wens om een rol in het leven van [minderjarige] te spelen. Hierdoor heeft hij al zeer grote spanningen bij de moeder en bij [minderjarige] veroorzaakt. De vader stelt zijn eigen belang voorop en trekt de moeder en [minderjarige] mee in zijn problemen. Iedere vorm van contact met de vader heeft een negatieve impact op de moeder. Er is op deze manier geen constructieve basis voor gezamenlijk gezag.
Communicatie tussen partijen is er in het geheel niet. Veel hulp is ingezet om de verstandhouding tussen partijen te verbeteren, maar dit is niet gelukt. Beide partijen hebben hierin een aandeel. De vader heeft zich in 2018 en 2020 volledig teruggetrokken en hij is voor de moeder in periodes onbereikbaar geweest.
De vader kan zelf ervoor zorgen dat hij in beeld blijft bij [minderjarige] door zich te houden aan het
kaartcontact dat hij met haar heeft. Eerder heeft de vader het Skype-contact met [minderjarige] zelf stopgezet.
De vader heeft wel degelijk beslissingen over [minderjarige] geblokkeerd. Bovendien kan er, indien de vader niet bereikbaar is, geen beslissing over haar worden genomen. De vader heeft ook
tot tweemaal toe een vakantie van [minderjarige] naar het buitenland verhinderd.
Ten slotte is het de vraag of de vader gelet op zijn psychische gesteldheid structureel in staat zal zijn om juiste beslissingen over [minderjarige] te nemen.
De moeder heeft hard aan zichzelf gewerkt en het gaat goed met [minderjarige], ook op school. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is inmiddels beëindigd.
De moeder handhaaft haar subsidiaire verzoek tot schorsing van het gezag van de vader. De woonplaats van de vader is nog altijd niet duidelijk. Ook tijdens deze hoger beroepsprocedure is niet duidelijk waar de vader verblijft.
[minderjarige] heeft op school moeite met de kernvakken. Zij heeft daarvoor behandeling nodig. De vader moet daarvoor toestemming geven bij gezamenlijk gezag. Echter, de vader is op dit moment niet bereikbaar. Ook is het maar de vraag of hij instemt gelet op zijn negatieve houding richting de moeder. Verder vormt het voor de moeder een grote emotionele belasting om de vader om toestemming te vragen. Dit belast ook [minderjarige].
3.7.
De GI heeft - in het kort - het volgende naar voren gebracht.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is beëindigd, omdat de meest haalbare doelen waren bereikt. Tijdens de ondertoezichtstelling was de vader wisselend aanwezig en afwezig en hij was ook wisselend in zijn wens om met [minderjarige] contact te hebben.
3.8.
De raad heeft het hof geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
[minderjarige] zit al jarenlang klem tussen partijen, die een heftige strijd met elkaar voeren. Er is geen communicatie tussen partijen. Het ligt niet in de verwachting dat in de nabije toekomst een goede uitvoering van het gezamenlijk gezag over [minderjarige] mogelijk zal zijn.
Ook is de vader onvoldoende beschikbaar en bereikbaar voor de uitoefening van gezamenlijk gezag. Daarnaast is de vader door zijn persoonlijke problematiek niet in staat om het gezamenlijk gezag over [minderjarige] behoorlijk in te vullen. Hij heeft geen zicht op wat er bij [minderjarige] speelt.
Oordeel van het hof
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253n BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Lid 2 van artikel 1:253n BW verklaart het eerste en derde lid van artikel 1:251a BW van overeenkomstige toepassing. Ingevolge het eerste lid van het laatstgenoemde artikel kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.2.
Anders dan de vader heeft aangevoerd, is er sprake is van een wijziging van omstandigheden. [minderjarige] heeft onder toezicht van de GI gestaan en tussen de vader en [minderjarige]
vindt enkel nog kaartcontact plaats. Ook is de verstandhouding tussen partijen na 2013 steeds meer verstoord geraakt. De moeder is dan ook ontvankelijk in haar inleidend verzoek.
3.9.3.
Beëindiging van het gezamenlijk gezag is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk, omdat de vader onvoldoende beschikbaar en bereikbaar is. Hierdoor is een feitelijke invulling van een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening met de moeder en het nemen van beslissingen van enig belang over [minderjarige] in gezamenlijk overleg niet mogelijk.
De advocaat van de vader heeft laten weten dat de vader sinds 15 oktober 2021 in een kliniek van de GGZ [GGZ] in [verblijfplaats] verblijft en een behandeling ondergaat. Het hof heeft geen enkele concrete en verifieerbare informatie waaruit dit blijkt.
De vader heeft ook nagelaten om de moeder en de medewerker van SDW die het kaartcontact tussen de vader en [minderjarige] begeleidt, hierover nader te informeren. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard geen idee te hebben waar de vader verblijft. Uit het verslag van SDW blijkt dat het de betreffende medewerker medio november 2021 op geen enkele manier is gelukt om contact met de vader te krijgen om zijn nieuwe adres te vragen.
Van de vader wordt verwacht dat hij de moeder en SDW laat weten waar hij verblijft en hoe hij bereikbaar is. Wanneer over [minderjarige] belangrijke beslissingen moeten worden genomen, bijvoorbeeld over haar gezondheid, is het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de moeder contact met de vader kan leggen. Zo is momenteel aan de orde dat [minderjarige] hulp moet krijgen voor leerproblemen op school, zoals de advocaat van de moeder tijdens de mondelinge behandeling onweersproken heeft verklaard. Bij gezamenlijk gezag is hiervoor de medewerking en de instemming van de vader nodig. De vader is nu echter onvindbaar en zit bovendien, volgens de verklaring van zijn advocaat tijdens de mondelinge behandeling, in afzondering. Dat het niet-bereikbaar zijn van de vader in het verleden niet tot problemen heeft geleid zoals de advocaat van de vader heeft gesteld, biedt, nog daargelaten de juistheid van deze stelling, onvoldoende garanties voor de toekomst.
Het hof stelt verder vast dat de vader ook in eerdere procedures afwezig is geweest bij de mondelinge behandeling en in een van die procedures zijn verzoek om een contactregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen op het laatste moment heeft ingetrokken. Dit is belastend en teleurstellend voor [minderjarige] en voor de moeder.
Daarnaast bestaat er een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] bij instandhouding van het gezamenlijk gezag van partijen klem of verloren zal raken. Dit blijkt alleen al uit het verloop van het kaartcontact tussen de vader en [minderjarige]. De vader heeft het bij dit contact in juli en november van dit jaar laten afweten. Dit is telkens heel teleurstellend en schadelijk voor [minderjarige]. Verder voeren partijen al jarenlang strijd. Het valt niet te verwachten, mede gelet op de langdurige en ernstige persoonlijkheidsproblematiek bij de vader, dat deze situatie binnen afzienbare termijn voldoende zal verbeteren, waarbij bovendien de vraag aan de orde is of de vader, gelet op zijn persoonlijke problematiek, in staat kan worden geacht gezagsbeslissingen te nemen.
Alles overziende zal het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag over [minderjarige] worden toegewezen, ook gelet op de ontwikkelingen die zich na de beschikking waarvan beroep hebben voorgedaan zoals hiervoor beschreven. De vader heeft laten zien dat hij niet in staat is om zijn rol als verantwoordelijke ouder met gezag over [minderjarige] in te nemen.
Hetgeen de vader voor het overige heeft aangevoerd, maakt het oordeel van het hof niet anders.
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de vader falen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep dan ook bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 maart 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal Gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.J.F. Manders en H.M.A.W. Erven en is op 23 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.