ECLI:NL:GHSHE:2021:3809

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
200.295.703_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige] is vastgesteld. De moeder, die samen met de vader het ouderlijk gezag uitoefent, heeft verzocht om de beschikking te vernietigen en een voorlopige zorgregeling vast te stellen. De vader en de Stichting Jeugdbescherming Brabant hebben zich verzet tegen dit verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 november 2021 zijn beide partijen gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Gecertificeerde Instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming.

De rechtbank had eerder bepaald dat de minderjarige bij de vader verblijft op vrijdagmiddag, met begeleiding van de GI. De moeder heeft haar hoger beroep tegen de zorgregeling ingetrokken, maar verzocht om een deskundigenonderzoek naar de vader. Het hof overweegt dat, omdat de moeder het hoger beroep tegen de zorgregeling heeft ingetrokken, er geen geschilpunten meer zijn die een deskundigenonderzoek rechtvaardigen. Het hof wijst het verzoek van de moeder af en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij het verzoek om een deskundigenonderzoek was afgewezen.

De beslissing van het hof is dat de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar hoger beroep tegen de zorgregeling en dat de eerdere beschikking wordt bekrachtigd. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 december 2021
Zaaknummer: 200.295.703/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/366521 / JE RK 20-1953
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: aanvankelijk mr. M.C. Appünn, thans mr. A.C. van 't Hek,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] , ook kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.A. Verstijnen;
- vanaf 6 juli 2021: Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2016.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, zoals aangevuld bij beschikking van die rechtbank van 1 juli 2021
.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 10 juni 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: voor zover het betreft de beslissing in de zaak met nummer C/01/366521 / JE RK 20-1953) en:
- een voorlopige zorgregeling vast te stellen waarbij gestart wordt met videobellen en toegewerkt wordt naar iedere vrijdagmiddag omgang van 15.30 uur tot 17.00 uur onder begeleiding van een daartoe gespecialiseerde organisatie/omgangsbegeleiding in een kindvriendelijke locatie te [woonplaats moeder] , bij voorbeeld het Kindcentrum, of een door partijen (bij goed weer) in overleg aan te wijzen speeltuin in [woonplaats moeder] ;
- een onderzoek te gelasten door het NIFP of een andere door het hof aan te wijzen deskundige naar de factoren die op dit moment een uitbreiding van de contactregeling belemmeren, alsmede een onderzoek naar de vraag op welke wijze een veilig contact kan plaatsvinden tussen de vader en de dochter.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 augustus 2021, heeft de Stichting Jeugdbescherming Brabant verwezen naar het standpunt van de Stichting Jeugdbescherming Gelderland en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 12 augustus 2021, heeft de vader verzocht om de moeder in het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans dit hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 november 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van ‘t Hek;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de vader, bijgestaan door mr. Verstijnen;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 18 maart 2021;
  • de overige stukken van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 29 juni 2021;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 8 november 2021;
  • de door de advocaat van de moeder toegezonden pleitnota.
2.4.1.
Bij emailbericht van 17 november 2021 heeft de advocaat van de moeder het hof laten weten dat de in het beroepschrift genoemde bijlagen, die ontbreken, niet meer zullen worden nagezonden.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 19 juli 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant. De ondertoezichtstelling loopt tot 19 juli 2022. Bij beschikking
van de rechtbank Oost-Brabant van 6 juli 2021 is de Stichting Jeugdbescherming Brabant vervangen door de Stichting Jeugdbescherming Gelderland.
3.3.
Bij de bestreden beschikking – voor zover in hoger beroep aan de orde - heeft de rechtbank inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de volgende regeling vastgesteld:
[minderjarige] verblijft bij de vader gedurende iedere vrijdagmiddag, waarbij:
- de vader [minderjarige] op vrijdag ophaalt uit school waarna [minderjarige] meegaat naar vaders huis;
- de moeder [minderjarige] bij de vader ophaalt om 17.00 uur;
- de overdracht plaatsvindt bij de voordeur van de vader;
- de Stichting Jeugdbescherming Brabant aanwezig is bij de overdrachtsmomenten voor zolang dit door de Stichting nodig wordt geacht.
De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek afgewezen en heeft de moeder veroordeeld tot betaling aan de vader van een dwangsom van € 250,- voor elke dag en iedere keer dat de moeder in strijd zal handelen met voormelde regeling of enig gedeelte daarvan, met dien verstande dat boven de som van € 10.000,- geen dwangsommen meer worden verbeurd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Bij brief van 8 november 2021 heeft de moeder haar hoger beroep tegen de opgelegde zorgregeling ingetrokken. Het hof maakt hieruit op dat de grieven die hierop zien (grieven 1, 2 en 4) niet worden gehandhaafd. Dit brengt mee dat de moeder in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzoek in hoger beroep.
Blijkens voormelde brief en de toelichting op de mondelinge behandeling beperkt het hoger beroep zich tot de kwestie of er een (gedwongen NIFP en/of ander) onderzoek naar de vader en/of de ouders moet worden gelast (grief 3).
3.5.
De moeder voert op dit onderdeel, kort samengevat, het volgende aan.
Ondanks dat de moeder het hoger beroep tegen de vastgestelde zorgregeling heeft ingetrokken, kan het hof het door de moeder verzochte onderzoek gelasten. De juridische basis hiervoor ligt in artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Ingevolge dit artikel kan het hof in elke stand van de zaak een deskundigenonderzoek gelasten. De advocaat van de moeder verwijst in dit verband naar een beschikking van het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2016:794). Indien vervolgens uit dit onderzoek blijkt dat [minderjarige] niet veilig is bij de vader, kan het hof ambtshalve op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) de zorgregeling schorsen.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld is voor het door de moeder verzochte onderzoek alle aanleiding, gelet op het toenemende klachtgedrag van [minderjarige] . Sinds 12 november 2021 is de GI gestopt met de begeleiding van de huidige zorgregeling. De moeder vindt dit zorgelijk, omdat de risico’s nooit gedegen onderzocht zijn. De onderzoeken door Veilig Thuis en de raad hebben geen waarde meer.
De vader is onvoorspelbaar. De moeder heeft met hem absurdistische ervaringen. Voor een professioneel onderzoek naar de vader is temeer reden, omdat hij eerder door de huisarts is doorverwezen naar Sanimind en omdat de heer De Louw, een NLP coach, een psychiatrisch beeld bij de vader vermoedt.
Ten slotte zijn er meldingen in de politiesystemen vervalst om de moeder in een kwaad daglicht te stellen. De vader is hier mogelijk bij betrokken. Dit wordt onderzocht.
3.6.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De vastgestelde zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] verloopt goed. De situatie is binnen de GI multidisciplinair besproken. De GI deelt de zorgen van de moeder niet. De vader heeft een goede band met [minderjarige] . Er is geen sprake van onveiligheid. De GI ziet geen reden voor een deskundigenonderzoek naar de vader.
3.7.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
Omdat de moeder het hoger beroep tegen de vastgestelde zorgregeling heeft ingetrokken, is er geen grondslag voor het door de moeder verzochte deskundigenonderzoek. Subsidiair is dit verzoek van de moeder onvoldoende onderbouwd. Het contact tussen [minderjarige] en de vader loopt goed. Met de vader is niets mis. Geen enkele instantie heeft zorgen over hem. De vader ontkent alle beschuldigingen die de moeder uit.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling - in het kort - het volgende naar voren gebracht.
Er is geen aanleiding voor een NIFP-onderzoek of een ander deskundigenonderzoek. De onderzoeksvraag is onduidelijk. Een NIFP-onderzoek zou zich moeten richten op de vraag wat [minderjarige] nodig heeft. De GI heeft echter geen zorgen over de omgang tussen de vader en [minderjarige] . Ook blijkt uit de stukken niet dat de ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang is.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 194 Rv in samenhang met artikel 284 Rv kan de rechter op verzoek van een partij of ambtshalve een bericht of een verhoor van deskundigen bevelen, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Voor een deskundigenbericht kan aanleiding bestaan indien er geschilpunten zijn voor de oplossing waarvan deskundigheid is vereist waarover de rechter zelf niet beschikt.
3.9.1.
Vaststaat dat de moeder het hoger beroep tegen de vastgestelde zorgregeling heeft ingetrokken. Als gevolg daarvan liggen er aan het hof geen geschilpunten meer voor. Voor een deskundigenonderzoek is daarom geen plaats meer. De door de advocaat van de moeder ingeroepen beschikking van het gerechtshof Den Haag leidt niet tot een ander oordeel, omdat deze uitspraak betrekking heeft op een andere situatie dan in dit geval aan de orde is. Grief drie van de moeder slaagt niet.
3.9.2.
Dit betekent dat het verzoek van de moeder om een NIFP-onderzoek te gelasten of een andere deskundige aan te wijzen moet worden afgewezen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep in zoverre bekrachtigen.
3.10.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de door de rechtbank Oost-Brabant bij beschikking van 4 mei 2021 vastgestelde zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] ;
bekrachtigt voormelde beschikking voor zover daarbij het verzoek van de moeder om een onderzoek door deskundigen te gelasten is afgewezen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.J.F. Manders en H.J. Witkamp en is op 23 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.