In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige] is vastgesteld. De moeder, die samen met de vader het ouderlijk gezag uitoefent, heeft verzocht om de beschikking te vernietigen en een voorlopige zorgregeling vast te stellen. De vader en de Stichting Jeugdbescherming Brabant hebben zich verzet tegen dit verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 november 2021 zijn beide partijen gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Gecertificeerde Instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming.
De rechtbank had eerder bepaald dat de minderjarige bij de vader verblijft op vrijdagmiddag, met begeleiding van de GI. De moeder heeft haar hoger beroep tegen de zorgregeling ingetrokken, maar verzocht om een deskundigenonderzoek naar de vader. Het hof overweegt dat, omdat de moeder het hoger beroep tegen de zorgregeling heeft ingetrokken, er geen geschilpunten meer zijn die een deskundigenonderzoek rechtvaardigen. Het hof wijst het verzoek van de moeder af en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij het verzoek om een deskundigenonderzoek was afgewezen.
De beslissing van het hof is dat de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar hoger beroep tegen de zorgregeling en dat de eerdere beschikking wordt bekrachtigd. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.