ECLI:NL:GHSHE:2021:3808

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
200.295.387_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie, waarbij de vader in beroep is gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 maart 2021. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. Sanli, verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en een lagere kinderalimentatie vast te stellen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.W.F. van Wijk, verzoekt de beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 november 2021, waarbij beide partijen in persoon aanwezig waren.

De rechtbank had eerder bepaald dat de vader een bijdrage van € 383,27 per maand moest betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, geboren in 2008. De vader stelt dat hij niet in staat is om deze bijdrage te betalen vanwege een betalingsachterstand en een bedrijfsongeval dat zijn inkomen heeft beïnvloed. Hij heeft echter onvoldoende bewijs geleverd om zijn financiële situatie en draagkracht aan te tonen. De vrouw betwist de claims van de vader en stelt dat hij zijn verantwoordelijkheden niet nakomt.

Het hof oordeelt dat de vader onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie en dat zijn grieven met betrekking tot de draagkracht falen. Het hof bevestigt de ingangsdatum van de alimentatie op 4 maart 2020, de datum waarop de vrouw het verzoekschrift indiende. De vrouw heeft ook een zorgkorting van 5% voorgesteld, gezien het gebrek aan contact tussen de vader en het kind. Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.295.387/01
zaaknummer rechtbank : C/01/356497/ FA RK 20-1053
beschikking van de meervoudige kamer van 23 december 2021
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H. Sanli te Helmond,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.W.F. van Wijk te Helmond.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 9 juni 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van
15 maart 2021.
2.2.
De vrouw heeft op 26 juli 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het V6-formulier van de advocaat van de man van 6 oktober 2021, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, met bijlage;
-het V8-formulier van de advocaat van de vrouw van 8 november 2021, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, met bijlagen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 18 november 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de vrouw en de man is geboren:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 (hierna: [minderjarige]).
3.3.
[minderjarige] woont bij de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 4 maart 2020 bepaald op € 383,27 per maand, voor wat betreft de nog niet verschenen termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4.2.
De man verzoekt in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de man vanaf de datum waarop in deze procedure beschikking zal worden gewezen, althans vanaf de datum waarop in eerst aanleg beschikking is gewezen (15 maart 2021) kinderalimentatie dient te voldoen ten behoeve van [minderjarige] ter grootte van een bedrag van
€ 133,- per maand, althans een bedrag van € 180,- per maand, althans een zodanige ingangsdatum evenals bijdrage te bepalen, die het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
4.2.1.
De grieven van de man zien op de ingangsdatum, de behoefte, de draagkracht van de man en de zorgkorting.
4.3.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerden het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.. Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
Ingangsdatum
5.2.
De man betoogt met zijn eerste grief dat hij een grote betalingsachterstand heeft opgelopen doordat de betalingsverplichting met terugwerkende kracht is vastgesteld. Hier dient de rechter behoedzaam mee om te gaan. Het heeft meer dan een jaar geduurd voordat de rechtbank beschikking heeft gewezen. In de tussentijd heeft de man voorzien in alle kosten van [minderjarige] op de momenten dat zij bij de man was. Daarom dient de ingangsdatum later te worden bepaald.
5.3.
De vrouw voert aan dat zij via haar advocaat de man al op 6 december 2019 heeft aangeschreven met het verzoek een bijdrage te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De man heeft dit tot op heden niet gedaan. De man dient te beseffen dat ook hij verantwoordelijk is voor [minderjarige]. De door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum dient daarom te worden gevolgd.
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
5.4.1.
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
Het hof stelt - evenals de rechtbank - de ingangsdatum vast op 4 maart 2020, zijnde de datum waarop de vrouw in eerste aanleg het verzoekschrift tot vaststelling van de kinderalimentatie bij de rechtbank heeft ingediend. De man kon vanaf dat moment rekening houden met een door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige].
Hoogte behoefte
5.5.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof zijn tweede grief ingetrokken. Die grief zag op de hoogte van de behoefte van [minderjarige]. Dit betekent dat het hof uitgaat van de behoefte zoals die door de rechtbank is vastgesteld, ter hoogte van € 574,44 per maand in 2020. Geïndexeerd naar 2021 bedraagt de behoefte van [minderjarige] op dit moment € 591,67.
Draagkracht man
5.6.
De man voert met zijn derde grief aan dat hij niet over de financiële middelen beschikt om de jaarcijfers van de afgelopen jaren vast te laten stellen. Daar komt bij dat de man recentelijk een bedrijfsongeval heeft gehad ten gevolge waarvan de man op dit moment niet kan werken en geen inkomsten heeft.
De man betoogt verder dat er rekening gehouden dient te worden met de onderhoudsplicht van de man voor zijn twee andere kinderen. De draagkracht van de man dient over alle drie de kinderen te worden verdeeld. Tenslotte voert de man aan dat er rekening gehouden dient te worden met een schuldenlast waarop de man met € 300,- per maand aflost.
5.7.
De vrouw wijst erop dat de man nog steeds niet de relevante gegevens heeft overgelegd om zijn draagkracht te kunnen becijferen, hetgeen wel op zijn weg ligt. Ook laat de man na inzichtelijk te maken wat de behoefte is van zijn twee andere kinderen en op welke wijze de man dient bij te dragen aan deze kinderen. De vrouw betwist voorts dat er rekening gehouden dient te worden met de door de man gestelde aflossing op de door de man genoemde schuldenlast, omdat de man ook dit niet inzichtelijk heeft gemaakt.
5.8.
Het hof overweegt als volgt.
5.8.1.
Uit de bestreden beschikking blijkt dat de man en de vrouw in eerste aanleg overeen zijn gekomen dat het NBI van de man in 2020 € 2.779,- per maand bedroeg. De rechtbank heeft overwogen dat de man zijn recente inkomen op basis waarvan zijn draagkracht dient te worden berekend, niet inzichtelijk heeft gemaakt. De rechtbank is hierdoor niet in staat geweest de draagkracht van de man te berekenen. De man heeft in de procedure in eerste aanleg alleen jaarcijfers over de jaren 2016 tot en met 2018 overgelegd.
Ook in de procedure in hoger beroep heeft de man onvoldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie om zijn draagkracht te kunnen berekenen. Het hof heeft geen (voorlopige) jaarcijfers van de man ontvangen over de jaren 2019, 2020 en 2021. Het slechts over leggen van de enkele aanslag van de Belastingdienst over 2019 en de aangifte over het jaar 2020, zonder verdere onderbouwing, is onvoldoende om een juiste draagkrachtberekening aan de kant van de man te maken. De opmerking van de man dat hij niet de middelen heeft om de jaarcijfers op te laten maken maakt dit niet anders. Dit komt voor zijn rekening en risico.
Ook de voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling bij het hof ingenomen stelling dat de man op dit moment geen inkomen heeft ten gevolge van een bedrijfsongeval kan de man niet baten omdat de man ook dit niet nader met concrete gegevens heeft onderbouwd.
5.8.2.
Hoewel niet in geschil dat de man in beginsel ook onderhoudsplichtig is voor zijn twee andere kinderen, heeft de man op geen enkele manier inzichtelijk gemaakt wat de omvang van die verplichting is en op welke wijze hij aan die verplichting voldoet. De enkele mededeling ter mondelinge behandeling zonder enige onderbouwing tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw maakt dat het hof ook aan deze stelling voorbij gaat.
5.8.3.
Tenslotte heeft de man de door hem gestelde schuldenlast niet met verificatoire bescheiden onderbouwd. Het is in het geheel niet inzichtelijk geworden wat de hoogte is van de totale gestelde schuldenlast, wanneer deze schulden zijn aangegaan en voor welk doel, wat de hoogte is van de restschuld en wat het maandelijkse aflossingsbedrag is. Gelet hierop zal het hof geen rekening houden met enige aflossing op de door de man gestelde schuldenlast.
5.8.4.
Het voorgaande betekent dat de grieven van de man ten aanzien van zijn draagkracht falen.. Dit leidt ertoe dat het hof aan een beoordeling van de draagkracht van de vrouw niet meer toekomt.
Zorgkorting
5.9.1.
De man voert met zijn vierde grief aan dat rekening gehouden dient te worden met een zorgkorting van minimaal 15%. De man hoopt dat de contacten tussen hem en [minderjarige] spoedig weer kunnen worden uitgebreid.
5.9.2.
De vrouw voert aan dat er al ruim twee jaar geen uitvoering wordt gegeven aan de omgangsregeling zoals door de rechtbank is vastgesteld. De man heeft geen realistisch beeld van de verstandhouding tussen hem en zijn dochter en het aandeel dat de man hierin heeft. [minderjarige] wil geen contact met de man. Er is op dit moment geen contact. Een zorgkortingspercentage van 5% is realistisch.
5.9.3.
Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof onbetwist verklaard dat de man en [minderjarige] sinds de bestreden beschikking van 15 maart 2021 elkaar slechts één keer te hebben gezien. Niet gebleken is welke inspanning er wordt verricht om het contact uit te breiden, zodat ook het hof uit zal gaan van een zorgkorting van 5%.
Conclusie
5.10.
Gelet op het voorgaande slaagt geen van de door de man aangevoerde grieven. Dit leidt er toe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen. Het hof zal de proceskosten compenseren, gelet op de aard van de procedure.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 maart 2021;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en M.L.F.J. Schyns en is op 23 december 2021 uitgesproken door mr. C.N.M. Antens in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.