ECLI:NL:GHSHE:2021:3805

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
200.294.852_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige na overlijden moeder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de (biologische) vader van de minderjarige [minderjarige 1], die is geboren op [geboortedatum] 2007. De moeder van de minderjarige is overleden, en de vader heeft verzocht om met het gezag over de minderjarige te worden belast. Dit verzoek is door de rechtbank Limburg afgewezen, en de stiefvader is belast met de voogdij. De vader heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank aangevochten, met het verzoek om het ouderlijk gezag te verkrijgen en een omgangsregeling vast te stellen. Het hof heeft de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot gezag, omdat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet. De vader heeft sinds 2008 geen contact meer gehad met [minderjarige 1], en na het overlijden van de moeder is geprobeerd om het contact te herstellen, maar dit is niet gelukt. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat de stiefvader de voogdij behoudt, en dat er op dit moment geen omgangsregeling kan worden vastgesteld. De stiefvader heeft toegezegd de vader schriftelijk te informeren over de ontwikkelingen van de minderjarige. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 december 2021
Zaaknummer: 200.294.852/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/230057 / FA RK 16-4835
in de zaak in hoger beroep van:
[de (biologische) vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de (biologische) vader,
advocaat: mr. M. Strijks,
tegen
[de stiefvader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de stiefvader,
advocaat: mr. Y.W.A.M. van der Koelen.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
Het hof merkt tot en met februari 2021 als belanghebbende in deze zaak aan:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Amsterdam, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, vestiging [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 1 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof op 21 mei 2021, is de vader in hoger beroep gekomen tegen voormelde beschikking. Gelet op het petitum in samenhang met de inhoud van het beroepschrift, begrijpt het hof dat de vader heeft verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • te bepalen dat de vader voortaan met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] wordt belast, althans de GI met de voogdij over [minderjarige 1] te belasten, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof gezien de gegeven omstandigheden in het belang van [minderjarige 1] acht;
  • een zodanige omgangsregeling vast te stellen die het hof gegeven de omstandigheden in het belang van [minderjarige 1] acht;
  • om aan de stiefvader (al dan niet via de voogd) de verplichting op te leggen om de vader telkens in de maanden januari, april, juli en oktober van ieder jaar schriftelijk te informeren over de ontwikkelingen van [minderjarige 1] op het gebied van – onder mogelijk meer – gezondheid, schoolprestaties, vrijetijdsbesteding en sociaal leven, daaronder begrepen het toezenden van recente foto’s en afschriften van schoolrapporten van [minderjarige 1] , althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen bij het hof op 14 juli 2021, heeft de stiefvader
verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep dan wel zijn vordering te ontzeggen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de vader in de kosten van deze procedure.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 november 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Strijks;
  • de stiefvader, bijgestaan door mr. Van der Koelen.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt. De voorzitter heeft in het bijzijn van de griffier voorafgaand aan de mondelinge behandeling en buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met [minderjarige 1] gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven en op verzoek van [minderjarige 1] een door haar geschreven brief voorgelezen, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het formulier kindgesprek, ontvangen op 30 augustus 2021;
  • het V6-formulier van de advocaat van de vader van 31 augustus 2021, met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 26 januari 2021;
  • de brief van de GI van 7 oktober 2021, waarin de GI zich afmeldt voor de mondelinge behandeling op 23 november 2021.

3.De beoordeling

3.1.
De vader heeft een relatie gehad met [de moeder] (hierna te noemen: de moeder). Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2007 de minderjarige [minderjarige 1] geboren. [minderjarige 1] is door de vader erkend op 5 oktober 2007.
3.2.
De vader en de moeder zijn in 2008 uit elkaar gegaan. De vader heeft vanaf dat moment geen contact meer gehad met [minderjarige 1] . De moeder was alleen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
3.2.1.
De moeder is op 5 januari 2010 gehuwd met de stiefvader, met wie zij sinds 2008 een relatie had. Uit het huwelijk is op [geboortedatum] 2011 de minderjarige [minderjarige 2] geboren, halfzusje van [minderjarige 1] .
3.2.2.
Sinds 10 maart 2015 draagt [minderjarige 1] de achternaam van de stiefvader.
3.2.3.
Op [datum] 2016 is de moeder overleden. [minderjarige 1] en haar halfzusje worden sindsdien door de stiefvader alleen opgevoed.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank de stiefvader belast met de voogdij over de minderjarige [minderjarige 1] . Het verzoek van de vader om met het gezag over [minderjarige 1] te worden belast heeft de rechtbank afgewezen, evenals het verzoek tot vastlegging van een omgangsregeling.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert aan dat de rechtbank de stiefvader ten onrechte heeft belast met de voogdij over [minderjarige 1] . De beslissing van de rechtbank is onvoldoende gemotiveerd en zonder een raadsonderzoek kan niet worden beoordeeld of de belangen van [minderjarige 1] hiermee gediend zijn. De vader wijst verder op artikel 1:253g lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hieruit volgt dat het verzoek van de overlevende ouder slechts wordt afgewezen indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging daarvan de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. Hiervan is niet gebleken. De vader heeft er in het verleden voldoende blijk van gegeven dat hij de zorg en verantwoordelijkheid over [minderjarige 1] wil en kan dragen. Hij wenst betrokken te zijn in het leven van [minderjarige 1] . De vader mist zijn dochter. Volgens hem wijst zij het contact met de vader af omdat zij wordt gemanipuleerd door de stiefvader en de familie van moederszijde en spreekt de stiefvader negatief over hem. De vader is van mening dat het BOR-traject door de Mutsaersstichting opnieuw dient te worden opgepakt. Het is in het belang van alle betrokkenen dat [minderjarige 1] uiteindelijk structurele omgang met haar vader heeft. De vader wil haar niet dwingen, maar hij wil haar de kans geven om hem te leren kennen. De vader voert verder aan dat hij tot op heden geen enkele informatie over [minderjarige 1] ontvangt. Om die reden dient het recht op informatie van de vader meer geformaliseerd te worden, waarbij hij wijst op artikel 1:377b BW.
3.6.
De stiefvader voert aan dat hij sinds het overlijden van [minderjarige 1] ’s moeder feitelijk alleen invulling geeft aan het gezag. [minderjarige 1] woont bij hem. Het is onwenselijk dat het gezag over [minderjarige 1] bij de vader komt te liggen. Hij is een vreemde voor [minderjarige 1] en het is niet in haar belang dat hij belangrijke beslissingen over haar kan nemen. Zij kent de vader niet, wat er toe kan leiden dat er spanningen voor [minderjarige 1] ontstaan en wat maakt dat de vader wellicht minder effectief op haar belangen kan inspelen. Er is daardoor wel degelijk sprake van een gegronde vrees dat haar belangen worden verwaarloosd. Het belasten van een neutrale instantie met de voogdij doet geen recht aan de opvoedsituatie van [minderjarige 1] bij en in het gezin van de stiefvader. Daarover zijn immers geen zorgen. De stiefvader voert verder aan dat nog meer onderzoeken niet in het belang van [minderjarige 1] zijn. Deze kwestie loopt al sinds 2016 en [minderjarige 1] heeft behoefte aan rust en duidelijkheid. Er is reeds jarenlang met behulp van hulpverlening ingezet op de totstandkoming van contact tussen de vader en [minderjarige 1] , met als resultaat dat er op dit moment geen enkel draagvlak meer bij [minderjarige 1] bestaat voor omgang met de vader. De rechtbank heeft volgens de stiefvader terecht geoordeeld dat voortzetting van het BOR-traject weinig zin heeft. Het is niet in het belang van [minderjarige 1] om haar daartoe te blijven dwingen. Zij lijdt onder de huidige situatie en de twee omgangsmomenten met de vader zijn voor haar niet prettig verlopen. De vader gaat totaal voorbij aan de behoeften en wensen van [minderjarige 1] . Zij is onlangs gestart met psychotherapie bij de Mutsaersstichting om te leren omgaan met haar gevoelens. De stiefvader belemmert [minderjarige 1] niet in het contact met de vader en stimuleert haar op een positieve manier, maar benadrukt dat het tempo van [minderjarige 1] leidend is. De stiefvader is steeds bereid geweest om aan de door de vader verzochte informatieregeling te voldoen en hem te informeren over belangrijke zaken in het leven van [minderjarige 1] , maar tot op heden beschikt hij niet over de contactgegevens van de vader.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
Ouderlijk gezag/voogdij
3.7.1.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op goede gronden, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, beslist dat de voogdij bij de stiefvader dient te liggen en dat het verzoek van de vader om met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] te worden belast moet worden afgewezen. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.7.2.
De vader stelt zich op het standpunt dat er geen gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van zijn verzoek de belangen van [minderjarige 1] zouden worden verwaarloosd. Hij wijst daarbij op artikel 1:253g lid 3 BW. De wettekst van artikel 1:253g lid 3 BW is echter per 1 januari 2015 gewijzigd. Vanaf die datum geldt als criterium dat het verzoek van de langstlevende ouder wordt afgewezen als de rechter oordeelt dat het belang van de minderjarige zich tegen inwilliging verzet:
tot 1 januari 2015:
vanaf 1 januari 2015:
“Het verzoek om de overlevende ouder met het gezag te belasten wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd.”
“Het verzoek om de overlevende ouder met het gezag te belasten wordt slechts afgewezen, indien de rechter oordeelt dat het belang van de minderjarige zich tegen inwilliging verzet.”
3.7.3.
Het belang van [minderjarige 1] verzet zich naar het oordeel van het hof tegen inwilliging van het verzoek van de vader. Sinds 2008 is er geen contact tussen de vader en [minderjarige 1] . Na het overlijden van haar moeder is er geprobeerd om met hulpverlening het contact tussen [minderjarige 1] en de vader te herstellen, maar na twee omgangsmomenten is het traject gestopt omdat het contact te belastend was voor [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft in de afgelopen jaren veel meegemaakt en zij is onlangs gestart met psychotherapie bij de Mutsaersstichting. Alles overziende is het naar het oordeel van het hof niet in het belang van [minderjarige 1] dat de vader wordt belast met het ouderlijk gezag over haar. Het hof onderschrijft ook de beslissing van de rechtbank om niet een neutrale instantie met de voogdij over [minderjarige 1] te belasten. [minderjarige 1] woont al bijna haar hele leven in het gezin van de stiefvader en over haar opvoedsituatie zijn geen zorgen. De GI is sinds februari 2021 niet meer betrokken en is ook geen belanghebbende (meer) in deze procedure. Het hof acht zich op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen. Een nader onderzoek door de raad acht het hof, net als de rechtbank, dan ook niet noodzakelijk.
Omgang
3.7.4.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op goede gronden, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, het verzoek tot vastlegging van een omgangsregeling tussen [minderjarige 1] en de vader afgewezen. Het hof kan zich voorstellen dat dit pijnlijk is voor de vader en dat hij dit graag anders ziet, maar [minderjarige 1] is op dit moment gebaat bij rust, zodat zij toekomt aan het volgen van de voor haar in haar groei naar volwassenheid noodzakelijke therapie.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij het contact niet wil afdwingen bij [minderjarige 1] en dat hij begrijpt dat dit, gelet op haar leeftijd, ook erg moeilijk is. De stiefvader heeft toegezegd dat hij [minderjarige 1] niet belemmert in het contact met haar vader en dat hij [minderjarige 1] daarin positief zal stimuleren, waarbij het tempo van [minderjarige 1] leidend is. Het hof gaat er dan ook vanuit dat in de toekomst op een of andere wijze contact tussen [minderjarige 1] en de vader mogelijk zal zijn.
Informatieregeling
3.7.5.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de vader en de stiefvader overeenstemming bereikt over de informatieregeling. De stiefvader heeft toegezegd dat hij aan het verzoek van de vader zal voldoen. De vader heeft daarvoor zijn contactgegevens verstrekt aan de stiefvader:
  • adresgegevens: [adres], [postcode] [woonplaats]
  • emailadres: [e-mailadres]
  • telefoonnummer: [telefoonnummer].
Het hof zal deze informatieregeling vastleggen in het dictum.
Afsluitende conclusie
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en het verzoek van de vader afwijzen.
3.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de familierechtelijke aard van deze zaak.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 1 maart 2021;
bepaalt dat de stiefvader de vader telkens in de maanden januari, april, juli en oktober van ieder jaar schriftelijk informeert (de contactgegevens zijn [adres], [postcode] [woonplaats] , [e-mailadres], [telefoonnummer]) over de ontwikkelingen van [minderjarige 1] op het gebied van – onder mogelijk meer – gezondheid, schoolprestaties, vrijetijdsbesteding en sociaal leven, daaronder begrepen het toezenden van recente foto’s en afschriften van schoolrapporten van [minderjarige 1] ;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.L. Schaafsma-Beversluis en K.A. Boshouwers en is op 23 december 2021 uitgesproken in het openbaar door
mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.