ECLI:NL:GHSHE:2021:3802

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
200.293.755_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewind en mentorschap van verzoekster

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van verzoekster tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een bewind en mentorschap voor haar werd ingesteld. De beschikking van de rechtbank dateert van 27 januari 2021. Verzoekster, die in een zorginstelling verblijft, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen en het bewind en mentorschap op te heffen. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 november 2021 heeft verzoekster, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunten toegelicht. De bewindvoerder en mentor hebben ook hun standpunten naar voren gebracht. Verzoekster stelt dat zij in staat is haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen en dat er geen noodzaak is voor het bewind en mentorschap. Het hof heeft de argumenten van verzoekster en de bewindvoerder en mentor zorgvuldig afgewogen. Het hof oordeelt dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat, aangezien verzoekster haar schulden heeft gesaneerd en in staat is haar financiële zaken zelf te regelen. Het hof heft het bewind op met ingang van 6 januari 2022. Echter, het hof oordeelt dat het mentorschap noodzakelijk blijft, omdat verzoekster ondersteuning nodig heeft bij het nemen van beslissingen over haar gezondheid en zorg. Het hof compenseert de proceskosten in hoger beroep, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken op 23 december 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 december 2021
Zaaknummer: 200.293.755/01
Zaaknummers eerste aanleg: 8858871 BM VERZ 20-5081 en 8858872 MS VERZ 20-1112
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. A.S. van Gans.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
- [BV] BV, de bewindvoerder en mentor van [verzoekster] ;
- [echtgenoot] , de echtgenoot van [verzoekster] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 januari 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 28 april 2021, heeft [verzoekster] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het bewind en mentorschap op te heffen, kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 november 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [verzoekster] (telefonisch), bijgestaan door mr. A.S. van Gans;
- de bewindvoerder en mentor, vertegenwoordigd door [betrokkene 1] ;
- de echtgenoot van [verzoekster] (telefonisch).
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processtukken van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 31 mei 2021;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder van 28 juni 2021;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van [verzoekster] van 5 november 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, met ingang van 16 februari 2021 over de goederen die [verzoekster] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld en, met ingang van diezelfde datum, ten behoeve van [verzoekster] een mentorschap ingesteld, met benoeming van [BV] BV tot bewindvoerder en mentor.
3.2.
[verzoekster] kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
[verzoekster] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De bestreden beschikking is nietig dan wel vernietigbaar, omdat de rechtbank [verzoekster] niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord op haar inleidend verzoek.
Verder is niet voldaan aan de wettelijke gronden om [verzoekster] onder bewind te stellen en een mentorschap ten behoeve van haar uit te spreken. De zorginstelling waar [verzoekster] verblijft heeft naar aanleiding van een betalingsachterstand bij het CAK de aanvraag voor de beschermingsmaatregelen opgesteld, onder andere onder verwijzing naar het zorgcontract dat [verzoekster] met de instelling heeft en met de mededeling dat vrijwel iedereen in de instelling een bewindvoerder en mentor heeft. [verzoekster] ging er vanuit dat de zorginstelling het beste met haar voor heeft en heeft de aanvraag ondertekend zonder zich bewust te zijn van de strekking en de impact van de maatregelen. De zorginstelling heeft haar daarover niet geïnformeerd en [verzoekster] voelde zich onder druk gezet.
Er is geen noodzaak voor een onderbewindstelling en een mentorschap, omdat [verzoekster] haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelf kan behartigen. [verzoekster] heeft geen geestelijke problemen of tekortkomingen. Haar lichamelijke problemen zijn niet zo groot dat daarvoor bewind en mentorschap noodzakelijk zijn. [verzoekster] heeft haar financiële zaken altijd zelf geregeld en zij heeft geen schulden. Ten slotte is bewind niet zinvol, omdat [verzoekster] in gemeenschap van goederen is gehuwd. Ook dhr. [betrokkene 2] , specialist ouderengeneeskunde, die [verzoekster] heeft onderzocht, is van mening dat bewind niet meer nodig is. [verzoekster] vraagt daarom om opheffing van het bewind.
Verder is [verzoekster] zich ervan bewust dat zij zorg nodig heeft en kan zij goed overzien welke zorg noodzakelijk is voor haar. Zij heeft zelf geregeld dat zij binnenkort met ontslag gaat uit de zorginstelling. De instelling is hierover niet enthousiast, maar houdt het niet tegen. De mentor heeft hiervoor niets hoeven doen. [verzoekster] verblijft momenteel al thuis in de weekenden. [verzoekster] betwist dat zij tegen dhr. [betrokkene 2] heeft gezegd dat zij het mentorschap wil handhaven. Zij heeft een mentor niet nodig.
[verzoekster] heeft dagelijkse verzorging nodig aan haar linkerbeen en er moet een infuus worden aangelegd. Ook moet op haar voeding worden gelet. [verzoekster] heeft zelf geregeld dat er dagelijks thuiszorg en wijkverpleging bij haar over de vloer komt. Om een terugval te voorkomen moet een meldingsprotocol worden opgesteld.
3.4.
De bewindvoerder en mentor voert tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
Ten tijde van de instelling van het bewind had [verzoekster] schulden. Haar budget was negatief.
De schulden zijn nu gesaneerd en [verzoekster] heeft een bedrag van ongeveer € 4.000,- op haar rekening. Voortzetting van het bewind is niet noodzakelijk.
Een mentoraat is wel nog noodzakelijk. [verzoekster] is in juni 2020 in een zeer verwaarloosde toestand vanuit thuis opgenomen in het ziekenhuis. Er was sprake van
uitdrogingsverschijnselen en van ondervoeding. Ook de wondverzorging van haar been was thuis onvoldoende. Vanaf juli 2020 heeft [verzoekster] in het verpleeghuis De Zeven Bronnen verbleven. In het verpleeghuis is [verzoekster] in gewicht aangekomen en is zij opgeknapt. [verzoekster] kan vanwege haar gezondheidssituatie niet volledig thuis wonen. Dat zij binnenkort met ontslag gaat uit de instelling is tegen het medisch advies in. [verzoekster] is kwetsbaar. Zij heeft onvoldoende besef van de ernst van haar situatie. Voorkomen moet worden dat [verzoekster] opnieuw in een verwaarloosde toestand terechtkomt, zoals in de periode voor haar laatste opname in het ziekenhuis. Ook in die tijd kwam er dagelijks thuiszorg over de vloer, maar dit bleek onvoldoende om een ernstige terugval te voorkomen.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Bij haar grief dat de rechtbank [verzoekster] ten onrechte niet heeft gehoord heeft [verzoekster] geen belang. Het hoger beroep dient er mede toe onvolkomenheden uit de eerste aanleg te herstellen. [verzoekster] heeft in hoger beroep haar standpunten naar voren gebracht. Een eventueel gebrek uit de eerste aanleg is daarmee geheeld.
3.5.2.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 BW kan de kantonrechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
3.5.3.
Op grond van de overgelegde stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is het hof van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat.
Toen [verzoekster] een verzoek indiende bij de rechtbank tot onderbewindstelling, waren er schulden aanwezig, te weten een schuld bij het CAK van ongeveer € 1.700,-, een betalingsachterstand bij VGZ van ongeveer € 850,- en een gemeentelijke belastingschuld van ongeveer € 569,-. [verzoekster] en haar echtgenoot ontvingen een te laag bedrag aan toeslagen. Hun budget was negatief, zo heeft de bewindvoerder verklaard. De schulden van [verzoekster] zijn inmiddels gesaneerd. Zij heeft een positief saldo van ongeveer € 4.000,- op haar rekening. De bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat voortzetting van het bewind niet nodig is. Het hof acht met de bewindvoerder [verzoekster] voldoende in staat haar vermogensrechtelijke belangen in het vervolg zelf behoorlijk te behartigen.
Dit betekent dat het hof de onderbewindstelling van [verzoekster] zal opheffen met ingang van 6 januari 2022, zodat de bewindvoerder enige tijd heeft om het bewind administratief af te wikkelen.
3.5.4.
Het hof acht het nog wel noodzakelijk dat [verzoekster] op niet-vermogensrechtelijk terrein wordt bijgestaan door een mentor. Onvoldoende is gebleken dat [verzoekster] haar immateriële belangen zelf op een behoorlijke manier kan waarnemen. Het hof acht hierbij het volgende van belang.
[verzoekster] heeft zelf een verzoek bij de rechtbank ingediend om een mentor ten behoeve van haar te benoemen. Uit het inleidend verzoekschrift blijkt dat [verzoekster] om instelling van een mentorschap heeft verzocht, omdat het al jaren niet goed met haar ging, zij te meegaand was en iemand zocht die haar ondersteunde bij het maken van keuzes over wonen en zorg. [verzoekster] is in juni 2021 onderzocht door dhr. [betrokkene 2] , specialist ouderengeneeskunde. Uit de door hem opgemaakte verklaring blijkt dat [verzoekster] de steun van de mentor als positief ervoer en het mentorschap wilde handhaven. Het hof heeft geen reden om aan de inhoud van deze verklaring te twijfelen. Dhr. [betrokkene 2] concludeert dat [verzoekster] begeleiding en ondersteuning nodig heeft bij beslissingen over haar gezondheid.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [verzoekster] in december 2021, en tegen het advies in van de bij haar betrokken artsen, met ontslag gaat uit de zorginstelling waar zij thans verblijft. De mentor heeft bij het hof verklaard dat [verzoekster] niet volledig thuis kan wonen en dat zij de ernst van haar situatie niet voldoende inziet. Ook het hof heeft daar zorgen over. [verzoekster] is in juni 2020 vanuit huis opgenomen in het ziekenhuis. Zij was toen ernstig verwaarloosd. Er was sprake van ondervoeding, uitdroging en tekortschietende wondverzorging. Ook in die periode kwam er dagelijks thuiszorg bij [verzoekster] over de vloer, maar dat heeft een ernstige terugval in haar gezondheid niet kunnen voorkomen. Het hof is er daarom onvoldoende van overtuigd dat [verzoekster] nu wel - anders dan medio 2020 - goed kan overzien wat in haar belang is. Voortzetting van het mentorschap acht het hof dan ook noodzakelijk, zodat de mentor [verzoekster] met raad en daad kan bijstaan bij het nemen van beslissingen over haar gezondheid en noodzakelijke zorg.
3.6.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
3.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 januari 2021 voor zover het de instelling van het bewind betreft over de periode vanaf 6 januari 2022,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
heft op het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan
[verzoekster], geboren [geboortedatum] 1961, en wel met ingang van 6 januari 2022;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na het einde van het bewind eindrekening en verantwoording aflegt aan [verzoekster] en een - zo mogelijk door hen beiden voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Limburg overlegt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt voormelde beschikking voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, E.M.C. Dumoulin en H.J. Witkamp en is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.