Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
4.De beslissing
[verzoekster], geboren [geboortedatum] 1961, en wel met ingang van 6 januari 2022;
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van verzoekster tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een bewind en mentorschap voor haar werd ingesteld. De beschikking van de rechtbank dateert van 27 januari 2021. Verzoekster, die in een zorginstelling verblijft, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen en het bewind en mentorschap op te heffen. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 november 2021 heeft verzoekster, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunten toegelicht. De bewindvoerder en mentor hebben ook hun standpunten naar voren gebracht. Verzoekster stelt dat zij in staat is haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen en dat er geen noodzaak is voor het bewind en mentorschap. Het hof heeft de argumenten van verzoekster en de bewindvoerder en mentor zorgvuldig afgewogen. Het hof oordeelt dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat, aangezien verzoekster haar schulden heeft gesaneerd en in staat is haar financiële zaken zelf te regelen. Het hof heft het bewind op met ingang van 6 januari 2022. Echter, het hof oordeelt dat het mentorschap noodzakelijk blijft, omdat verzoekster ondersteuning nodig heeft bij het nemen van beslissingen over haar gezondheid en zorg. Het hof compenseert de proceskosten in hoger beroep, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken op 23 december 2021.