ECLI:NL:GHSHE:2021:3780

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
200.279.485_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake consumentenkoop van een gebruikte auto met gebreken en de redelijke termijn voor herstel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een consument die een gebruikte auto heeft gekocht van een autobedrijf. De consument, aangeduid als [appellant], heeft de auto op 19 maart 2019 aangeschaft voor een bedrag van € 11.750,00, waarbij hij geen garantie heeft gekregen. Na de aankoop heeft hij verschillende gebreken aan de auto geconstateerd en heeft hij de verkoper, aangeduid als [geïntimeerde], op de hoogte gesteld. De consument vorderde ontbinding van de koopovereenkomst en schadevergoeding voor de kosten van reparaties. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van de consument afgewezen, omdat deze geen redelijke termijn voor herstel aan de verkoper heeft gegeven. In hoger beroep heeft de consument drie grieven ingediend, maar het hof oordeelt dat de consument onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de auto niet voldeed aan de koopovereenkomst. Het hof bevestigt dat de consument de verkoper niet in de gelegenheid heeft gesteld om de gebreken te herstellen en dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de vorderingen van de consument niet toewijsbaar zijn. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de gewijzigde eis in hoger beroep af. De proceskosten worden aan de consument opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.279.485/01
arrest van 21 december 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. E. Doornbos te Badhoevedorp,
tegen
[geïntimeerde],
handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.M. van der Marel te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 1 september 2020 in het hoger beroep van het vonnis van 9 april 2020, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

5 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 1 september 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald
  • de mededeling op de rol dat de mondelinge behandeling niet is gehouden
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De feiten

In dit hoger beroep neemt het hof tot uitgangspunt de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld in onderdeel 2 van het bestreden vonnis. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
6.1.
[geïntimeerde] handelt in auto’s. [appellant] heeft op 19 maart 2019 van [geïntimeerde] een auto gekocht van het merk Nissan, type Qashqai 2, met [kenteken]. Volgens de van de verkoop opgemaakte factuur was de prijs van de auto € 11.750,00, waarvan na aftrek van de prijs van een ingeruilde auto € 9.200,00 resteerde. Op de factuur is verder vermeld:
‘Zoals gezien en bereden, geen enkele vorm van garantie 650 korting ivm meeneemprijs’.
6.2.
Bij factuur van 20 juni 2019 heeft [autobedrijf] te [vestigingsplaats] € 189,05 inclusief btw aan [appellant] in rekening gebracht voor een reparatie.
6.3.
Op 21 juni 2019 heeft [appellant] via Whatsapp aan [geïntimeerde] meegedeeld dat de auto gebreken had. [geïntimeerde] heeft daarop aan [appellant] meegedeeld dat [appellant] had gekozen voor korting in verband met geen garantie, dat hem nog een aankoopkeuring was aangeboden en dat [appellant] bewust koos voor geen garantie.
6.4.
Bij factuur van 25 juni 2019 heeft [autobedrijf] aan [appellant] € 342,13 inclusief btw in rekening gebracht voor een reparatie.
6.5.
Bij offerte van 2 juli 2019 heeft [autobedrijf] aan [appellant] een prijsopgaaf gedaan voor een reparatie voor een bedrag van € 998,89. De reparatie betrof met name (het vervangen van) een verstuiver.
6.6.
Bij offerte van 14 augustus 2019 heeft [autobedrijf] aan [appellant] een prijsopgaaf gedaan voor een reparatie van € 4.083,74. De reparatie betrof met name het vervangen van de motor voor een gereviseerde ruilmotor.

7.De procedure in eerste aanleg

7.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellant] :
‘a.
De tussen partijen gesloten koopovereenkomst gerechtelijk te ontbinden;
II.
Gedaagde, te veroordelen, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, om aan eiser(es) tegen behoorlijke kwijting te betalen;
a.
een bedrag ad € 10.730,07. in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke (handels-)rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
b.
ter zake buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 BW aan eiser te voldoen een bedrag ad € 882,30, althans subsidiair een door U Kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
c.
ter zake juridische bijstand aan eiser(es) te voldoen een bedrag ad € 4243,50;
d.
de kosten van deze procedure inclusief het salaris-gemachtigde;
e.
de nakosten ter hoofde van de helft van het toepasselijk liquidatietarief, maar niet meer dan de helft van het geliquideerd toegewezen salaris, danwel een bedrag als UJ.E.A. in goede justitie zal vermenen te behoren, indien en voor zover gedaagde niet binnen de wettelijke vereiste termijn van 21 dagen, althans binnen een door U.E.A. redelijk geachte termijn na betekening aan het te dezen wijzen vonnis heeft voldaan’ .
7.2.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De stellingen en verweren van partijen komen hierna aan de orde, voor zover in hoger beroep van belang.
7.3.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen.

8.De beoordeling in hoger beroep

8.1.
[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en tot het toewijzen van de volgende, ten dele vermeerderde vorderingen:
‘primair:
- De tussen partijen gesloten overeenkomst te ontbinden;
- Gedaagde te veroordelen uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling van een
bedrag ad € 10.730,07 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der
dagvaarding in eerste aanleg tot de dag der algehele voldoening;
- Gedaagde te veroordelen uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling van een
bedrag ad € 882,30 als zijnde buitengerechtelijke kosten;
Subsidiair:
- Gedaagde te veroordelen uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling van een
bedrag ad € 5.613,81 als zijnde schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke
rente vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg tot de dag der algehele voldoening;
- Gedaagde te veroordelen uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling van een
bedrag ad € 882,30 als zijnde buitengerechtelijke kosten;
met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van deze procedure.’
Het geschil in het kort
8.2.
[appellant] stelt dat de auto niet voldeed aan wat hij daarvan mocht verwachten. Hij wil dat de koopovereenkomst wordt ontbonden en dat [geïntimeerde] hem de koopsom en de kosten van de reparaties betaalt. Daarnaast verlangt [appellant] vergoeding van de kosten van herstel van gebreken door een derde en schadevergoeding.
8.3.
[geïntimeerde] bestrijdt dat sprake is van non-conformiteit. Bovendien heeft [appellant] hem geen gelegenheid geboden om gebreken te herstellen, als die er waren, aldus [geïntimeerde] .
Consumentenkoop
8.4.
Het staat tussen partijen vast dat sprake is van een consumentenkoop, zoals bedoeld in art. 7:5 lid 1 BW.
Gebreken
8.5.
De auto beantwoordde niet aan de koopovereenkomst, indien deze gebreken had die [appellant] op grond van de overeenkomst niet behoefde te verwachten. [appellant] mocht verwachten dat de auto de eigenschappen bezat die voor een normaal gebruik daarvan nodig waren en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen (art. 7:17 lid 2 BW).
8.6.
Als de auto vanwege gebreken niet aan de koopovereenkomst beantwoordde, kon [appellant] herstel daarvan eisen (art. 7:21 lid 1, aanhef en onder b, BW), tenzij herstel niet van [geïntimeerde] kon worden gevergd (art. 7:21 lid 4 en 5 BW). Het herstel moest binnen redelijke termijn plaatsvinden (art. 7:21 lid 3 BW). Voldeed [geïntimeerde] na schriftelijke aanmaning niet binnen redelijke tijd aan een verplichting tot herstel, dan kon [appellant] de auto door een ander laten herstellen op kosten van [geïntimeerde] (art. 7 lid 6 BW). [appellant] kon daarnaast de koopovereenkomst ontbinden als herstel of vervanging van de auto onmogelijk was of niet van [geïntimeerde] kon worden gevergd (art. 7:22 lid 1 en 2 BW).
8.7.
Uit het stelsel van de wet volgt dat [geïntimeerde] een redelijke termijn moest krijgen om gebreken te herstellen, indien er gebreken waren en hij verplicht was om die te herstellen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellant] deze redelijke termijn niet aan [geïntimeerde] heeft gegeven en heeft de vorderingen van [appellant] om die reden afgewezen. De kantonrechter heeft daarover onder meer overwogen:
‘Geoordeeld wordt dat uit de overgelegde WhatsAppcorrespondentie niet blijkt dat [appellant]
[handelsnaam] in de gelegenheid heeft gesteld om de gebreken te herstellen. Uit de
berichten blijkt enkel dat hij aan [handelsnaam] mededeelt dat er problemen zijn
aan de auto, dat hij bij andere garages is geweest en dat hij de kosten voor herstel wil delen
met [handelsnaam]. Daarbij blijkt ook uit de apps dat [appellant] al betaald heeft voor
reparaties en deze dus al uitgevoerd waren toen hij [handelsnaam] benaderde.
[appellant] schrijft immers “
Ik heb nu 189 euro betaald voor reparatie en moet terug de kosten
gaan omhoog koelvloeistof blijft zakken“. Met betrekking tot de gebreken die in augustus
2019 aan het licht zijn gekomen heeft [handelsnaam] ter zitting aangegeven dat
partijen hier telefonisch contact over hebben gehad en dat [handelsnaam]
aangeboden heeft dat [appellant] de auto zou brengen zodat zijn vaste garage de auto kan
nakijken. [appellant] heeft ter zitting aangegeven dat hij niet op dit aanbod ingegaan is omdat
[handelsnaam] niet de garantie wilde geven dat de auto hersteld zou worden. De
kantonrechter is van oordeel dat niet van [handelsnaam] verwacht kan worden dat
hij een garantie zou afgeven dat de auto gerepareerd zou worden zonder dat duidelijk was
wat er precies aan de hand was met de auto. Het aanbod om de auto te laten controleren
door zijn vaste garage en daarna verder te kijken hoe het opgelost zou worden is een redelijk
aanbod. Ook met betrekking tot de gebreken in augustus is daarom duidelijk dat [appellant]
[handelsnaam] niet de kans heeft gegeven om het gebrek te herstellen.’
8.8.
Met grief 1 stelt [appellant] dat hij [geïntimeerde] niet in de gelegenheid hoefde te stellen om de auto te repareren. Volgens [appellant] gaf [geïntimeerde] niet thuis, toen er na de eerste foutmelding van de auto bleek dat er een ernstig probleem was. [geïntimeerde] wilde niet garanderen dat hij de auto zou (laten) repareren. Van [appellant] als consument kon toen niet worden verwacht dat hij met de auto naar een dubieuze partij als [geïntimeerde] zou teruggaan, die alle krediet had verspeeld, alleen al door een auto te verkopen die totaal niet voldeed aan hetgeen [appellant] mocht verwachten.
8.9.
Hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht, is onvoldoende om het oordeel te rechtvaardigen dat hij [geïntimeerde] geen gelegenheid behoefde te geven gebreken te herstellen. Waaruit blijkt dat [geïntimeerde] ‘geen thuis gaf’, maakt hij niet duidelijk. [geïntimeerde] heeft blijkens de Whatsapp-berichten op of rond 21 juni 2019 weliswaar meegedeeld dat [appellant] ervoor had gekozen de auto zonder garantie te kopen, maar hij heeft in eerste aanleg ook gesteld dat hij heeft aangeboden dat [appellant] met de auto langs kon komen, zodat hij een diagnose kon stellen. [appellant] heeft dit niet of onvoldoende weersproken. Er zijn geen of onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gebracht om te oordelen dat [appellant] in dat stadium een garantie mocht eisen dat [geïntimeerde] de auto zou repareren, zonder [geïntimeerde] de gelegenheid te geven de auto op gebreken te onderzoeken. Het is immers gesteld noch gebleken dat [geïntimeerde] in dat stadium, dus zonder onderzoek, beschikte over voldoende gegevens om vast te stellen dat er zodanige gebreken waren dat de auto niet aan de koopovereenkomst beantwoordde.
8.10.
De conclusie is dat grief 1 reeds hierom geen doel treft.
8.11.
Het hof merkt daarbij nog het volgende op. De vraag of [geïntimeerde] een redelijke termijn moest krijgen voor herstel van gebreken, komt pas aan de orde als [geïntimeerde] verplicht was gebreken te herstellen. Deze verplichting bestond, indien de auto gebreken had die [appellant] op grond van de koopovereenkomst niet behoefde te verwachten.
8.12.
Het gaat er dus om wat [appellant] op grond van de koopovereenkomst redelijkerwijs van de auto mocht verwachten. Daarbij komt het aan op de omstandigheden van het geval. Van belang kunnen in dit verband onder meer zijn wat bekend was of moest zijn over de leeftijd van de auto, de kilometerstand, het eerdere gebruik, de onderhoudshistorie, de staat waarin de auto zich bevond en de prijs, en verder hetgeen [geïntimeerde] over de auto heeft meegedeeld.
8.13.
[appellant] heeft in deze procedure op dit punt niet méér aangevoerd dan dat de auto veel en ernstige gebreken had en:
‘Bij het kopen van een auto bij een autobedrijf mag je er redelijkerwijs vanuit gaan dat de auto
in goede staat wordt afgeleverd. Blijkens het bovenstaande beantwoord de auto duidelijk niet
aan de overeenkomst. [appellant] mocht verwachten dat de auto de eigenschappen bezit die
voor normaal gebruik daarvan nodig zijn’ (dagvaarding nr. 8).
8.14.
De stelling dat bij de koop van een auto van een autobedrijf er redelijkerwijs van mag worden uitgegaan dat de auto in goede staat is, is te vaag en algemeen, en niet toegespitst op de omstandigheden van dit geval. Het gaat hier om een gebruikte auto van het bouwjaar 2011, zoals uit de verkoopfactuur en de informatie op de reparatiefacturen en -offertes valt af te leiden. [appellant] heeft niet concreet gemaakt op grond van welke omstandigheden hij redelijkerwijs mocht verwachten dat deze gebruikte auto in goede staat zou zijn. Hij is ook niet ingegaan op de vermelding op de verkoopfactuur dat er geen enkele garantie was en op hetgeen [geïntimeerde] daarover in zijn verweer heeft aangevoerd. [geïntimeerde] heeft daarover onder meer aangevoerd dat [appellant] uitdrukkelijk koos voor korting in plaats van garantie en dat bij de koop is besproken dat [geïntimeerde] de auto niet kende en daarvoor niet wilde en kon instaan.
8.15.
[appellant] heeft verder niet uiteengezet wat in dit geval inhoudt dat de auto ‘in goede staat’ moest zijn. Hij heeft de beweerde gebreken niet nader omschreven en niet vermeld dat en waarom de reparaties en offertes gebreken betreffen die hij bij deze gebruikte auto op grond van de koopovereenkomst niet behoefde te verwachten. [geïntimeerde] heeft in dit verband onder meer aangevoerd dat bougies en verstuiver ook bij normaal gebruik van de auto regelmatig moeten worden vervangen en dat volgens de reparatiefactuur van 25 juni 2019 de monteur na een proefrit tot de conclusie kwam dat de auto in orde was.
8.16.
In dit opzicht is ook van belang dat de vermeldingen op de reparatienota’s en op de offerte van 2 juli 2019 niet van dien aard zijn dat aanstonds en zonder toelichting duidelijk is dat het niet gaat om gebreken als gevolg van normale slijtage, maar om gebreken die [appellant] redelijkerwijs niet behoefde te verwachten bij een gebruikte auto zoals hier aan de orde is. Een dergelijke toelichting heeft [appellant] niet gegeven. De offerte van 14 augustus 2019 betreft in hoofdzaak het vervangen van de motor. Het is denkbaar dat een gebruikte auto, zoals de onderhavige auto, niet voor normaal gebruik geschikt is, als binnen een half jaar na de koop de motor moet worden vervangen. Maar dat er in dit geval gebreken zijn die het vervangen van de motor noodzakelijk maken, blijkt onvoldoende uit het enkele overleggen van een offerte waarop het vervangen is vermeld. De offerte is in geen enkel opzicht voorzien van een toelichting over de motorproblemen die het vervangen noodzakelijk maken. Ook op dit punt schiet [appellant] dus tekort in het nakomen van zijn stelplicht.
8.17.
De conclusie is dat grief 1 ook niet slaagt, omdat de stellingen van [appellant] niet voldoende zijn om het oordeel te rechtvaardigen dat de auto vanwege gebreken niet aan de koopovereenkomst beantwoordde.
Schadevergoeding
8.18.
Met grief 2 voert [appellant] aan dat als er geen recht is om de overeenkomst te ontbinden, zijn subsidiaire vordering tot schadevergoeding toewijsbaar is.
8.19.
Deze grief treft geen doel. Het gaat [appellant] om schadevergoeding vanwege de gebreken die de auto volgens hem had. Indien de auto gebreken had, was het niet onmogelijk om deze te herstellen. Voor een recht op schadevergoeding is dan nodig dat [geïntimeerde] in verzuim is geraakt. Uit hetgeen het hof heeft overwogen bij grief 1, volgt dat [appellant] [geïntimeerde] niet in verzuim heeft gebracht, omdat hij [geïntimeerde] ten onrechte geen redelijke termijn voor herstel heeft gegeven. Gesteld noch gebleken is verder dat [geïntimeerde] van rechtswege in verzuim is geraakt. Uit hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, is niet op te maken dat hij mocht aannemen dat [geïntimeerde] niet tot herstel zou overgaan, indien bij onderzoek van de auto zou blijken van gebreken die [appellant] op grond van de koopovereenkomst niet behoefde te verwachten.
8.20.
Daarbij komt dat [appellant] bij deze grief ervan uitgaat dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in het nakomen van zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst, omdat de auto vanwege gebreken niet aan de koopovereenkomst beantwoordde. Uit hetgeen het hof bij grief 1 heeft overwogen, volgt dat er te weinig is gesteld om een dergelijke tekortkoming aan te nemen.
Slot
8.21.
Grief 3 heeft geen zelfstandige betekenis en deelt dus het lot van de andere grieven.
8.22.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft het hof niet te bespreken.. Er zijn immers geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht of te bewijzen aangeboden, die tot een andere beslissing kunnen leiden.
8.23.
De slotsom is dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd en de in hoger beroep gewijzigde eis moet worden afgewezen.
Proceskosten
8.24.
De proceskosten van het hoger beroep komen ten laste van [appellant] , omdat hij in het ongelijk is gesteld. Het hof stelt de proceskosten tot heden aan de zijde van [geïntimeerde] als volgt vast:
- griffierecht € 332,00
- salaris advocaat
€ 1.114,00(tarief II, 1 punt)
totaal € 1.446,00

9.De uitspraak

Het hof:
9.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
9.2.
wijst af de in hoger beroep gewijzigde eis;
9.3.
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot heden vastgesteld op € 1.446,00;
9.4.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de proceskostenveroordeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, P.W.A. van Geloven en M.B.M. Loos en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 december 2021.
griffier rolraadsheer