ECLI:NL:GHSHE:2021:3777

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
200.276.736_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van vrijwaringsbepaling in vaststellingsovereenkomst tussen Solera Nederland B.V. en [geïntimeerde]

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van Solera Nederland B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De zaak betreft een arbeidsovereenkomst tussen Solera en [geïntimeerde], die als Managing Director werkzaam was. De arbeidsovereenkomst eindigde op 31 december 2015, waarna partijen een vaststellingsovereenkomst (VSO) sloten. Solera vorderde in deze procedure betaling van een bedrag van € 213.394,96 van [geïntimeerde], dat betrekking heeft op naheffingsaanslagen loonbelasting die Solera niet had ingehouden. De kantonrechter had de vordering afgewezen, omdat Solera niet had aangetoond dat zij de naheffingsaanslagen had betaald. In hoger beroep heeft Solera echter aanvullende bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat de naheffingsaanslagen daadwerkelijk zijn voldaan. Het hof oordeelt dat de kantonrechter ten onrechte de vordering had afgewezen en dat de vrijwaringsbepaling in de arbeidsovereenkomst ook na beëindiging van de arbeidsovereenkomst van kracht blijft. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en wijst de vordering van Solera toe, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.276.736/01
arrest van 21 december 2021
in de zaak van
Solera Nederland B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als Solera,
advocaat: mr. A.E. Vos te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats]
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. F. Arts te Nijmegen,
in het hoger beroep van de door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer 7106230 \ CV EXPL 18-4714 gewezen vonnissen van 18 juli 2019 en 19 december 2019.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • De appeldagvaarding van 12 maart 2020;
  • de memorie van grieven van Solera met producties 9 tot en met 17;
  • de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens grieven in incidenteel appel van [geïntimeerde] met producties 1 en 2;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van Solera met producties 18 en 19;
  • de mondelinge behandeling van 20 oktober 2021 (op verzoek van [geïntimeerde] ), waarbij de advocaten het woord hebben gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnota’s.
1.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

2.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
2.1.
In het tussenvonnis van 18 juli 2019 heeft de kantonrechter de feiten weergegeven. Tegen die weergave zijn geen grieven gericht. Het hof zal daar ook van uitgaan.
2.2.
Tussen Solera en [geïntimeerde] was in de periode van 1 juli 2013 tot 1 januari 2016 sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [geïntimeerde] bekleedde de functie van Managing Director en was tevens indirect bestuurder van Solera.
2.3.
In de arbeidsovereenkomst tussen partijen (hierna ook: “de arbeidsovereenkomst”, productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg) is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…).
4.
Salary
4.1
Employee is entitled to a gross annual salary of EUR 162,037.04 (…), accruing and payable into a bank account of Employee to be designated in 13 (thirteen) equal instalments, being twelve (12) monthly instalments and one (1) instalment in December, in arrears (the “Salary”).(…)
5.
Other Benefits
5.1
At the sole discretion of the GM, Employee may, in addition to the Salary, qualify for an annual performance bonus, based on company, practice and personal performance measured against targets to be set annually by the GM, in accordance with the compensation system and subject to the relevant scheme rules from time to time in place within the Solera group (the “Bonus”). The target for the Solera Incentive Plan (SIP) is 50% of the Annual Cash (Gross Annual Base Salary without holiday allowance; hereafter the “Annual Target”. The SIP establishes a minimum performance treshhold of 95% (Revenue and Ebitda). Below this treshhold no SIP payment is earned. The SIP establishes a maximum payout of 150% of the Annual Target.
5.2
At the sole discretion of the GM. Employee may, in addition to Employee’s Salary, qualify for participation in the Long Term Incentive (LTI) Plan from time to time in place within Solera’s business. The parties hereto will conclude a separate agreement with respect to such participation.(…)
21.Tax Issues
21.1
Employee hereby indemnifies and shall hold harmless Solera in respect of all (possible) retroactive tax assessments (naheffingsaanslagen inzake loonheffing) made against Solera by the tax authorities of any country where Employee performed duties for Solera (the “Tax Authorities”) for wage tax, premiums for national insurances and in general payroll taxes (loonheffingen) that Solera should have withheld (ingehouden) and/or paid to the Tax Authorities (afgedragen) but did not withhold and/or pay relating to (the payment of) the Salary and/or other benefits pursuant to this Agreement and/or in general relating to any payments made by Solera to Employee or third parties designated by Employee. Employee consents to Solera setting-off any amounts owed by Employee to Solera in respect of the foregoing against any amounts payable by Solera to Employee (…)”
2.4.
Aan [geïntimeerde] zijn over 2014 en 2015 aandelenopties in (het concern van) Solera toegekend.
2.5.
De arbeidsovereenkomst is per 31 december 2015 met wederzijds goedvinden geëindigd. Partijen hebben in dat verband op 17 april 2014 een vaststellingsovereenkomst (hierna ook: “de VSO”, productie 1 bij inleidende dagvaarding) gesloten. Hierin is, voor zover relevant, het volgende bepaald:
“4. Employee has been granted share option rights that are subject to conditions, which have laid down in a stock option plan. The vesting schedule will be attached to this agreement asANNEX 2. All unvested stock options as per 1 January 2016 will be ceased on Termination of Date.
(…)
10, All post contractual clauses imposed on Employee in the Employee Agreement (including the penalty clause) shall remain in full effect except for the non compete obligation in Article 15.1 of the Employment Agreement and the non solicitation obligation as referred to in Article 15.2 of his Employment Agreement, whichlatter two obligations shall be amended as described inANNEX 3a(non compete) andANNEX 3b(non solicitation) and shall last until 1 July 2017. (…)
16. After fulfilling the obligations under this Agreement Employee shall not have any claims against Employer and/or any affiliated company/enterprise under either the employment contract, its termination or otherwise and Employer shall have no claims against Employee on account of the employment, its termination or otherwise and the parties shall grant each other full and final acquittance in that respect. (…)”.
2.6.
Solera vordert in eerste aanleg en in hoger beroep veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan haar van een bedrag van € 213.394,96 te vermeerderen met wettelijke rente over € 210.794,96 vanaf 1 januari 2018 tot aan de dag van voldoening. Daarnaast vordert Solera in hoger beroep de veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van het bedrag van
€ 2.402,50 aan proceskosten dat Solera ter voldoening aan het eindvonnis in eerste aanleg aan [geïntimeerde] heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de betaaldag. Bovendien vordert Solera de veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
2.7.
Solera legt daar -voor zover in hoger beroep relevant- het volgende aan ten grondslag. Aan [geïntimeerde] zijn ingevolge art. 5 van de arbeidsovereenkomst optierechten toegekend. Abusievelijk is loonheffing over de waarde daarvan ten bedrage van € 210.794,96 achterwege gebleven. De door Solera aan de Belastingdienst op aangifte afgedragen loonbelasting moet [geïntimeerde] , mede op grond van de Wet op de Loonbelasting 1964 (hierna: “de wet LB 1964”) aan Solera restitueren.
2.8.
[geïntimeerde] voert verweer. In eerste aanleg voert hij daartoe -kort gezegd- aan dat niet is gebleken dat Solera de betreffende naheffingsaanslag heeft voldaan én dat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst, waarin is bepaald dat partijen na uitvoering van de verplichtingen uit die overeenkomst, niets meer van elkaar te vorderen hebben, in de weg staat aan verhaal door Solera op hem.
2.9.
De kantonrechter heeft in het bestreden tussenvonnis overwogen dat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst zich niet verzet tegen verhaal door Solera. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat art. 21.1 van de arbeidsovereenkomst voor wat betreft verhaal van de naheffingsaanslagen door Solera een post-contractuele bepaling is, die ingevolge art. 10 van de VSO van kracht is gebleven en niet geraakt wordt door de finale kwijtingsbepaling van art. 16 van diezelfde VSO.
2.10.
De kantonrechter heeft in het bestreden eindvonnis de vordering van Solera afgewezen omdat zij Solera niet geslaagd achtte in het bewijs dat zij de naheffingsaanslagen daadwerkelijk betaald had.
Beoordeling in principaal hoger beroep
2.11.
In het principaal hoger beroep heeft Solera nadere bewijsstukken overgelegd waaruit voldoende blijkt dat zij de naheffingsaanslagen tot een totaalbedrag van € 210.794,96 daadwerkelijk heeft voldaan. [geïntimeerde] heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Gelet op de nader overgelegde schriftelijke stukken slagen de grieven 1 en 2 in principaal hoger beroep. Het hof zal er, anders dan de kantonrechter, vanuit gaan dat Solera de naheffingsaanslagen daadwerkelijk heeft betaald.
Beoordeling in incidenteel hoger beroep
2.12.
[geïntimeerde] komt met grief 1 op tegen de hiervoor onder 2.9. weergegeven overweging van de kantonrechter.
Uitlegmaatstaf
2.13.
Het hof merkt allereerst op dat de kantonrechter terecht de volgende maatstaf heeft gehanteerd bij de uitleg van de bepalingen van de VSO (overweging 4.5 van het tussenvonnis van 18 juli 2019):
“Om te beoordelen hoe art. 10 VSO moet worden uitgelegd, moet niet alleen naar de taalkundige betekenis van de gebruikte bewoordingen worden gekeken, maar komt het ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Relevante omstandigheden zijn in dit verband het feit dat de vaststellingsovereenkomst betrekking heeft op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dat partijen hetzij zelf juridisch onderlegd waren of werden bijgestaan door een juridisch adviseur (zie ook sub H considerans VSO). Deze omstandigheden brengen met zich dat in beginsel groot gewicht toekomt aan de bewoordingen van desbetreffende bepalingen, gelezen in de context van de vaststellingsovereenkomst.”
2.14.
Het hof is het eveneens met de kantonrechter eens dat art. 21.1 van de arbeidsovereenkomst voor wat betreft verhaal van de naheffingsaanslagen door Solera een post-contractuele bepaling is, die ingevolge art. 10 van de VSO van kracht is gebleven en niet geraakt wordt door de finale kwijtingsbepaling van art. 16.
Het hof verwerpt de stelling van [geïntimeerde] dat art. 21.1 van de arbeidsovereenkomst geen post-contractuele werking heeft. Art. 21.1 is, blijkens de duidelijke bewoordingen, afgestemd op de bepalingen van de Wet LB 1964, waarbij de werkgever loonbelasting inhoudt op bruto inkomen van de werknemer. Als uitwerking daarvan verplicht art. 21.1 de werknemer de werkgever te vrijwaren voor naheffingsaanslagen indien geen loonbelasting is ingehouden over (bruto) inkomensbestanddelen. Die verplichting tot vrijwaring voor naheffingsaanslagen in verband met tijdens de arbeidsovereenkomst genoten inkomsten geldt ook na beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De door [geïntimeerde] voorgestane uitleg dat deze bepaling geen post-contractuele werking heeft, zou tot het onaannemelijke rechtsgevolg leiden dat deze verplichting van de werknemer enkel geldt indien nog sprake is van een lopende arbeidsovereenkomst. Niet valt in te zien waarom een werknemer na afloop van de arbeidsovereenkomst niet meer gebonden is aan deze bepaling. Naar haar aard is derhalve sprake van een post-contractuele verplichting van [geïntimeerde] en in zoverre is art. 21.1 een “postcontractual clause” als bedoeld in art. 10 van de VSO. De door [geïntimeerde] voorgestane andersluidende uitleg is dan ook voor het hof onbegrijpelijk en onjuist.
Voor zover [geïntimeerde] aanvoert dat de inhoud van het begrip “postcontractual clauses” in art 10 van de VSO zo restrictief moet worden uitgelegd dat art. 21.1 daar niet onder valt, omdat Solera een grote beursgenoteerde onderneming is en zij de arbeidsovereenkomst en de VSO heeft opgesteld, stuit dat af op het hiervoor overwogene. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat beide partijen zich bij de onderhandelingen over de VSO hebben laten bijstaan door een juridisch adviseur. In dat kader merkt het hof nog op dat ook zijdens [geïntimeerde] ter zitting in hoger beroep is vermeld dat bij die onderhandelingen niet is gesproken over eventuele naheffing van loonbelasting en/of art. 21 van de arbeidsovereenkomst. Ook dat sterkt het hof in de overtuiging dat partijen niet de bedoeling hebben gehad om [geïntimeerde] te vrijwaren van zijn uit art. 21 van de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichting.
2.15.
Het voorgaande leidt ertoe dat art. 16 van de VSO, waarin partijen elkaar volledige kwijting verlenen na het voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van de VSO, niet in de weg staat aan verhaal van Solera op [geïntimeerde] voor de naheffingsaanslagen loonbelasting.
2.16.
Ook het betoog van [geïntimeerde] dat de finale kwijting geldt als voldaan is aan alle verplichtingen van de VSO, stuit hierop af. Hij miskent dat een van die verplichtingen van de VSO ziet op de naleving van postcontractual clauses.
2.17.
Het hof verwerpt ook het beroep op afstand van recht door Solera aangaande de vrijwaringsverplichting voor naheffingsaanslagen. Door [geïntimeerde] zijn geen redengevende feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat sprake is van afstand van recht.
2.18.
Met grief 2 komt [geïntimeerde] op tegen de vaststelling van de kantonrechter in 4.10 van het bestreden tussenvonnis dat [geïntimeerde] stelt dat hij in het verleden vaak zelf heeft bepaald dat opties netto werden uitgekeerd.
Een dergelijke stelling van [geïntimeerde] valt inderdaad niet af te leiden uit de processtukken. Deze grief is echter niet gericht tegen een dragende overweging van de beslissing en kan op zichzelf niet leiden tot een andere beslissing. De grief behoeft geen verdere bespreking.
2.19.
Met grief 3 komt [geïntimeerde] op tegen de overweging van de kantonrechter dat de goede trouw en de redelijkheid en billijkheid zich niet verzetten tegen verhaal door Solera van de naheffingsaanslagen.
[geïntimeerde] verwijst daartoe allereerst weer naar de tekst en uitleg van de VSO. Die argumenten zijn hiervoor al verworpen en kunnen op zichzelf evenmin tot de conclusie leiden dat een beroep van Solera op art. 21.1 van de arbeidsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Daarnaast voert [geïntimeerde] aan dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het moederbedrijf van Solera de opties netto had uitgekeerd.
Door [geïntimeerde] is deze stelling niet althans onvoldoende onderbouwd. Integendeel, ter zitting heeft [geïntimeerde] meegedeeld dat binnen het managementteam van Solera ook is getwijfeld over de vraag of de toegekende opties bruto of netto werden uitgekeerd.
Ook staat vast dat [geïntimeerde] ondanks die twijfel binnen het managementteam nooit een opdracht aan de accountant van Solera heeft gegeven om een en ander uit te zoeken, zo verklaarde [geïntimeerde] desgevraagd ter zitting in hoger beroep. In het licht van het voorgaande is de verwijzing van [geïntimeerde] naar door Solera gegeven powerpointpresentaties waarin het woord belasting niet is gevallen onvoldoende voor een gerechtvaardigd vertrouwen bij [geïntimeerde] dat sprake was van netto toekenningen. Ook de verwijzing van [geïntimeerde] naar art. 5 van de arbeidsovereenkomst, waarin niet is vermeld dat de toegekende opties een bruto vergoeding betreft, acht het hof daartoe onvoldoende. Daarbij komt dat van [geïntimeerde] als managing-director en statutair bestuurder van Solera bovendien verwacht had mogen worden dat hij niet zonder enig onderzoek erop mocht vertrouwen dat uitgekeerde optierechten netto-uitkeringen betroffen en dat hij, gelet op de inhoud en betekenis van artikel 21.1 van de arbeidsovereenkomst, beducht had moeten zijn op de mogelijke fiscale gevolgen van de betalingen van optierechten door Solera Inc.
De door [geïntimeerde] gestelde omstandigheid dat andere medewerkers van Solera de optie-uitkeringen ook netto ontvingen, kan evenmin leiden tot een ander oordeel.
[geïntimeerde] biedt nog getuigenbewijs aan dat sprake was van door Solera opgewekt vertrouwen dat opties netto werden uitgekeerd. Hij voert echter geen feiten en omstandigheden aan die -indien bewezen- tot de conclusie leiden dat sprake is van een door Solera bij [geïntimeerde] opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen dat de optie-uitkeringen netto waren. Dat eventueel andere medewerkers er van uit zijn gegaan dat sprake was van netto uitkeringen is daarbij onvoldoende. Het bewijsaanbod zal derhalve als deels onvoldoende gespecificeerd en deels niet relevant voor de beslissing worden afgewezen.
De grief faalt.
2.20.
Grief 4 heeft geen zelfstandige betekenis.
2.21.
Aangezien de grieven in het principaal appel slagen, zal het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigen en de vordering van Solera tot betaling van de voor het overige in eerste aanleg en in hoger beroep niet betwiste bedragen aan naheffingsaanslagen en wettelijke rente toewijzen als na te melden.
2.22.
[geïntimeerde] heeft bij conclusie van antwoord gemotiveerd verweer gevoerd tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € 2.600,--. Solera heeft daar niet meer op gereageerd, terwijl dat op haar weg had gelegen. Het hof zal deze post als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
Proceskosten
2.23.
Solera vordert daarnaast [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep. De proceskosten in eerste aanleg blijven echter voor rekening van Solera omdat zij in eerste aanleg in het ongelijk is gesteld omdat zij onvoldoende stukken ter onderbouwing van haar stellingen over de naheffingsaanslag had overgelegd en zij die omissie eerst in hoger beroep heeft hersteld. De vordering in hoger beroep van Solera strekkend tot terugbetaling van die door haar aan [geïntimeerde] betaalde proceskosten zal worden afgewezen.
2.24.
[geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal en incidenteel appel.

6.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
  • bekrachtigt het bestreden tussenvonnis 18 juli 2019 en bekrachtigt het eindvonnis van 19 december 2019 voor wat betreft de proceskostenveroordeling;
  • vernietigt het bestreden eindvonnis met uitzondering van de proceskostenveroordeling en opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Solera van een bedrag van € 210.794,96, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018 tot de dag van voldoening;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten aan de zijde van Solera in principaal appel tot op heden begroot op € 5.517,-- aan griffierecht, € 105,-- kosten dagvaarding en € 8.128,-- advocaatkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na deze uitspraak;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van Solera in incidenteel appel tot op heden begroot op € 4.064,-- aan advocaatkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na deze uitspraak;
  • veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van nakosten aan Solera, begroot op € 163,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
  • verklaart deze beslissing voor wat betreft de veroordelingen tot betaling uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, J.I.M.W. Bartelds en A.C. van Campen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 december 2021.
griffier rolraadsheer