ECLI:NL:GHSHE:2021:3772

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
200.244.602_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en deskundigenonderzoek naar vocht- en schimmelproblemen in een huurwoning

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een hoger beroep in een huurrechtelijke kwestie. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.L.H. Holthuijsen, had een geschil met Woningstichting Servatius, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Vansant, over vermeende vocht- en schimmelproblemen in haar huurwoning. Het hof heeft in eerdere tussenarresten al deskundigenonderzoek gelast, waarbij de heer ing. J.J.C. Bollen als deskundige was aangesteld. De deskundige concludeerde dat er geen vocht- of schimmelproblemen in de muren van de woning aanwezig waren en dat de luchtvochtigheid binnen de normale grenzen viel. Wel constateerde de deskundige enkele gebreken, zoals een lekkage in de kilgoot en in het waterleidingstelsel, die door de verhuurder hersteld moesten worden. Het hof oordeelde dat de bevindingen van de deskundige overtuigend waren en dat de appellante niet in staat was om de conclusies van de deskundige te weerleggen. De vordering van de appellante tot herstel van de vermeende gebreken werd afgewezen, maar het hof veroordeelde de verhuurder tot herstel van de geconstateerde gebreken. De proceskosten werden aan de appellante opgelegd, omdat zij grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.244.602/01
arrest van 21 december 2021
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. J.L.H. Holthuijsen te Maastricht,
tegen
Woningstichting Servatius,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Servatius,
advocaat: mr. G. Vansant te Maastricht,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 9 juni 2020, 13 oktober 2020 en 22 juni 2021 in het hoger beroep van het eindvonnis van 27 juni 2018 en het daaraan voorafgegane (ongedateerde) mondeling tussenvonnis (zaak-/rolnummer 5716914 CV EXPL 17-1437), door de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellante] als eiseres en Servatius als gedaagde.

11.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 22 juni 2021 waarin het hof de verhoging van het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van in totaal € 775,00 (inclusief btw) heeft bepaald;
  • het deskundigenrapport;
  • de memorie na deskundigenbericht van [appellante] met een productie;
  • de beslissing van 2 september 2021 waarbij het hof de schadeloosstelling en het loon van de deskundige heeft vastgesteld op € 4.065,61 (inclusief btw);
  • de antwoordmemorie na deskundigenbericht van Servatius met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

12.De verdere beoordeling

Het tussenarrest van 13 oktober 2020
12.1.
Bij tussenarrest van 13 oktober 2020 heeft het hof als deskundige benoemd de heer ing. J.J.C. Bollen, verbonden aan [projectmanagement] Projectmanagement te [plaats] en heeft het hof bepaald dat door deze deskundige een onderzoek zal worden verricht naar de volgende vragen:
Zijn er bij een door u gebruikelijk te achten binnentemperatuur, vocht- en/of schimmelproblemen in de muren van de woning aan het [adres] te [plaats] en/of een te hoge luchtvochtigheid in deze woning? Zo ja:
Kunt u aangeven wat volgens u een gebruikelijke binnentemperatuur is voor een woning als de onderhavige?
Kunt u de door u geconstateerde vocht- en/of schimmelproblemen en/of te hoge luchtvochtigheid beschrijven, ook zowel naar de aard en de ernst daarvan?
Wat is de oorzaak daarvan en, zo nodig, is (feitelijk) vast te stellen of [appellante] daarvoor verantwoordelijk is (bijv. stook- en ventilatiegedrag), dan wel de verhuurder en zo ja, waarom (bijv. welke gebreken kleven er aan de woning)?
Wat is de invloed van de ligging van de woning in een laaggelegen dal waarin rivieren zoals de Maas en de Jeker stromen en het feit dat het een woning uit 1948 betreft, waarvan de kelder deels uit mergelsteen bestaat, op de geconstateerde vocht- en/of schimmelproblemen en/of te hoge luchtvochtigheid in de woning?
In hoeverre is het niet bewonen van de woning door [appellante] van invloed op de
geconstateerde vocht- en/of schimmelproblemen in de woning?
Hoe en op welke termijn en tegen welke kosten vallen de geconstateerde problemen afdoende te verhelpen?
Geeft uw onderzoek u - binnen het kader van uw deskundigheid - nog aanleiding tot het maken van andere opmerkingen die voor de beoordeling van het geschil van belang kunnen zijn?
Voor zover de conclusies van de rapporten van de andere deskundigen die zich in het dossier bevinden daar aanleiding toe geven, wordt u verzocht dat te verwerken bij de beantwoording van de laatste vraag.
Het deskundigenonderzoek
12.2.
De deskundige heeft - blijkens zijn rapport - op 31 maart 2021 een bezoek gebracht aan de woning aan het [adres] te [plaats] (hierna ook aan te duiden als: het gehuurde of de woning), in aanwezigheid van partijen en hun advocaten. Van de zijde van [appellante] was daarbij tevens aanwezig [persoon A 1] van de Belgische firma Humida BVBA (hierna: Humida). Tijdens zijn bezoek aan de woning heeft de deskundige een gedetailleerde opname van de woning uitgevoerd. De deskundige heeft daarmee naar eigen zeggen beoogd een beeld te krijgen met betrekking tot de aanwezigheid van het beweerdelijke ernstige vocht- en schimmelprobleem en de oorzaak daarvan en om op basis van de bevindingen de vragen te beantwoorden die het hof aan de deskundige heeft gesteld (zie hiervoor). Bij de verwerking van de meetgegevens van 31 maart 2021 is de deskundige gebleken dat er geen meetgegevens waren opgeslagen. De deskundige heeft daarom na overleg met partijen en met hun voorafgaande toestemming op 7 april 2021 opnieuw metingen in de woning uitgevoerd zonder de aanwezigheid van partijen en hun vertegenwoordigers.
12.3.
Bij het onderzoek is de deskundige uitgegaan van zijn zintuiglijke waarnemingen. De deskundige heeft daarnaast metingen verricht naar de vochtigheid in de buitenwanden van de woning, de luchtvochtigheid en de ruimtetemperaturen. De deskundige heeft eveneens de materiaalvochtigheid van de kartonnen dozen in de kelder en van het hout aan de kelderzijde van de trap gemeten. De deskundige heeft geen luchtkwaliteitsmeting uitgevoerd omdat dit naar het oordeel van de deskundige buiten de vraagstelling van het hof valt (zie voor deze vraagstelling hiervoor) en omdat de resultaten van zijn onderzoek hem daarvoor naar zijn mening geen aanleiding gaven. De deskundige heeft evenmin destructief onderzoek verricht. Het hof overweegt dat de deskundige binnen de grenzen van de hem gegeven opdracht de vrijheid heeft het onderzoek te verrichten op de wijze die hem het beste voorkomt (zie o.m. HR 20 september 1996, NJ 1997, 328, ECLI:NL:HR:1996:ZC2141 (Halcion II), HR 15 juni 2001, NJ 2001, 435, ECLI:NL:HR:2001:AB2174 (WE/VIB II) en HR 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2741, met verwijzing naar EHRM 18 maart 1997, ECLI:NL:XX:1997:AD4449, NJ 1998/278, Mantovanelli/Frankrijk).
12.4.
Blijkens het deskundigenrapport heeft de deskundige aan [appellante] gevraagd om de thermostaat van de CV-installatie in de woning voorafgaand aan zijn bezoek aan de woning in te stellen op 20°C met het oog op de uit te voeren metingen. Volgens de deskundige is dit de comforttemperatuur die van toepassing is voor de door [appellante] gehuurde woning, gelet op de ouderdom daarvan.
12.5.
De deskundige heeft blijkens zijn rapport kennis genomen van de inhoud van de rapporten van Humida, [bouwkundig ingenieur] en BEDI vochttechniek B.V. Voor zover naar het oordeel van de deskundige van belang, heeft de deskundige de inhoud van deze rapporten gebruikt bij het vaststellen en beoordelen van de situatie ter plaatse en de door de deskundige geconstateerde zaken.
Geen vochtproblemen in de muren van de woning
12.6.
De deskundige schrijft in zijn rapport dat hij bij zijn beide bezoeken aan de woning geen muffe geur heeft geroken, die volgens de deskundige kenmerkend is voor een hoog vochtgehalte in een woning. De deskundige had bij deze twee bezoeken evenmin (het hof begrijpt: anderszins) zintuiglijk het gevoel dat de woning vochtig zou zijn. Daaraan doet naar het oordeel van het hof niet af dat [appellante] en de deskundige van Humida, [de deskundige] , die bij de opname van de woning door de deskundige op 31 maart 2021 aanwezig zijn geweest, toen kennelijk iets anders hebben ervaren. Het onderzoek immers wordt uitgevoerd door de benoemde deskundige.
12.7.
Uit de vochtmetingen van de deskundige blijkt dat de (mergel)wanden van de kelder onder de woning vochtig zijn. Ingevolge het Bouwbesluit 2012 is de kelder geen verblijfsruimte en dienen (alleen) de buitenwanden (gevels) van de verblijfsruimten, toilet en badkamer waterdicht te zijn. Uit de vochtmetingen van de deskundige blijkt dat bij een (volgens de deskundige) voor deze woning gebruikelijke binnentemperatuur van 20°C ‘standaard’ geen vocht in de binnenzijde van de buitengevels van de verblijfsruimten, het toilet en de badkamer aanwezig is, anders dan het van nature aanwezige vocht in relatie tot de luchtvochtigheid.
12.8.
Bij brief van 28 juni 2021 (bijlage 11 bij het rapport van de deskundige) heeft de deskundige van Humida, [de deskundige] , die bij de opname van de woning door de deskundige op 31 maart 2021 aanwezig was, zijn opmerkingen op het concept-rapport van de deskundige kenbaar gemaakt. [appellante] voert aan, onder verwijzing naar deze opmerkingen van [de deskundige] , dat de vochtmeter waarmee de benoemde deskundige de vochtmetingen in de woning heeft uitgevoerd kwalitatief een stuk minder goed en betrouwbaar is dan de vochtmeter waarvan [de deskundige] en de andere deskundigen van Humida gebruik maken. Het argument dat [appellante] ( [de deskundige] ) daarvoor aanvoert, dat er te lage vochtwaarden zouden zijn gemeten mede gelet op de schimmelvorming in de woning, overtuigt het hof niet. Uit de resultaten van het schimmelonderzoek van Humida (bijlage 10 bij het rapport van de deskundige) kan naar het oordeel van het hof niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een vochtprobleem in de woning. Ter toelichting verwijst het hof naar wat daarover hierna wordt overwogen (zie rechtsoverweging 12.15 e.v.). [appellante] wijst in dit kader nog op door haarzelf gedane vochtmetingen, die in haar ogen niet corresponderen met de door de benoemde deskundige opgenomen waarden. Maar gesteld noch gebleken is dat [appellante] over (aantoonbare) kennis en kunde beschikt om vochtmetingen te verrichten en om de door haar opgenomen meetwaarden te interpreteren.
12.9.
[appellante] stelt dat leefvocht in de woning ontbreekt omdat zij de woning naar eigen zeggen sinds zes jaar niet meer bewoont. Daarnaast heeft [appellante] de woning in de afgelopen zes jaar meer dan gebruikelijk geventileerd en verwarmd, zo stelt zij. Volgens [appellante] is de woning te vochtig indien met deze omstandigheden rekening wordt gehouden. [appellante] onderbouwt die stelling niet, althans onvoldoende. Uit het rapport van de benoemde deskundige blijkt niet dat de door hem gemeten vochtwaarden zich (grotendeels) “nog net binnen de normale marges bevinden”, zoals [appellante] stelt. De berekening van [appellante] van het leefvocht in een situatie van bewoning van de woning in een periode van zes jaar is volgens de deskundige onjuist, omdat daarin geen rekening is gehouden met natuurlijke en geforceerde ventilatie en warmte (en daarmee vocht-) emissie. [appellante] heeft dat niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Juist is dat het hof aan de deskundige de vraag heeft gesteld in hoeverre het niet bewonen van de woning door [appellante] van invloed is op de geconstateerde vocht- en/of schimmelproblemen in de woning (vraag f). De deskundige heeft echter geen schimmelplekken en/of vochtproblemen aangetroffen in de verblijfsruimten van de woning. Het is voor de deskundige daarom niet mogelijk om een gemotiveerd en gefundeerd antwoord te geven op deze vraag. De deskundige kan alleen uitspraken doen op basis van de door hem aangetroffen situatie. De deskundige heeft dat in zijn beantwoording van deze onderzoeksvraag in het deskundigenrapport ook geschreven.
12.10.
Tijdens het onderzoek door de deskundige zijn twee zaken naar voren gekomen die volgens de deskundige aandacht behoeven. Het hof zal die twee zaken hieronder behandelen.
12.10.1.
De deskundige heeft een verhoogde vochtwaarde gemeten ter plaatse van de entree (hal) van de woning bij de aanzet van de trap naar de eerste verdieping en in de daaronder gelegen kelderwand. De deskundige schrijft in zijn rapport dat het zonder meer aannemelijk is dat dit het gevolg is van - bij een eerdere beoordeling van de kilgoot door Humida geconstateerde - schade in de kilgoot op het dak van de woning. Bij deze (hoek)woning is de woningscheidende wand uitgevoerd als spouwmuur. Daardoor kan water vanuit de defecte kilgoot in de spouw lopen en op het vloerveld van de begane grond komen, zo schrijft de deskundige in zijn rapport.
12.10.2.
De deskundige heeft een natte plek geconstateerd in en onder het penant in de kelder van de woning. De verklaring hiervoor wordt door de deskundige gezocht in een lek in het waterleidingstelsel van de woning. De deskundige heeft geconstateerd dat tussen zijn bezoek aan de woning op 31 maart 2021 en zijn bezoek aan de woning op 7 april 2021, dus in een tijdsbestek van één week, volgens de watermeter in de woning 1,1 liter water is weggestroomd, terwijl de deskundige uit navraag is gebleken dat in de tussentijd niemand de woning heeft betreden. De deskundige concludeert hieruit dat in het waterleidingstelsel een lek aanwezig is. De deskundige vermoedt dat het lek in het waterleidingstelsel zich bevindt in de keuken ter plaatse van de wasmachinekraan - gelet op het resultaat van de vochtmeting die de deskundige daar heeft uitgevoerd - en dat het water via de vloer van de keuken langs de leidingdoorvoeren de kelder inloopt.
12.11.
De conclusie luidt dat de hierboven genoemde, door de deskundige geconstateerde aandachtspunten geen verband houden met een vochtprobleem in de woning maar het gevolg zijn van respectievelijk een lekkage in de kilgoot op het dak van de woning en een lek in het waterleidingstelsel van de woning. Zoals hiervoor is overwogen (zie rechtsoverwegingen 12.6 en 12.7) heeft de deskundige ook voor het overige geen vochtproblemen in de verblijfsruimten van de woning geconstateerd. Wel dient naar het oordeel van de deskundige herstel van de lekkages in de kilgoot en in het waterleidingstelsel van de woning plaats te vinden, net als van het loszittend voeg- en metselwerk aan de voor- en achtergevel van de woning bovendaks (zie rechtsoverweging 12.31 e.v.).
12.12.
Wat [appellante] in haar memorie na deskundigenbericht aanvoert over de (beweerdelijke) toestand van de (laminaat)vloer van de slaapkamer aan de voorzijde van de woning, de afbladderende verf op de badkamer en de uit de muur loskomende pluggen voor de gordijnroede bij het raam op de slaapkamer aan de achterzijde van de woning, wat volgens [appellante] allemaal duidt op ernstige vochtproblemen in de woning, doet naar het oordeel van het hof niet af aan de conclusie van de deskundige dat geen sprake is van een vochtprobleem in de woning. Deze conclusie van de deskundige is gebaseerd op de resultaten van vochtmetingen die de deskundige heeft uitgevoerd, terwijl de door [appellante] genoemde omstandigheden alleen een mogelijke aanwijzing vormen voor vochtproblemen in de woning. Uit de resultaten van de metingen door de deskundige is gebleken dat zich in de woning geen vochtproblemen voordoen. Voor de stellingen van [appellante] over de toestand van de (laminaat)vloer van de slaapkamer geldt bovendien dat dit deskundigenonderzoek zich wat betreft de beweerdelijke vochtproblemen in de woning beperkt tot een onderzoek naar het vochtgehalte in de muren van de woning en naar de luchtvochtigheid in de woning (zie rechtsoverweging 3.26 van het tussenarrest van het hof van 9 juni 2020).
12.13.
Wat [appellante] onder randnummers 44 tot en met 47 van haar memorie na deskundigenbericht stelt over de oorzaak van de (beweerdelijke) vochtproblemen in de woning en de wijze waarop deze (beweerdelijke) problemen volgens [de deskundige] van Humida verholpen dienen te worden, kan onbesproken blijven omdat er ingevolge het rapport van de benoemde deskundige geen sprake is van een vochtprobleem in de woning en het hof deze conclusie van de deskundige overneemt nu [appellante] daar tegenover onvoldoende heeft gesteld (vgl. HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3519).
Geen te hoge luchtvochtigheid in de woning
12.14.
Wat betreft de luchtvochtigheid in de woning heeft de deskundige geen ‘abnormaliteiten’ aangetroffen. In de gebruiksruimten, het toilet en de badkamer en op de zolder van de woning ligt de relatieve luchtvochtigheid volgens de metingen van de deskundige ruimschoots tussen 40% en 50%. De deskundige schrijft in zijn rapport dat deze percentages bij een gebruikelijke binnentemperatuur van 20°C - waarbij de deskundige de metingen heeft uitgevoerd - ruimschoots binnen de categorie ‘behaaglijk’ vallen volgens het behaaglijkheidsdiagram (volgens Leysen en Treymark). Bij deze ruimtetemperatuur is een relatieve luchtvochtigheid van 40%-70% ‘behaaglijk’.
Geen schimmelproblemen in de muren van de woning
12.15.
Bij de opname van de woning heeft de deskundige geen (zwarte) schimmelsporen aangetroffen op de binnenzijde van de buitengevels van de verblijfsruimten, het toilet en de badkamer van de woning. Op de zolder van de woning heeft de deskundige evenmin schimmels op de wanden aangetroffen. In de kelder van de woning komt volgens de deskundige zeer lokaal (op de kelderwand die door de deskundige is genummerd als ‘kelderwand 6’ circa 25 cm2) pluizige aanslag voor. Volgens de deskundige zijn dit geen schimmels, maar hygroscopische zoutkristallen. De deskundige tekent daarbij bovendien nog aan dat de kelder geen verblijfsruimte is.
12.16.
[appellante] maakt bezwaar tegen het feit dat de deskundige geen onderzoek heeft gedaan met technische hulpmiddelen (zoals een UV-lamp), geen destructief onderzoek heeft gedaan en geen monsters heeft genomen en op kweek heeft gezet zoals de deskundige van Humida wél heeft gedaan. Het hof oordeelt dat het aan de deskundige is om de zijns inziens meest geëigende onderzoeksmethode toe te passen (zie ook rechtsoverweging 12.3). Bovendien valt er op de onderzoeksmethode van Humida het nodige af te dingen, zoals hierna wordt overwogen.
12.17.
Naar aanleiding van het concept-rapport van de deskundige heeft [appellante] een schimmelanalyse laten uitvoeren door Humida. Het rapport van deze schimmelanalyse van 21 mei 2021 bevindt zich als bijlage 10 bij het deskundigenrapport. Volgens het schimmelanalyserapport van Humida heeft Humida in de woning een schimmelmeting uitgevoerd op de eerste verdieping, op zolder en in de kelder. Daarnaast heeft Humida een schimmelmeting uitgevoerd buiten de woning, ter vergelijking met de in de verschillende binnenruimten van de woning volgens Humida en [appellante] voorkomende schimmels. Uit de analyse door Humida van de resultaten van deze schimmelmetingen blijkt volgens het schimmelanalyserapport van Humida:
- dat er in de woning veel meer schimmels zijn gevonden in vergelijking met buiten de woning;
- dat er in de woning enkele schimmels zijn gevonden die buiten de woning weinig voorkomen, en
- dat er in de woning schimmels zijn gevonden die niet in woningen mogen voorkomen in verband met de risico’s van ernstige gezondheidsschade. Het gaat volgens Humida om de mycotoxine producerende en giftige schimmels ‘Aspergillus versicolor’, ‘Mucor’ en ‘Rhizopus’.
De conclusie van Humida op basis van de resultaten van de uitgevoerde schimmelmetingen is dat de woning duidelijk zwaar met schimmels is belast en dat de woning onbewoonbaar moet worden verklaard.
12.18.
In reactie op het schimmelonderzoek van Humida verwijst de deskundige in zijn rapport naar de brochure van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna aan te duiden als: het RIVM) “GGD-richtlijn medische milieukunde, Schimmel- en vochtproblemen in woningen” en “het Handboek Binnenmilieu 2007”, versie 9 februari 2011 van het RIVM. Deze documenten vermelden - voor zover hier relevant - het volgende:
“(…) Er is dus een duidelijk verschil in de soortsamenstelling van schimmels in de buiten- en binnenlucht. (…) Het is daarom meestal niet zinvol om de concentratie schimmelsporen van de buitenlucht met de binnenlucht te vergelijken. Een inspectie van de woning geeft voldoende indicatie of sprake is van schimmelgroei (…).”(GGD-richtlijn medische milieukunde, Schimmel- en vochtproblemen in woningen Hoofdstuk 2 Schimmels in woningen, § 2.5 Voorkomen van schimmels in binnen- en buitenlucht)
“(…) Uit verschillende studies blijkt dat het met deze methoden[
Hof:de door Humida volgens het schimmelanalyserapport toegepaste methoden]
heel lastig is om een betrouwbare schatting te krijgen van de blootstelling. Bovendien varieert het voorkomen van schimmels in de binnenlucht sterk in de loop van de tijd. (…) Tot op heden is er nog geen algemeen geaccepteerde en eenvoudige methode voor het meten van schimmels in lucht. (…)
Het is dus nog moeilijk de aanwezigheid van schimmels in lucht betrouwbaar te meten. (…) In de meeste gevallen zijn metingen echter ook niet nodig. Wanneer er vochtverschijnselen in de woning worden aangetroffen (bijvoorbeeld schimmelplekken, vochtplekken en lekkage, zie hoofdstuk 2 ‘Vochtigheid’), is de kans groot dat de bewoners worden blootgesteld aan hogere concentraties schimmels. In dit geval moet er actie ondernomen worden om deze blootstelling te verminderen. (…)”(Handboek Binnenmilieu Hoofdstuk 4 Biologische Agentia, § 4.4.3 Het meten van schimmels)
12.19.
Schimmelplekken heeft de deskundige volgens zijn rapport tijdens de opname van de woning niet aangetroffen. De enige aangetroffen vochtplek in en onder het penant in de kelder van de woning is van een andere orde dan hierboven omschreven, omdat deze vochtplek wordt veroorzaakt door een lek in het waterleidingstelsel (zie rechtsoverweging 12.10.2). Datzelfde geldt voor de lekkage nabij de wasmachineaansluiting in de keuken. De lekkage in de kilgoot op het dak van de woning is eveneens van een andere orde en duidt evenmin op (daardoor ontstane) schimmelproblemen.
12.20.
Gezien het bovenstaande is de door Humida gemaakte vergelijking tussen de hoeveelheid schimmels in de lucht in de woning en de hoeveelheid schimmels in de buitenlucht geen betrouwbare methode voor het vaststellen van de aanwezigheid en de concentratie van schimmels in de woning. Naar het oordeel van het hof kan er dan ook
geen betekenis worden toegekend aan de onderzoeksresultaten van Humida dat er in de woning veel meer schimmels zijn gevonden in vergelijking met buiten en dat er in de woning enkele schimmels zijn gevonden die buiten de woning weinig voorkomen. Dat geldt naar het oordeel van het hof temeer nu Humida in het schimmelanalyserapport van 21 mei 2021 en in de aanvulling daarop van 17 augustus 2021 (productie 24 bij memorie van [appellante] na deskundigenbericht) schrijft, dat de aanwezigheid van meer schimmels en/of andere soorten schimmels in de woning in vergelijking met buiten (alleen)
duidtop schimmelproblemen in de woning. Daarvan hoeft in dat geval dus geen sprake te zijn. Gelet op het voorgaande hoeft niet te worden ingegaan op de door [appellante] in haar memorie na deskundigenbericht behandelde vraag aan welke normen de meetresultaten van Humida moeten worden getoetst.
12.21.
Ingevolge het schimmelanalyserapport van Humida van 21 mei 2021 heeft Humida in de woning mycotoxine producerende, giftige schimmels gevonden (‘Aspergillus versicolor’, ‘Mucor’ en ‘Rhizopus’). Humida stelt dat deze schimmels niet in de woning mogen voorkomen in verband met de risico’s van ernstige gezondheidsschade. Het Handboek Binnenmilieu van het RIVM (Hoofdstuk 4 Biologische Agentia, § 4.4.5 Effecten op de gezondheid), waar de deskundige in reactie op het onderzoek van Humida in zijn rapport naar verwijst, vermeldt hierover:
“Er zijn weinig toxicologische gegevens bekend over mycotoxinen bij dermale en inhalatoire blootstelling. Het belang van mycotoxinen in de binnenlucht is dan ook nog niet duidelijk. (…)”.
De deskundige voert in zijn rapport in reactie op het schimmelonderzoek van Humida aan dat hem uit navraag bij onder andere de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) is gebleken dat er in Nederland geen normen of wettelijke kaders bestaan voor de aan- of afwezigheid en de concentraties van de hiervoor genoemde mycotoxine producerende schimmels in woningen. [appellante] erkent dat. Wel verwijst [appellante] naar § 6.3.2 van de GGD-richtlijn medische milieukunde, Schimmel- en vochtproblemen van het RIVM, waarin staat:
“Uit het oogpunt van gezondheid horen vocht en schimmels niet in een woning thuis.”. Leest men verder in § 6.3.2 van deze GGD-richtlijn, dan blijkt dat het RIVM er bij deze stellingname van uitgaat dat er vocht- en schimmelplekken in een woning aanwezig zijn.
De deskundige heeft blijkens zijn rapport geen vocht- of schimmelplekken in de woning aangetroffen, behoudens een vochtplek bij het penant in de kelder. Maar dit houdt geen verband met schimmelvorming, zoals hiervoor is overwogen. Daarnaast berust de vaststelling door Humida van de aanwezigheid van deze mycotoxine producerende, giftige schimmels op een vergelijking tussen de hoeveelheid schimmels in de lucht in de woning en de hoeveelheid schimmels in de buitenlucht. Zoals hiervoor is overwogen is dit geen betrouwbare methode voor het vaststellen van de aanwezigheid en de concentratie van schimmels in een woning.
12.22.
De deskundige stelt onderaan pagina 42 van zijn rapport dat hij
inhoudelijkgeen reactie kan geven op het schimmelonderzoek dat door Humida is uitgevoerd omdat hij bioloog noch arts is. [appellante] verbindt daaraan naar het oordeel van het hof ten onrechte de conclusie dat de deskundige (dus) niet deskundig is op het gebied van schimmelproblemen.
Dat kan naar het oordeel van het hof uit deze stelling van de deskundige niet worden afgeleid.
Conclusie
12.23.
Alles bij elkaar is het hof van oordeel dat het deskundigenbericht zowel naar de wijze van tot stand komen als naar de inhoud ervan voldoet aan de eisen die daaraan kunnen en moeten worden gesteld, naar de maatstaf van het hiervoor in 12.13 genoemde arrest. De deskundige heeft de vragen van het hof uitvoerig besproken en inzichtelijk beantwoord en het ontvangen commentaar op het concept-rapport op adequate wijze verwerkt. Het hof neemt de bevindingen en conclusies van de deskundige daarom over en maakt deze bevindingen en conclusies tot de zijne. Gelet op het voorgaande acht het hof geen gronden aanwezig om het onderzoek naar de door [appellante] gestelde vocht- en schimmelproblemen in de woning te laten overdoen door een andere deskundige, zoals [appellante] in haar memorie na deskundigenbericht voorstelt.
Bespreking resterende grieven
12.24.
Bij tussenarrest van 9 juni 2020 heeft het hof beslist op grief I, grief VIII en grief XI. Het hof heeft in dat arrest iedere verdere beslissing aangehouden. Hierna zal het hof ingaan op de resterende grieven.
12.25.
Grief II, die opkomt tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] haar stellingen in de onderhavige procedure niet méér of anders onderbouwd heeft dan zij reeds bij de huurcommissie gedaan heeft (behoudens één uitzondering), hoeft niet te worden besproken. [appellante] heeft bij de huurcommissie geprocedeerd over vermindering van de huurprijs en daaraan gekoppeld terugbetaling van teveel betaalde huur. Het hof heeft bij tussenarrest van 9 juni 2020 geoordeeld dat waar het bestreden vonnis van de kantonrechter deze vorderingen van [appellante] betreft daartegen voor [appellante] geen hoger beroep openstaat. Bij tussenarrest van 9 juni 2020 heeft het hof het ingestelde hoger beroep van [appellante] in zoverre verworpen. Overigens bestaat er ook geen aanspraak op huurvermindering reeds nu er geen vocht- en schimmelgebreken zijn als door [appellante] gesteld.
12.26.
Gelet op de bevindingen en conclusies van de deskundige die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is voldoende komen vaststaan dat er geen vocht- of schimmelproblemen in de muren van de woning aanwezig zijn en dat er evenmin een te hoge luchtvochtigheid in de woning aanwezig is. [appellante] is er niet in geslaagd deze voor haar negatieve conclusies van het onderzoek van de benoemde deskundige te weerleggen. Gelet op het voorgaande falen grief III en grief VII waarin [appellante] ervan uitgaat dat er sprake is van vocht- en/of schimmelproblemen in het gehuurde.
12.27.
Grief IV en grief VII gaan over de resultaten van de onderzoeken van de firma’s [bouwkundig ingenieur] en BEDI vochttechniek B.V. die in opdracht van Servatius in het verleden onderzoek hebben gedaan naar de door [appellante] gestelde vocht- en schimmelproblemen in het gehuurde. Grief V en grief VII gaan over de deskundigheid van de onderzoeker van de huurcommissie en de resultaten van zijn onderzoek uit 2016. Grief IX richt zich tegen de beslissing van de kantonrechter om het eerste rapport van Humida dat [appellante] als productie 18 voorafgaand aan de comparitie na antwoord in eerste aanleg in het geding heeft gebracht, “terzijde te leggen”. Naar het oordeel van het hof doen deze grieven bij de huidige stand van de procedure niet meer ter zake omdat er nu een rapport ligt van de benoemde deskundige en het hof de bevindingen en conclusies uit dat rapport overneemt.
12.28.
Grief VI en grief VII keren zich tegen de beslissingen van de kantonrechter om geen onafhankelijke deskundige te benoemen en om [appellante] niet toe te laten tot het door haar aangeboden bewijs. Ook in grief X stelt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte haar vorderingen heeft afgewezen, zonder haar toe te laten tot het leveren van bewijs. Deze grieven falen omdat er in hoger beroep alsnog een deskundigenbericht heeft plaatsgevonden en het hof, evenals de kantonrechter, geen aanleiding ziet om [appellante] tot bewijs van haar stellingen toe te laten, zoals hierna wordt overwogen.
Veroordeling tot herstel van (de oorzaak van) gebreken
12.29.
[appellante] vordert om Servatius te veroordelen om (de oorzaak van) de vocht- en schimmelproblemen in het gehuurde deugdelijk te (doen) verhelpen, op straffe van een dwangsom.
12.30.
Op grond van artikel 7:206 lid 1 BW is Servatius verplicht om op verlangen van [appellante] gebreken te verhelpen, tenzij dit onmogelijk is of uitgaven vereist die in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet van Servatius zijn te vergen. Een gebrek in de zin van artikel 7:206 lid 1 BW is een staat of eigenschap van de gehuurde onroerende zaak of een andere niet aan [appellante] toe te rekenen omstandigheid, waardoor de gehuurde onroerende zaak aan [appellante] niet het genot kan verschaffen dat [appellante] bij het aangaan van de huurovereenkomst mocht verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort als waarop de overeenkomst betrekking heeft (artikel 7:204 lid 2 BW).
12.31.
Tijdens de opname van de woning heeft de deskundige geconstateerd dat er sprake is van een lekkage in de kilgoot op het dak van de woning. De kilgoten moeten worden nagekeken en, indien aan de orde, worden hersteld, zo stelt de deskundige in zijn rapport.
12.32.
De deskundige heeft tijdens de opname van de woning verder geconstateerd dat er sprake is van een lek in het waterleidingstelsel nabij de wasmachineaansluiting in de keuken. De deskundige stelt in zijn rapport dat daarvan herstel dient plaats te vinden.
12.33.
Ten slotte heeft de deskundige tijdens de opname van de woning geconstateerd dat in de bovendakse delen van de voor- en achtergevel van de woning op diverse plaatsen scheurvorming aanwezig is en dat in deze bovendakse delen op een aantal plaatsen het voegwerk ontbreekt. Hierdoor - zo schrijft de deskundige - kan er vocht in de gevel dringen waardoor bij vorst schade ontstaat doordat dit vocht bevriest en uitzet. Het is - zo stelt de deskundige - noodzakelijk om op korte termijn het nog aanwezige verfsysteem op die plaatsen te verwijderen en de loszittende voegen en gevelstenen vrij te kappen en opnieuw aan te brengen dan wel opnieuw te voegen. Nadat dit uitgevoerd is kan het onderliggend metselwerk drogen en kan het verfsysteem opnieuw aangebracht worden, zo stelt de deskundige. Tevens verdient het volgens de deskundige aanbeveling om de muurdammen van de topgevels te voorzien van een waterkerende laag van zink, bitumen of waterwerende cement.
12.34.
Het hof zal Servatius veroordelen om (de oorzaak van) de hiervoor genoemde gebreken deugdelijk te (doen) verhelpen met inachtneming van de termijnen als hierna onder de uitspraak zijn vermeld. De uitzonderingen, genoemd in artikel 7:206 lid 1, slot BW dat het verhelpen van de gebreken onmogelijk is of dat het uitgaven vereist die in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet van Servatius zijn te vergen, doen zich niet voor, althans daarover is door Servatius niets aangevoerd. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen omdat geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die het hof aanleiding geven om te veronderstellen dat Servatius niet vrijwillig uitvoering zal geven aan de in dezen uit te spreken veroordeling tot herstel van (de oorzaak van) de gebreken.
Bewijsaanbiedingen
12.35.
De bewijsaanbiedingen van partijen worden gepasseerd omdat er geen - niet vaststaande - stellingen en verweren zijn die - indien die na bewijslevering zouden komen vast te staan - tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
Proceskosten
12.36.
Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen volgt dat de kantonrechter de vordering van [appellante] tot herstel van (de oorzaak van) de gebreken in het gehuurde ten onrechte heeft afgewezen. Hierover oordeelt het hof anders. De door [appellante] gestelde vocht- en schimmelproblemen in het gehuurde zijn echter niet komen vaststaan. Het hof is daarom van oordeel dat [appellante] toch als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt. Het hof zal [appellante] daarom veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. De door Servatius gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen, aangezien tegen de toewijzing daarvan geen verweer is gevoerd.
[appellante] is bij tussenarrest van 13 oktober 2020 belast met het voorschot voor de kosten van het deskundigenbericht waarbij is bepaald dat dit voorschot voorlopig ten laste van ’s Rijks kas komt. Deze kosten komen thans definitief voor rekening van [appellante] .
Slotsom
12.37.
De slotsom is dat het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 juni 2018 zal worden vernietigd voor zover in dat vonnis de vordering van [appellante] tot herstel van (de oorzaak van) de gebreken in het gehuurde is afgewezen en dat het hof in zoverre opnieuw recht zal doen.

13.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 juni 2018 voor zover in dat vonnis de vordering van [appellante] tot herstel van (de oorzaak van) de gebreken in het gehuurde is afgewezen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Servatius om vóór 1 februari 2022 het lek in het waterleidingstelsel nabij de wasmachineaansluiting in de keuken van de woning te (laten) herstellen;
veroordeelt Servatius om vóór 1 april 2022 de kilgoten op het dak van de woning na te (laten) kijken en, indien aan de orde, te (laten) herstellen
veroordeelt Servatius om vóór 1 mei 2022 de werkzaamheden genoemd onder 12.33 van dit arrest met betrekking tot de bovendakse delen van de voor- en achtergevel van de woning te (doen) uitvoeren;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Servatius op € 726,00 aan griffierecht en op € 3.342,00 aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [appellante] tot betaling aan de griffier van dit hof van de voorlopig in debet gestelde som van de schadeloosstelling en het loon van de deskundige ten bedrage van € 4.065,61 (inclusief btw), welk bedrag dient te worden voldaan aan de hand van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
verklaart de hiervoor vermelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. van Rijkom, H.K.N. Vos en J.K. Six-Hummel en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 december 2021.
griffier rolraadsheer