ECLI:NL:GHSHE:2021:3768

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
20-000943-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in uitgaansgeweld te Gemert na onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van verschillende tenlastegelegde feiten, waaronder poging tot moord en zware mishandeling, die plaatsvonden tijdens een vechtpartij in Gemert op 14 april 2019. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de feiten die hem ten laste waren gelegd. De verklaringen van de slachtoffers waren te wankel en niet overtuigend genoeg om de verdachte als dader aan te wijzen. De slachtoffers hadden de verdachte niet eerder gezien en hun beschrijvingen waren niet consistent. Het hof oordeelde dat de herkenningen van de verdachte door de slachtoffers onvoldoende betrouwbaar waren, mede door de omstandigheden van de vechtpartij en de invloed van alcohol. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte integraal vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dat gericht was tegen de vrijspraak van een van de feiten. De beslissing van het hof is op 20 december 2021 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000943-20
Uitspraak : 20 december 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 23 maart 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-223270-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
wonende te [woonadres] ,
Hoger beroep
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de verdachte vrijgesproken van de onder 1 primair en subsidiair en onder 2 tenlastegelegde feiten, de onder 1 meer subsidiair, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten bewezenverklaard en deze gekwalificeerd als:
  • poging tot zware mishandeling (feit 1 meer subsidiair);
  • bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 3);
  • mishandeling (feit 4);
  • bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 5).
De verdachte is daarvoor strafbaar verklaard en veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde feit en het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal vernietigen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de onder 1 primair, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde feit, te weten de mishandeling van [slachtoffer 2] .
Tegen het vonnis is bij akte van 2 april 2020 namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Ingevolge artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het tenlastegelegde is vrijgesproken. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde feit.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 april 2019 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen een kogel in het lichaam (bil-/liesstreek) van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 14 april 2019 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in de bil-/liesstreek, heeft toegebracht door met een vuurwapen een kogel in die bil-/liesstreek te schieten;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 14 april 2019 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen een kogel in het lichaam (bil-/liesstreek) van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 14 april 2019 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend een vuurwapen tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] te zetten, althans dat vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer 2] te richten en/of (daarbij) die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: “Ik ga jullie schieten”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 14 april 2019 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] met een vuurwapen, althans een hard voorwerp, tegen het hoofd te slaan;
5.
hij op of omstreeks 14 april 2019 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend bij die [slachtoffer 3] een vuurwapen op het hoofd en/of lichaam te richten en/of (daarbij) die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen: “Ik ga je/jullie schieten” en/of “Je weet niet wie wij zijn”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd en overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier volgt dat op zondag 14 april 2019 omstreeks 03.24 uur verschillende meldingen zijn binnengekomen van een vechtpartij aan het Ridderplein te Gemert. Er werd ook een knal gehoord (p. 4, p. 96-98 en proces-verbaal van bevindingen van 11 maart 2021 (Aanvulling Proces-verbaal uitwerking 112 melding)).
Gebleken is dat [slachtoffer 1] en zijn vrienden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bij deze ruzie/vechtpartij betrokken zijn geweest. [slachtoffer 1] is daarbij met een vuurwapen beschoten. Hij is de volgende ochtend naar het ziekenhuis gegaan en daar werd een inschotopening in zijn rechterlies geconstateerd. De kogel bevond zich nog in de linkerbil van [slachtoffer 1] (p. 27). Vier dagen later, op 18 april 2019, heeft [slachtoffer 1] bij de politie aangifte van dit schietincident gedaan. Hij heeft – kort samengevat – verklaard dat hij, terwijl hij met meerdere jongens in gevecht was, zag dat een voor hem onbekende jongen een kleine zwarte revolver uit de binnenzak van zijn jas pakte, deze op het hoofd van [slachtoffer 3] richtte en riep: “Ik schiet je helemaal kapot”. Hij zag dat de jongen tweemaal hard met het wapen tegen het hoofd van [slachtoffer 3] sloeg. Toen hij een stap zette in de richting van de jongen, zag hij dat de jongen het vuurwapen op hem richtte en vervolgens werd hij beschoten. Daarna voelde hij een stekende pijn ter hoogte van zijn rechterlies en kon hij bijna niet meer lopen (p. 18-20).
Weer vier dagen later, op 22 april 2019, heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan. Hij verklaarde bij die gelegenheid – kort samengevat – dat hij in gevecht is gekomen met meerdere jongens en dat een voor hem onbekende jongen een pistool tegen zijn hoofd had gezet en daarbij riep: “Ik ga jullie schieten”. Vervolgens had deze persoon het pistool ook op [slachtoffer 3] gericht. Uiteindelijk zag [slachtoffer 2] dat de jongen met het pistool in de richting van [slachtoffer 1] schoot (p. 41-43).
Ook [slachtoffer 3] heeft die dag bij de politie een verklaring afgelegd. Hij verklaarde dat hij had gezien dat een jongen een vuurwapen tegen het hoofd van [slachtoffer 2] hield en daarbij riep: “Ik ga je schieten”. Vervolgens richtte de jongen het vuurwapen op hem, [slachtoffer 3] , kreeg hij het wapen ook tegen zijn borst en hoofd en werd hij met het vuurwapen tweemaal tegen zijn hoofd geslagen. Hij viel op de grond en hoorde daarna een knal, waarna hij [slachtoffer 1] weg zag strompelen (p. 46-48).
Het hof is, gelet op het voorgaande van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] met een vuurwapen zijn bedreigd, dat [slachtoffer 3] met het vuurwapen is geslagen en dat [slachtoffer 1] met dit vuurwapen in zijn rechterlies is geschoten. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte degene is geweest die dit heeft gedaan. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt vast dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] de schutter niet kenden en nog nooit eerder hadden gezien. Wel hebben zij alle drie een beschrijving van de schutter gegeven en verklaard hoe zij bij de verdachte zijn uitgekomen als de persoon die volgens hen heeft geschoten.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat de groep met wie zij slaags raakten, uit vijf of zes jongens en twee meisjes bestond. Eén van deze meisjes herkende hij als [naam meisje ] , die hij ongeveer zes jaar daarvoor op de kermis had leren kennen. Hij omschreef de jongen die hem had beschoten als een Nederlander met een blanke huidskleur, een lange groene jas en een geschatte lengte van 1.80 meter.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij later op Facebook het profiel van [naam meisje ] heeft opgezocht en dat hij op één van haar Facebookfoto’s een jongen zag die hij herkende als de jongen met de lange groene jas die hem had beschoten (p. 18-20). De jongen op die Facebookfoto betrof de verdachte (p. 34).
Uit nader onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 1] dit Facebook-profiel niet zelf had opgezocht, maar dat hij een andere vriend van hem, [naam jongen] , had verzocht om uit te zoeken wie de vriend van [naam meisje ] was. [slachtoffer 1] dacht namelijk dat haar vriend degene was die hem had beschoten (p. 72, p. 206).
Nadat [naam jongen] een foto op Facebook had gevonden waar [naam meisje ] samen met haar vriend – de verdachte – op stond, stuurde hij deze foto door naar [slachtoffer 1] (p. 39, p. 72).
[slachtoffer 1] heeft deze foto vervolgens doorgestuurd naar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (p. 39, 42, 48 en 206).
[slachtoffer 2] omschreef de dader in zijn aangifte als een blanke jongen, met donker haar dat aan de zijkanten gedekt was geknipt en bovenop langer was, en met een sportief, gespierd figuur. [slachtoffer 2] is zelf 1.79 meter lang en de jongen was volgens hem een kop groter dan hij. [slachtoffer 2] kon niets over de kleding zeggen die de jongen droeg (p. 42).
[slachtoffer 2] heeft verder verklaard dat hij het meisje met lange zwarte haren
(hof: [naam meisje ] )herkende op de foto die [slachtoffer 1] hem had toegestuurd. Hij dacht dat zij de vriendin was van ‘die jongen’, omdat zij de hele tijd samen waren. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij
daaromwist dat de jongen op de foto de jongen was die had geschoten (p. 42).
Hoewel [slachtoffer 2] enkele maanden later, op 1 juni 2019, hierover nogmaals is gehoord en toen heeft verklaard dat hij de jongen op de foto
(hof: de verdachte)herkende als de schutter, kan dit naar het oordeel van het hof uit de in zijn eerste politieverklaring gebezigde bewoordingen niet ondubbelzinnig worden afgeleid.
[slachtoffer 3] omschreef de dader als een blanke jongen van ongeveer 1.74 meter lang, met lichtbruine krullen naar achteren en halflang haar. Ook [slachtoffer 3] kon niets over de kleding zeggen die de jongen droeg. Hij verklaarde dat hij het vermoeden had dat het meisje dat hem kort voor het schietincident tijdens de vechtpartij met een stiletto hak had aangevallen
(het hof begrijpt, gelet op de overige stukken in het dossier: [naam meisje ] )de vriendin van de jongen was.
Later hoorde [slachtoffer 3] van [slachtoffer 1] dat de jongen die hem had beschoten ene [naam verdachte] zou zijn. [slachtoffer 1] had van (hof: via) andere vrienden
(het hof begrijpt: [naam jongen] )een foto gezien van deze [naam verdachte] en herkende hem als de schutter. Vervolgens is [slachtoffer 3] op 11 september 2019 telefonisch door de politie benaderd en is hem de vraag gesteld of hij deze foto ook had gezien. [slachtoffer 3] heeft toen verklaard dat hij de foto heeft gezien en dat hij meteen dacht dat de jongen hem bekend voor kwam. Hij heeft verklaard dat hij de persoon herkende als degene die hem en [slachtoffer 2] met een vuurwapen had bedreigd en hem vervolgens met het vuurwapen had geslagen. Daarna is hij op de grond gevallen en hoorde hij maximaal 10 seconden later de harde knal van het schot. Hij heeft het neerschieten van [slachtoffer 1] niet gezien, maar is er gelet op het zeer korte tijdsverloop vrijwel zeker van dat dezelfde persoon de schutter is geweest (p. 47-48, 49).
Het hof is van oordeel dat de herkenningen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] een te wankele basis vormen om daar een veroordeling van de verdachte op te baseren.
Ten eerste omdat hun zoektocht naar de schutter gestuurd is geweest, nu zij vanaf het begin ervan uitgingen dat het ging om de vriend van [naam meisje ] . De foto waarop de verdachte vervolgens door [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] als de schutter is herkend, is een foto waarop de verdachte samen met zijn vriendin [naam meisje ] staat geposeerd.
Daar komt bij dat de beschrijvingen die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van de schutter hebben gegeven, vrij algemeen zijn en bovendien op meerdere punten (zoals lengte, haarkleur en haardracht) niet overeenkomen met elkaar en met het signalement van de verdachte.
Het hof neemt verder in aanmerking dat het midden in de nacht en dus donker was en dat er die avond door [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] alcohol was genuttigd. [slachtoffer 3] heeft de situatie beschreven als een chaos (p. 49). Deze factoren alsmede de hectiek van de vechtpartij en de aanwezigheid van een grote groep mensen heeft de waarneming van aangevers kunnen bemoeilijken, terwijl het erop lijkt dat het vuurwapengeweld gelijktijdig met of in elk geval direct volgend op de (massale) vechtpartij plaatsvond.
Al die omstandigheden maken dat het hof de herkenningen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] onvoldoende betrouwbaar vindt. Het hof acht het op basis van het voorgaande namelijk niet ondenkbaar dat zij vanuit de overtuiging dat de dader de vriend van [naam meisje ] was en uit de aan [slachtoffer 1] toegestuurde Facebookfoto van [naam meisje ] samen met de verdachte de gevolgtrekking hebben verbonden dat de verdachte de schutter moet zijn geweest. Daarmee kan naar ’s hofs oordeel niet worden uitgesloten dat die verwachting en overtuiging de daadwerkelijke herkenning hebben gekleurd. In dat kader merkt het hof ook nog op dat [slachtoffer 1] in eerste instantie heeft verklaard dat de vermeende schutter met de lange groene jas juist samen was met een meisje met lang blond haar, niet zijnde [naam meisje ] (p. 19).
Daarnaast is het hof van oordeel dat het in deze zaak aan voldoende, solide, steunbewijs ontbreekt. De door de rechtbank tot het bewijs gebezigde 112-meldingen zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende specifiek en verschaffen geen duidelijkheid over de kern van de verwijten. Weliswaar wordt in de 112-meldingen (op de achtergrond) de naam van de verdachte genoemd, maar hieruit kan niet worden opgemaakt dat een getuige daadwerkelijk heeft waargenomen dat de verdachte betrokken is geweest bij het vuurwapengeweld. Ten aanzien van de voor een bewezenverklaring essentiële aspecten – namelijk de vraag of de verdachte [slachtoffer 1] met het vuurwapen heeft beschoten, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hiermee heeft bedreigd en [slachtoffer 3] hiermee heeft mishandeld – vinden de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] naar het oordeel van het hof onvoldoende steun in de overige inhoud van het dossier.
Bij die stand van zaken kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer 1] in de liesstreek heeft geschoten, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] met het vuurwapen heeft bedreigd en [slachtoffer 3] met het vuurwapen heeft mishandeld.
Gelet op het hiervoor overwogene, in onderlinge samenhang bezien, heeft het hof niet uit wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte de onder 1, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan. Dat brengt mee dat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het hof heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van 14 december 2021, welke beslissing op 14 december 2021 afzonderlijk is geminuteerd.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 20 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.