De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Zij voelt zich als moeder niet erkend en de raad heeft nagelaten om naar de feiten te kijken.
De moeder heeft nog drie kinderen - [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] - die net als [minderjarige] niet bij de moeder zijn opgegroeid. De moeder heeft altijd het gezag over deze kinderen gehad, hetgeen zonder problemen is verlopen. Er is bij deze kinderen sprake van een duurzame en consistente medewerking aan de zijde van de moeder, hetgeen onder meer blijkt uit verklaringen van de pleegouders van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] , van de pleegzorgwerker die meer dan tien jaar bij deze kinderen is betrokken en van de psychiater van de moeder.
[minderjarige] is erbij gebaat dat de moeder het gezag behoudt. De moeder heeft het beste met haar voor. Ze wil [minderjarige] geen verdriet doen. Om die reden krijgt [minderjarige] van de moeder de kans om bij de pleegouders op te groeien en heeft de moeder de pleegmoeder als peettante van [minderjarige] aangewezen.
Het is logisch dat het voor de moeder een proces is geweest om te aanvaarden dat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders ligt. Aangezien de moeder de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders nu aanvaardt en zij de hechting van [minderjarige] aan de pleegouders niet in de weg staat is niet voldaan aan het criterium voor een gezagsbeëindiging.
Wanneer de voogdij bij de GI wordt gelegd dan is [minderjarige] volgens de moeder niet veilig. De GI kan immers besluiten om [minderjarige] bij de pleegouders weg te halen. De GI kent [minderjarige] niet en de moeder is in samenwerking met de pleegouders beter in staat om te beslissen wat het beste voor [minderjarige] is. De band tussen de moeder en pleegouders is goed. De jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing zijn niet nodig, omdat de moeder de plaatsing accepteert. Dit blijkt ook uit het feit dat de moeder in het kader van de laatste verlengingen geen verweer heeft gevoerd.
De moeder heeft nooit bezwaar gemaakt tegen de inschrijving van [minderjarige] bij de peuterspeelzaal. Zij wilde enkel bij de eerste dag aanwezig zijn om foto’s te maken. De moeder voelt zich door de raad en de GI niet begrepen. Ten aanzien van de moeizame samenwerking wordt ten onrechte naar de moeder gewezen. De GI moet hierin ook haar verantwoordelijkheid nemen.
De moeder wenst haar verzoek nog te aan te vullen in die zin dat de raad in de kosten van het hoger beroep dient te worden veroordeeld.