ECLI:NL:GHSHE:2021:3749

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
200.299.612_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezagsbeëindiging van een minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2012, is beëindigd. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen en het ouderlijk gezag in stand te laten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de Raad, de gecertificeerde instelling (GI) en de pleegvader. De moeder heeft aangevoerd dat de gezagsbeëindiging niet nodig is, omdat het kind niet goed begrijpt wat gezag inhoudt en dat de huidige situatie goed functioneert. De Raad en de GI hebben echter betoogd dat de moeder niet in staat is om de zorg voor het kind op een duurzame manier te dragen, en dat de gezagsbeëindiging noodzakelijk is voor de ontwikkeling en stabiliteit van het kind.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder het gezag niet misbruikt, maar dat het kind in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd door de situatie. De moeder heeft een verstandelijke beperking en persoonlijke problematiek, waardoor zij niet in staat is om de noodzakelijke zorg en begeleiding te bieden. Het hof concludeert dat de gezagsbeëindiging noodzakelijk is om het kind duidelijkheid en rust te bieden in zijn ontwikkeling. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het hof benadrukt dat de gezagsbeëindiging niet betekent dat de moeder haar rol als moeder niet meer kan vervullen. Het contact tussen de moeder en het kind kan voortgezet worden, maar zal niet langer gericht zijn op een eventuele terugplaatsing, maar op het hebben van fijn contact.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 december 2021
Zaaknummer : 200.299.612/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/365216 / FA RK 20-5923
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.A. van den Heuvel,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, de voogd (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling en/of de GI).
  • [de pleegvader] en [de pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegouders, respectievelijk de pleegvader en de pleegmoeder).
Als informant wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie op 8 september 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het ouderlijk gezag van de moeder in stand te laten.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij de griffie op 21 oktober 2021, heeft de raad – naar het hof begrijpt – verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 november 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van den Heuvel;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de pleegvader.
Tevens is verschenen de vader die als informant door het hof is gehoord.
De pleegmoeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 28 juni 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 25 oktober 2012 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 25 oktober 2021. Van augustus 2014 tot december 2015 verbleef de moeder met [minderjarige] in een moeder-kindhuis en werd de moeder begeleid door Amarant. Van december 2015 tot oktober 2019 woonde [minderjarige] bij de moeder. [minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds oktober 2019 uit huis geplaatst in het gezinshuis van de pleegouders.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De gezagsbeëindiging is niet nodig. Doordat [minderjarige] nauwelijks beseft wat het gezag inhoudt, brengt de gezagsbeëindiging hem geen extra duidelijkheid. Vanwege zijn loyaliteit is het juist goed dat [minderjarige] weet dat de moeder zeggenschap heeft en dat zij achter bepaalde beslissingen staat. De beslissingen worden nu in overleg tussen de moeder en het gezinshuis genomen en dan voorgelegd aan de GI. Hierbij vindt geen onenigheid of vertraging plaats. De moeder is het gezinshuis ook nooit afgevallen tegenover [minderjarige] . [minderjarige] ervaart dat de partijen om hem heen het goed geregeld hebben. De moeder accepteert de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders en heeft erin berust dat zijn perspectief daar ligt, zodat hij ook niet in onzekerheid zit over zijn verblijfplaats. De moeder heeft weliswaar een beperking maar bij haar is sprake van een persoonlijke groei. Zij volgt intensieve psychologische therapie, het bewind is opgeheven en op haar werk gaat het goed. De moeder is wel degelijk leerbaar. Zij kan goed invulling geven aan haar moederrol op afstand. De moeder is bang dat als zij geen gezag meer heeft, de omgang tussen haar en [minderjarige] nog verder wordt beperkt.
3.6.
De raad voert, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder kan de verzorging voor [minderjarige] niet duurzaam op zich nemen. De gezagsbeëindiging is noodzakelijk. Het brengt duidelijkheid over het perspectief van [minderjarige] . De verlengingsbeslissingen, waarvan [minderjarige] zich steeds meer bewust wordt en waarvan hij wat gaat vinden naarmate hij ouder wordt, zorgen anders jaarlijks voor onduidelijkheid. Het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders kan dan ter discussie worden gesteld, terwijl het duidelijk moet zijn dat hij daar opgroeit. Dit zorgt voor ruis en draagt niet bij aan de ontwikkeling van [minderjarige] , aangezien hij behoefte heeft aan zekerheid. Verder maakt de gezagsbeëindiging voor [minderjarige] op zich niet heel veel verschil. Het is niet zo dat de moeder constant aan [minderjarige] loopt te trekken. Wel is er sinds de gezagsbeëindiging rust gekomen voor [minderjarige] en de hulpverlening om hem heen. Door haar persoonskenmerken is de moeder niet goed in staat vorm te geven aan haar gezag, en al helemaal niet op afstand. Een vrijwillige uithuisplaatsing is hierdoor niet mogelijk. Dan zou er immers nog een taak voor de moeder bijkomen. De moeder vindt het nog altijd lastig om het belang van [minderjarige] te laten prevaleren boven haar eigen belang. Het is nodig dat er een neutrale instantie tussen zit. De raad gaat ervan uit dat er ruimte blijft voor contact tussen de moeder en [minderjarige] .
3.7.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
De gezagsbeëindiging is op zijn plaats aangezien er niet wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing. [minderjarige] heeft behoefte aan duidelijkheid dat hij in het gezinshuis mag blijven wonen. Als hij terugkomt in het gezinshuis vraagt hij of hij daar mag blijven wonen. [minderjarige] zit in een loyaliteitsconflict zo lang voor hem niet duidelijk is of hij in het gezinshuis mag blijven of terug naar de moeder zal gaan. Bij [minderjarige] wordt een terugval gezien als hij extra contact met de moeder heeft gehad of als een ander kind in het gezinshuis weer thuis gaat wonen. De moeder hoeft niet bang te zijn dat zij uit beeld raakt. Het contact tussen de moeder en [minderjarige] verloopt goed en het is in het belang van [minderjarige] dat hij de moeder blijft zien. De gezagsbeëindiging gaat helpend zijn voor het contact tussen de moeder en [minderjarige] omdat het doel van het contact veranderd: van contact met als doel naar huis te gaan naar het hebben van fijn contact.
3.8.
De pleegvader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De pleegouders bespreken de beslissingen die nu worden gemaakt eerst met de moeder. De pleegouders hebben echter ook behoefte aan iemand naast hen die reflecteert. De moeder is hiertoe niet in staat. Zij kan te nemen beslissingen ook niet altijd overzien. Hierdoor hebben de pleegouders het gevoel hebben dat zij te veel alleen (moeten) beslissen. Dit willen zij niet omdat voor hen de relatie met de moeder ook heel belangrijk is. Vanwege de kwetsbaarheid van de ouders is het belangrijk dat er een deskundige neutrale partij bij betrokken is die de beslissingen over [minderjarige] neemt.
De pleegouders proberen [minderjarige] buiten de strijd te houden, maar hij voelt dingen wel aan en pikt dingen op. Voor [minderjarige] moet duidelijk zijn dat hij in het gezinshuis kan opgroeien. Hij heeft het nodig dat de pleegvader tegen hem zegt dat hij in het gezinshuis mag blijven wonen. Zo lang de moeder het gezag heeft, kan dit echter niet en moet er gegoocheld worden met de waarheid. Door de onduidelijkheid of hij wel of niet in het gezinshuis kan blijven, valt [minderjarige] stil qua ontwikkeling. Voor hem moet duidelijk zijn wie de baas is.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Vaststaat dat de moeder het gezag niet misbruikt.
3.9.3.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het hof gebleken dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de moeder vanwege haar verstandelijke beperking en persoonlijke problematiek niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. In de opvoedsituatie bij de moeder heeft [minderjarige] een ontwikkelingsachterstand opgelopen doordat de moeder niet kon aansluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft. [minderjarige] overstijgt de moeder qua intelligentie. De moeder is voor nu en in de toekomst niet in staat om [minderjarige] de voor hem noodzakelijke stimulering, begeleiding en sturing te bieden. Weliswaar geeft de moeder aan dat zij erin berust dat het toekomstperspectief van [minderjarige] niet bij haar maar in het gezinshuis ligt, maar dit brengt [minderjarige] niet de voor hem noodzakelijke duidelijkheid over zijn verblijf in het gezinshuis. Indien de moeder belast blijft met het ouderlijk gezag over [minderjarige] , is het immers niet zeker dat [minderjarige] in het gezinshuis kan blijven wonen en kan het gezinshuis dit dan ook niet tegen [minderjarige] zeggen. Hierdoor stagneert de ontwikkeling van [minderjarige] . Daarbij is [minderjarige] er wellicht niet mee bekend wat het gezag inhoudt, maar hij weet wel dat er iemand ‘de baas over hem is’ en voor hem moet duidelijk zijn wie dat is. De onduidelijkheid hierover zorgt ervoor dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict zit tussen het gezinshuis en de moeder. De gezagsbeëindiging heeft [minderjarige] duidelijkheid en daarmee ook rust gebracht. Vanwege de verstandelijke beperking en de persoonlijke problematiek van de moeder is een plaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis in een vrijwillig kader niet mogelijk. De moeder is niet in staat in het belang van [minderjarige] zijnde gezagsbeslissingen te nemen. Hierdoor is het – zolang het gezag bij de moeder berust – noodzakelijk dat er een neutrale partij bij betrokken is, waardoor een ondertoezichtstelling en daarmee een machtiging uithuisplaatsing nodig zouden zijn. Dit zou dan betekenen dat [minderjarige] hier jaarlijks bij betrokken wordt, hetgeen niet in zijn belang is.
Gelet op het voorgaande acht het hof het noodzakelijk dat het gezag van de moeder over [minderjarige] wordt beëindigd.
3.9.4.
Het hof merkt nog op dat de gezagsbeëindigende maatregel uitdrukkelijk niet betekent dat de moeder haar moederrol niet langer zou kunnen vervullen. Zoals de GI heeft aangegeven verloopt het contact tussen de moeder en [minderjarige] goed, is dit contact in het belang van [minderjarige] en hoeft de moeder niet bang te zijn dat zij uit beeld raakt. Door de gezagsbeëindiging is het contact niet langer gericht op een eventuele thuisplaatsing maar voortaan op het hebben van fijn en leuk contact, hetgeen waarschijnlijk voor meer rust zorgt bij [minderjarige] , maar ook bij de moeder.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 juli 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en M.I. Peereboom-Van Drunick en is op 16 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.