ECLI:NL:GHSHE:2021:3747

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
200.298.180_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en kinderen in hoger beroep

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 juli 2021. De vader verzoekt om een omgangsregeling met zijn kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die momenteel onder toezicht staan van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering. De vader heeft in het verleden nooit het gezag over de kinderen uitgeoefend, en de voogdij is overgedragen aan de GI. De vader heeft in zijn beroepschrift verzocht om een omgangsregeling van eenmaal per week twee uur en drie belmomenten per week, maar heeft dit verzoek tijdens de mondelinge behandeling gewijzigd naar een regeling van eenmaal per twee weken anderhalf uur onder begeleiding van de hulpverlener of een medewerker van de instelling waar de kinderen verblijven.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 november 2021 is de vader gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de GI. De Raad voor de Kinderbescherming was afwezig. Het hof heeft vastgesteld dat de huidige omgangsregeling sinds augustus 2021 goed verloopt en in het belang van de kinderen is. De GI heeft echter aangegeven dat het niet wenselijk is om de omgangsregeling vast te leggen in een beschikking, omdat dit de mogelijkheid om de regeling aan te passen zou beperken.

Het hof heeft geoordeeld dat er geen ontzeggingsgronden zijn voor omgang zoals bedoeld in artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en een omgangsregeling vastgesteld voor de periode dat de kinderen bij de instelling verblijven. De regeling houdt in dat er eenmaal per twee weken anderhalf uur omgang plaatsvindt, met de mogelijkheid tot uitbreiding in overleg tussen de vader en de GI. Indien de verblijfplaats van de kinderen wijzigt, zal de GI opnieuw de omgangsregeling moeten vaststellen, bij voorkeur in overleg met de vader.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 december 2021
Zaaknummer: 200.298.180/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/370955 / FA RK 21-2272
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. van Riet,
tegen
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling en/of de GI.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , en
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie op 4 augustus 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende een omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen van eenmaal per week twee uur, eenmaal per vier weken één dag indien de kinderen verlof hebben, alsmede drie belmomenten per week van vijftien minuten, althans een zodanige regeling als het hof juist acht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader zijn verzoek gewijzigd in die zin dat hij verzoekt een omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen voor de periode waarin de kinderen bij [instelling] verblijven van eenmaal per twee weken anderhalf uur bij [instelling] en voor zo lang als nodig onder begeleiding.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen
.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 november 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Riet;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
De raad is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 10 juni 2021;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de vader, ingekomen op 3 november 2021;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de vader, ingekomen op 4 november 2021.

3.De beoordeling

3.1.
De vader heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend. Hij heeft nimmer het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitgeoefend.
3.2.
Bij beschikking van 16 november 2017 is het gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigd en is de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSS) benoemd tot voogd over de kinderen, welke beschikking is bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 14 juni 2018. De voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 1 oktober 2020 overgedragen aan de GI.
3.3.
Bij beschikking van 22 maart 2021 heeft de rechtbank Oost-Brabant een spoedmachtiging verleend om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. Deze machtiging is ten aanzien van [minderjarige 1] nadien verlengd tot en met 12 april 2021. De machtiging gesloten plaatsing ten aanzien van [minderjarige 2] is eveneens verlengd, omdat zij nog niet geplaatst kon worden in een accommodatie voor jeugdhulp van Koraal. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in [instelling] te [plaats] .
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen afgewezen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De vader heeft recht op omgang met de kinderen. Aan de ontzeggingsgronden voor omgang is niet voldaan. Tijdens de eerste lockdown verbleven de kinderen een paar maanden bij de vader. Voorafgaand aan de gesloten plaatsing was er veel contact tussen de vader en de kinderen. De gesloten plaatsing betekende een enorme omslag in hun leven. De GI stelt zich anders op dan de WSS. De verhouding tussen de vader en de GI verslechterde. De vader raakte steeds gefrustreerder toen zijn contact verder werd beperkt en in april 2021 helemaal geen contact meer werd toegestaan. In juni 2021 hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen de vader, zijn hulpverlening en de GI, waarna de vader de kinderen weer heeft kunnen bezoeken. Deze gesprekken hebben geleid tot meer rust en duidelijkheid omtrent hetgeen van de vader wordt verwacht rondom de omgang. Sinds 29 september 2021 is het LET-team niet meer betrokken. Op dit moment heeft de vader eenmaal per twee weken anderhalf uur begeleide omgang met de kinderen bij [instelling] en die verloopt goed. De hulpverlener van de vader of een medewerker van [instelling] is hierbij aanwezig. De vader wil dat de huidige omgangsregeling wordt vastgesteld voor de periode dat de kinderen bij [instelling] verblijven, zodat de vader niet alleen afhankelijk is van de GI. Voor als de kinderen een andere verblijfplaats krijgen, mag het opengelaten worden. Als de positieve ontwikkelingen zich voortzetten dan wil de vader dat de omgangsregeling wordt uitgebreid, waarbij hij uiteindelijk terug wil naar een weekendregeling. Verder hoopt de vader dat de kinderen tijdens de feestdagen bij hem kunnen verblijven.
3.7.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
De samenwerking tussen de vader en [instelling] is verbeterd sinds er weer omgang tussen de vader en de kinderen plaatsvindt. De omgang tussen de vader en de kinderen is nu in het belang van de kinderen. De omgang moet echter niet worden vastgelegd in een beschikking, ook niet de huidige regeling. De GI kan de regeling dan niet heroverwegen en aanpassen indien het niet goed mocht gaan. In geval van begeleide omgang is het risico dat er iets veranderd moet worden beperkt. Bij onbegeleide omgang is dat risico groter. Nu kan er bekeken worden wat er gaat gebeuren bij een vervolgplaatsing en in overleg met de vader wat passend en haalbaar is.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang;
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken;
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.8.3.
Naar het hof is gebleken wordt sinds augustus 2021 uitvoering gegeven aan de huidige begeleide omgangsregeling tussen de vader en de kinderen van eenmaal per twee weken anderhalf uur bij [instelling] . De omgang verloopt goed. Het hof acht deze regeling voor de periode dat de kinderen bij [instelling] verblijven in het belang van de kinderen wenselijk, hetgeen door de GI wordt erkend. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat geen sprake is van één van de in artikel 1:377a lid 3 BW bedoelde ontzeggingsgronden. Gedurende de periode dat de kinderen bij [instelling] verblijven kan de huidige omgangsregeling in onderling overleg tussen de vader en de GI worden uitgebreid. Op dit moment is niet duidelijk welke omgangsregeling in het belang van de kinderen wenselijk is indien hun verblijfplaats wijzigt. Om die reden wordt alleen voor de periode dat de kinderen bij [instelling] verblijven een omgangsregeling vastgesteld. Indien de verblijfplaats van (één van) de kinderen wijzigt dient de GI – bij voorkeur in overleg met de vader – opnieuw te bekijken welke omgangsregeling het meest in het belang van het betreffende kind is.
3.9.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 juli 2021;
en opnieuw rechtdoende:
stelt tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de periode dat zij bij [instelling] te [plaats] verblijven een omgangsregeling vast, inhoudende dat er omgang plaatsvindt eenmaal per twee weken anderhalf uur bij [instelling] onder begeleiding van de hulpverlener van de vader of een medewerker van [instelling] , welke regeling kan worden uitgebreid in onderling overleg tussen de GI en de vader;
bepaalt dat, indien de verblijfplaats van (één van) de kinderen wijzigt de GI de regie heeft een in het belang van het betreffende kind zijnde omgangsregeling tussen de vader en het betreffende kind vast te stellen, bij voorkeur in overleg met de vader;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, E.P. de Beij en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 16 december 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.