ECLI:NL:GHSHE:2021:3744

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
200.301.408_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in hoger beroep op verzoek van een ouder met gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2008 in België. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek ingediend tot ondertoezichtstelling van haar dochter, maar dit was afgewezen. De moeder stelde dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig werd bedreigd en dat er zorgen waren over haar welzijn, vooral gezien de situatie tussen de ouders. De vader, die de minderjarige erkend heeft, woonde feitelijk met haar in België en voerde aan dat de situatie goed was en dat de moeder geen contact met de minderjarige zocht. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 december 2021 werd de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening te geven, en de raad voor de kinderbescherming gaf aan dat er ernstige zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof oordeelde dat de wettelijke gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig waren, gezien de langdurige strijd tussen de ouders en het gebrek aan contact tussen de moeder en de minderjarige. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en stelde de minderjarige onder toezicht van een gecertificeerde instelling, met ingang van 16 december 2021 tot 16 december 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 december 2021
Zaaknummer : 200.301.408/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/388944 / JE RK 21-1764
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.P.M.J. Nelemans.
Deze zaak gaat over [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (België).
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] , België,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. Y.I.B. Grosfeld.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 oktober 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog een ondertoezichtstelling uit te spreken over [minderjarige] waarbij ook direct een gecertificeerde instelling wordt aangesteld.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 november 2021, heeft de vader verzocht om bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder in haar grieven/verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren en/of deze af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 december 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Nelemans;
- de vader, bijgestaan door mr. Grosfeld.
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling is buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met haar gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 18 augustus 2021;
  • het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 19 november 2021 inzake het verzoek van de vader tot het verlenen van vervangende toestemming om met [minderjarige] naar Hongarije te verhuizen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is, op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (België), [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats formeel bij de moeder, maar verblijft sinds 26 februari 2021 feitelijk bij de vader in België.
3.1.1.
De moeder, de vader en [minderjarige] hebben (alleen) de Nederlandse nationaliteit.
3.2.
Bij beschikking van 8 juni 2021 (zaaknummer C/02/386065 / JE RK 21-1101) heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, het verzoek van de moeder om [minderjarige] voor de duur van één jaar onder toezicht te stellen, afgewezen.
3.3.
Bij beschikking van 8 juni 2021 (zaaknummer C/02/384296 FA RK 21-1692) heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de beschikking van die rechtbank van 20 juli 2017 gewijzigd en bepaald dat de moeder en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopiggerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
  • iedere week van dinsdag na school tot donderdag naar school;
  • eenmaal per twee weken van vrijdag na school tot maandag naar school;
  • gedurende een deel van de vakanties, nader in onderling overleg door de vader en de moeder te regelen;
met inachtneming van het bepaalde in rechtsoverweging 3.9.
3.3.1.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank verder de raad verzocht om een onderzoek in te stellen naar -kort gezegd- de hoofverblijfplaats van [minderjarige] en de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en daarover te rapporteren en te adviseren.
De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4.
Bij beschikking van 19 augustus 2021 (zaaknummer C/02/384296 FA RK 21-1692) heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, bepaald dat de moeder en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopiggerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
  • iedere week van dinsdag na school tot donderdag naar school, vanaf dinsdag 21 september 2021;
  • eenmaal per twee weken van vrijdag na school tot maandag naar school, vanaf vrijdag 27 augustus 2021, met dien verstande dat [minderjarige] dat weekend bij de moeder verblijft van vrijdag 15:00 uur tot maandag 10:00 uur, omdat zij nog schoolvakantie heeft;
  • gedurende een deel van de vakanties, nader in onderling overleg door de vader en de moeder te regelen;
met inachtneming van het bepaalde in en onder de
voorwaardenzoals opgenomen in rechtsoverweging 2.7 en 2.8.
De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden, in afwachting van het raadsrapport.
3.5.
Bij de bestreden beschikking (zaaknummer C/02/388944 / JE RK 21-1764) van 19 augustus 2021 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om [minderjarige] voor de duur van één jaar onder toezicht te stellen, afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen op de grond dat de moeder al een verzoek tot ondertoezichtstelling heeft ingediend bij de raad. De moeder en de vader hebben op de mondelinge behandeling van 7 juni 2021 afspraken kunnen maken over de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige] . Aan deze regeling wordt echter geen uitvoering gegeven. [minderjarige] heeft eenmalig van 15 juni 2021 tot en met 17 juni 2021 bij de moeder verbleven. Bovendien hebben er incidenten tussen de ouders plaatsgevonden waar [minderjarige] getuige van is geweest. De moeder heeft daarna contact gezocht met de raad en verzocht om het eerder ingenomen standpunt over de ondertoezichtstelling te heroverwegen. De raad heeft het verzoek tot heroverweging ten onrechte opgevat als een nieuw verzoek tot ondertoezichtstelling.
Verder heeft de rechtbank het verzoek tot ondertoezichtstelling ten onrechte afgewezen op de grond dat de rechtbank de raad heeft verzocht om onderzoek te doen naar een regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de rechtbank aan de raad in overweging heeft gegeven dit onderzoek uit te breiden naar een beschermingsonderzoek, indien de raad daartoe aanleiding ziet. Het onderzoek van de raad duurt echter te lang en de zorgen over [minderjarige] zijn te groot om nog maanden te wachten. De moeder heeft geen contact meer met [minderjarige] en wordt volledig verstoten uit het leven van [minderjarige] . Aanvankelijk bezocht [minderjarige] de moeder nog heimelijk, maar ook deze bezoeken zijn gestopt. Het lukt niet om het contact tussen de moeder en [minderjarige] weer op gang te krijgen. Verder blijft het onduidelijk waarom [minderjarige] niet meer bij de moeder wil wonen; het oorspronkelijke co-ouderschap verliep tot februari 2021 goed. Verder heeft de moeder naast de omgangsproblematiek nog andere zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . De gesprekken die [minderjarige] met de school-maatschappelijk werkster had, zijn beëindigd en de schoolmaatschappelijk werkster kan geen contact meer met [minderjarige] krijgen. Verder hebben meerdere instanties/personen zorgmeldingen over [minderjarige] gedaan bij Veilig Thuis. [minderjarige] bezocht ook haar huisarts niet toen zij gezondheidsklachten had. Bovendien heeft de moeder zorgen over de opvoeding van [minderjarige] bij de vader thuis. [minderjarige] maakt een verdrietige indruk en heeft geen vriendinnen meer. Tot slot kampt [minderjarige] met een loyaliteitsconflict omdat zij klem zit tussen de ouders.
De rechtbank heeft verder ten onrechte geoordeeld dat Veilig Thuis de zaak rond [minderjarige] kan monitoren als dat nodig is. De raad heeft geen vervolg gegeven aan de meldingen van Veilig Thuis van augustus en september 2021, althans deze meldingen hebben niet geleid tot een indiening van een verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
De rechtbank heeft verder ten onrechte vastgesteld dat het goed gaat met [minderjarige] , ook op school. Vanaf februari 2021 gaat het met [minderjarige] bergafwaarts op school.
De rechtbank heeft tot slot ten onrechte overwogen dat de slechte verstandhouding tussen de ouders geen reden is voor een ondertoezichtstelling van [minderjarige] . De moeder heeft hulpver-lening nodig om te communiceren met de vader en om met hem afspraken te kunnen maken over (het contact met) [minderjarige] .
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling -desgevraagd- verklaard dat de voorgenomen verhuizing van de vader met [minderjarige] naar Hongarije geen reden mag zijn om geen ondertoezichtstelling uit te spreken. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] moet er juist voor zorgen dat [minderjarige] -in het geval dat de rechtbank toestemming voor de verhuizing verleent- op gezette tijden naar Nederland komt om contact met de moeder te hebben. De ondertoezichtstelling blijft ook na de verhuizing van [minderjarige] naar Hongarije formeel in stand. Of de ondertoezichtstelling na de verhuizing feitelijk uitvoerbaar is, is een ander punt, dat de moeder niet kan overzien.
3.8.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft terecht het verzoek van de moeder tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] afgewezen. De vader weerspreekt dat het onderzoek door de raad te lang op zich laat wachten en dat de situatie rond [minderjarige] verslechtert. De vader heeft geen zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . Hij vindt het alleen zorgelijk dat zij geen contact met de moeder heeft. De vader heeft [minderjarige] altijd gestimuleerd om naar haar moeder te gaan volgens de door de rechtbank vastgestelde regeling. Dat dit vervolgens niet gebeurt, valt niet de vader niet te verwijten. De vader erkent dat hij hulpverlening kan gebruiken om het contact tussen [minderjarige] en de moeder te herstellen, maar een ondertoezichtstelling is niet nodig. Bij een eerdere ondertoezichtstelling van [minderjarige] werd er niet naar de vader en de moeder geluisterd. Welke hulpverlening er moet worden ingezet om het contactherstel te realiseren, weet de vader niet. De vader houdt [minderjarige] niet bij de moeder weg. [minderjarige] heeft niet plotseling in februari 2021 te kennen gegeven niet meer terug naar de moeder te willen. Dat had [minderjarige] al bijna een jaar eerder aan de vader en aan de moeder aangegeven. Met de moeder is geen enkel gesprek mogelijk over de wens van [minderjarige] om meer bij de vader te verblijven. De moeder beticht de vader van allerlei zaken en vertelt onwaarheden over de situatie bij de vader thuis. De vader heeft een stabiele relatie met zijn huidige partner. Het gaat goed met [minderjarige] . [minderjarige] kan zich bij de vader thuis vrijer bewegen en zij geniet van het gezinsleven bij de vader. Op school gaat het ook goed met [minderjarige] . Zij heeft onlangs de overstap gemaakt van kaderonderwijs naar de MAVO. De vader en de moeder moeten wel met elkaar gaan praten over een contactregeling en over de door de vader voorgenomen verhuizing naar Hongarije. De moeder wil niet met [minderjarige] praten over de huidige situatie en houdt zelfs telefonisch contact met [minderjarige] af. Zij neemt zelf ook geen contact met [minderjarige] op wanneer [minderjarige] bij de vader is. De vader heeft recent bij de rechtbank een verzoek ingediend tot het verlenen van vervangende toestemming voor verhuizing met [minderjarige] naar Hongarije. [minderjarige] heeft in die procedure bij de rechtbank verklaard heel graag met vader mee te willen naar Hongarije. De rechtbank heeft op de mondelinge behandeling beslist dat de raad met spoed een onderzoek gaat starten omtrent dit verzoek van de vader en ook omtrent de zorg- en contactregeling. De bevindingen van dit spoedonderzoek worden op de volgende mondelinge behandeling op 21 december 2021 besproken.
De vader verzoekt het hof de beslissing in deze zaak aan te houden, in afwachting van de beslissing van de rechtbank op het verzoek van de vader om vervangende toestemming voor de verhuizing.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling -desgevraagd- verklaard dat ook in het geval dat de rechtbank de vervangende toestemming om met [minderjarige] naar Hongarije niet verleent, hij waarschijnlijk toch met zijn gezin naar Hongarije verhuist omdat hij daar op 3 januari 2022 bij zijn nieuwe werkgever wordt verwacht. [minderjarige] kan in dat geval niet weer bij haar moeder gaan wonen zoals de raad ook in die procedure bij de rechtbank heeft verklaard. Mogelijk kan [minderjarige] dan bij grootouders vaderszijde worden ondergebracht, ook al is dat gelet op hun leeftijd en gezondheidsproblemen niet echt een goede optie.
3.9.
De raad merkt tijdens de mondelinge behandeling -samengevat - het volgende op.
De raad heeft het spoedonderzoek in de procedure bij de rechtbank over het verzoek van de vader om vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing naar Hongarije nog niet afgerond. Op grond van de stukken en het besprokene op de mondelinge behandeling in dit hoger beroep vindt de raad dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Beide ouders weten niet welke impact hun houding op [minderjarige] heeft. [minderjarige] zit klem tussen de ouders. De ondertoezichtstelling moet worden uitgesproken, maar wanneer [minderjarige] daadwerkelijk met de vader naar Hongarije verhuist en daar haar hoofdverblijfplaats krijgt, dan ontstaan er problemen met de praktische uitvoerbaarheid van de ondertoezichtstelling. Spoedhulpverlening vindt de raad in deze situatie het meest passend. Om spoedhulpverlening te kunnen realiseren zou het nodig zijn dat de rechtbank een voorlopige ondertoezichtstelling uitspreekt. De raad weet echter niet of de rechtbank daartoe zal overgaan, indien de raad daarom zou verzoeken. Verder vindt de raad het zorgelijk dat de vader nog niets heeft geregeld voor het geval de rechtbank de vervangende toestemming om met [minderjarige] te verhuizen niet verleent. [minderjarige] valt dan ‘tussen wal en schip’. Ook wanneer de rechtbank de vervangende toestemming wel verleent, vindt de raad het niet verstandig dat [minderjarige] -gelet op haar huidige verstandhouding met de moeder- naar Hongarije vertrekt. Het contact tussen de moeder en [minderjarige] moet met spoed worden hersteld.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.10.1.
Het hof dient in de eerste plaats te beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft omdat [minderjarige] sinds 26 februari 2021 feitelijk bij de vader in België woont.
3.10.2.
De rechtsmacht kan in deze zaak worden gebaseerd op artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 (de Verordening Brussel II-bis). Op grond van artikel 8, eerste lid, Brussel II-bis zijn ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
De vraag is dus in welk land [minderjarige] ten tijde van indiening van het inleidend verzoek van de moeder haar gewone verblijfplaats in de zin van artikel 8 Brussel II-bis had. Daarbij dient artikel 8 Brussel II-bis verordeningsautonoom te worden uitgelegd.
3.10.3.
De moeder heeft haar inleidend verzoek bij de rechtbank ingediend op 16 augustus 2021, terwijl [minderjarige] op dat moment feitelijk al bij de vader in België verbleef. Ten tijde van de indiening van het verzoek van de moeder had [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats echter officieel bij de moeder in Nederland. Zij staat nog steeds volgens de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres van de moeder in Nederland ingeschreven. Zij bezoekt de middelbare school in Nederland en haar sociale leven speelt zich in belangrijke mate in Nederland af. De vader heeft voorts tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij slechts 500 meter over de grens woont. Gelet op al die omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, stelt het hof vast dat zij ten tijde van het inleidend verzoek haar gewone verblijfplaats in Nederland had. Aan de Nederlandse rechter komt daarom rechtsmacht toe op grond van artikel 8 Brussel II-bis.
3.10.4.
Ingevolge het bepaalde in artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (Trb. 1997, 299) is Nederlands recht van toepassing.
Ontvankelijkheid van het verzoek
3.10.5.
Op grond van artikel 1:255 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie. Tevens zijn een ouder en degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt bevoegd tot het doen van het verzoek indien de raad voor de kinderbescherming niet tot indiening van het verzoek overgaat.
3.10.6.
Uit de bestreden beschikking volgt, wat ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep namens de raad is bevestigd, dat de raad geen aanleiding heeft gezien, ondanks het uitdrukkelijk verzoek van de moeder, om een verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen. Hieruit volgt dat de moeder ingevolge artikel 1:255 lid 2 BW bevoegd was tot het doen van een verzoek tot ondertoezichtstelling. Op grond hiervan is het hof met de rechtbank van oordeel dat de moeder ontvankelijk is in haar inleidend verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
3.10.7.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.10.8.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene op de mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat ten aanzien van [minderjarige] inmiddels geheel wordt voldaan aan de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling. Het hof is met de raad van oordeel dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Vast staat dat [minderjarige] door de langdurige ernstige strijd tussen de vader en de moeder klem zit, wat ook door hen wordt bevestigd. Verder staat vast dat [minderjarige] sinds 26 februari 2021 feitelijk bij de vader in België woont en zij vanaf dat moment aangeeft niet meer terug naar de moeder te willen. Een duidelijk aanwijsbare verklaring daarvoor ontbreekt echter. Ondanks dat de rechtbank in de beschikkingen van 8 juni 2021 en 19 augustus 2021 (zaaknummer C/02/384296 FA RK 21-1692) een voorlopige regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de moeder en [minderjarige] heeft vastgesteld, wordt deze regeling tot op heden niet nagekomen en is het contact tussen de moeder en [minderjarige] kort voor de zomervakantie volledig verbroken. De rechtbank ging er in de bestreden beschikking nog vanuit dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] , conform genoemde beschikking van 19 augustus 2021 zou worden hersteld. Dat is echter tot op heden niet gebeurd. Het is niet duidelijk geworden waarom [minderjarige] niet langer naar haar moeder toe wil gaan. De door [minderjarige] en de vader genoemde redenen (bijvoorbeeld dat de vader [minderjarige] beter kan helpen met haar huiswerk) lijken een dergelijke ingrijpende beslissing niet te verklaren. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [minderjarige] en de vader hebben verklaard dat de partner van de moeder een belangrijke reden vormde waarom [minderjarige] niet langer bij de moeder wilde verblijven. Hoewel de partner van de moeder inmiddels is overleden, heeft dat niet geleid tot een wijziging van het standpunt van [minderjarige] omtrent het contact met de moeder.
Daarbij komt dat [minderjarige] -naar het oordeel van het hof- ook op andere gebieden in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Zo volgt uit de stukken dat verschillende instanties en personen ook na de bestreden beschikking nog zorgmeldingen over [minderjarige] bij Veilig Thuis hebben gedaan. Verder wordt [minderjarige] niet langer door de schoolmaatschappelijk werkster begeleid en kan de schoolmaatschappelijk werkster geen contact meer met [minderjarige] krijgen. Tot slot heeft [minderjarige] tijdens het kindgesprek verklaard geen vriendinnen (meer) te hebben en zich eenzaam te voelen, wat haar verdrietig maakt.
3.10.9.
Tot slot maakt het hof zich ernstige zorgen over de door de vader voorgenomen verhuizing met [minderjarige] naar Hongarije omdat de vader hierbij niet (voldoende) heeft stilgestaan bij de gevolgen hiervan voor [minderjarige] . Op de mondelinge behandeling in hoger beroep is namelijk gebleken, wat de vader ook bevestigde, dat de vader niet heeft nagedacht over het scenario dat de rechtbank de vervangende toestemming niet verleent. De vader heeft verklaard waarschijnlijk ook in dat geval met zijn gezin -zonder [minderjarige] - naar Hongarije te verhuizen, waarbij de vader van mening is dat [minderjarige] in dat geval niet bij de moeder kan wonen. De vader heeft nog wel verklaard dat [minderjarige] mogelijk bij grootouders vaderszijde kan worden ondergebracht, maar hij heeft daarbij ook opgemerkt dat dit gelet op hun leeftijd en gezondheidsproblemen eigenlijk geen goede optie is. Verder heeft de vader, gelet op wat hij heeft gezegd tijdens de mondelinge behandeling, niet of onvoldoende stilgestaan bij de gevolgen van de verhuizing voor het contact met de moeder wanneer de rechtbank de toestemming wel verleent, des te meer omdat op dit moment ieder contact tussen [minderjarige] en de moeder ontbreekt.
Al die omstandigheden in onderlinge samenhang bezien maken dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsdreiging van [minderjarige] .
3.10.10.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene op de mondelinge behandeling verder van oordeel dat genoemde ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] niet binnen het vrijwillig kader kan worden weggenomen. Hoewel de vader heeft gesteld dat hij [minderjarige] stimuleert om het contact met de moeder te herstellen, heeft dit contactherstel tot op heden nog niet plaatsgevonden. De enkele stelling dat hij herhaaldelijk bij de moeder heeft aangedrongen op een gesprek over de (woon)situatie van [minderjarige] en het contact tussen de moeder en [minderjarige] , al dan niet in het bijzijn van de advocaten, is -naar het oordeel van het hof- onvoldoende om te concluderen dat de vader zich voldoende heeft ingespannen om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] af te wenden. Verder is niet gesteld of gebleken dat de vader hulpverlening heeft ingezet om het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] te realiseren. Voorts erkent de vader de overige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] niet, nu hij vindt dat het goed gaat met [minderjarige] . Ook de moeder is kennelijk niet in staat, al dan niet met hulpverlening, [minderjarige] ertoe te bewegen het contact met haar weer aan te gaan en de ontwikkelingsdreiging weg te nemen. Onder deze omstandigheden heeft het hof er dan ook geen vertrouwen in dat binnen het vrijwillig kader een onbelast contact tussen [minderjarige] en de moeder tot stand kan komen en (andere) voor [minderjarige] benodigde hulpverlening wordt ingezet. Daarom is het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling noodzakelijk.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de moeder om [minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling (GI) alsnog dient te worden toegewezen. Het hof zal deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zodat de gecertificeerde instelling (GI) de ondertoezichtstelling in het belang van [minderjarige] meteen ten uitvoer kan leggen. De GI kan met spoed de voor [minderjarige] noodzakelijke hulpverlening inzetten, des te meer omdat de raad ook op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard dat spoedhulpverlening in deze situatie het meest passend is.
3.12.
Uit het voorgaande vloeit voort dat geen aanleiding wordt gezien de beslissing in dit hoger beroep aan te houden in afwachting van een beslissing van de rechtbank op het verzoek om vervangende toestemming tot verhuizing met [minderjarige] naar Hongarije. De rechtbank zal in die procedure geheel zelfstandig en met inachtneming van alle beschikbare informatie en omstandigheden van dat moment een beslissing dienen te nemen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 augustus 2021 (zaaknummer C/02/388944 / JE RK 21-1764);
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog toe het inleidend verzoek van de moeder tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (België);
stelt [minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] , met ingang van 16 december 2021 tot 16 december 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.N.M. Antens en H. van Winkel en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2021 door mr. H. van Winkel in tegenwoordigheid van de griffier.