In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2013, bij de vader. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, die op 9 juni 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De moeder voerde aan dat zij haar leven weer op de rit had en dat de uithuisplaatsing een stap te ver was. De vader en de gecertificeerde instelling (GI) verweerden de claims van de moeder en stelden dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de ontwikkeling van de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 november 2021 zijn beide partijen gehoord, evenals vertegenwoordigers van de GI. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds de uithuisplaatsing bij de vader goed functioneert, naar school gaat en sociale contacten heeft. De moeder heeft echter niet aangetoond dat zij in staat is om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. Het hof oordeelde dat de uithuisplaatsing in het belang van de minderjarige is en bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd.