ECLI:NL:GHSHE:2021:3737

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
200.297.667_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging zorg- en opvoedingstaken na scheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de regeling voor de zorg- en opvoedingstaken van de kinderen is vastgesteld. De moeder verzoekt om wijziging van de zorgregeling, zodat de kinderen op vaste dagen bij de vader verblijven. De vader verzet zich tegen deze wijziging en stelt dat de huidige regeling goed functioneert en in het belang van de kinderen is. Tijdens de mondelinge behandeling is de Raad voor de Kinderbescherming gehoord, die adviseert om duidelijkheid te verschaffen aan beide ouders. Het hof overweegt dat er weliswaar gewijzigde omstandigheden zijn, maar dat deze niet relevant zijn voor een aanpassing van de zorgregeling. De huidige regeling is afgestemd op het werkrooster van de vader en biedt voldoende structuur voor de kinderen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 december 2021
Zaaknummer: 200.297.667/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/364609 / FA RK 20-5566
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.H.A. De Koning,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L. Stam.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 1].
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige 2].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: Zuidoost-Brabant, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof op 23 juli 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de kinderen met ingang van de datum van de in deze te wijzen beschikking eenmaal per veertien dagen bij de vader verblijven van vrijdag na school tot zondagavond 18.30 uur, waarbij de vader de kinderen op vrijdag uit school haalt en ze op zondagavond om 18.30 uur bij de moeder thuis afzet, alsmede dat de kinderen iedere week op een vaste doordeweekse dag bij de vader verblijven, waarbij de vader de kinderen van school ophaalt en hen om 18.30 uur bij de moeder afzet.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij het hof op 7 september 2021, heeft de vader verzocht primair de eerste grief van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren en de tweede grief af te wijzen en subsidiair beide grieven af te wijzen dan wel beide grieven ongegrond te verklaren.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 november 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. De Koning (beiden via een digitale beeldverbinding);
  • de vader, bijgestaan door mr. Stam;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben met elkaar samengewoond. Uit de relatie van partijen zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De vader heeft de kinderen erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
De relatie van partijen is geëindigd in 2018. Partijen hebben de gevolgen van het verbreken van hun relatie geregeld in een ouderschapsplan dat zij op 26 oktober 2018 hebben ondertekend. Bij beschikking van 11 december 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant bepaald dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van die beschikking.
3.3.
In voornoemd ouderschapsplan zijn partijen onder meer overeengekomen dat de kinderen het hoofdverblijf bij de moeder hebben. Ook zijn partijen een regeling inzake de verdeling van de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen overeengekomen, evenals een reguliere zorgregeling. De reguliere zorgregeling luidt als volgt:
“Vader werkt 6 dagen en is daarna 4 dagen vrij. De kinderen zijn 7 dagen bij moeder en 3 dagen bij vader (7 om 3). Vader haalt de kinderen op zijn eerste dag om 10.00 uur op bij moeder als deze dag in het weekend valt. Anders haalt vader de kinderen op van/na school. Moeder haalt op de laatste dag dat de kinderen bij vader zijn de kinderen om 18.30 uur bij hem op. Als deze laatste dag op een dinsdag of donderdag (sportdag) valt, brengt vader de kinderen om circa 19.15 uur na het sporten terug naar moeder.”
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 11 december 2018 en het daarin opgenomen ouderschapsplan ten aanzien van de verdeling van de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen gewijzigd, in die zin dat de regeling als volgt wordt aangevuld: de kinderen verblijven in de oneven jaren op Oudejaarsdag bij de moeder en op Nieuwjaarsdag bij de vader en de kinderen verblijven in de even jaren op Oudejaarsdag bij de vader en op Nieuwjaarsdag bij de moeder. Het verzoek van de moeder om de reguliere zorgregeling te wijzigen heeft de rechtbank afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
Volgens de moeder is er sprake van een relevante wijziging van omstandigheden. De reguliere zorgregeling was destijds bedoeld als proefregeling. Indien de kinderen zouden lijden onder de zorgregeling, zou de regeling worden aangepast. Inmiddels is gebleken dat de zorgregeling niet in het belang van de kinderen is en dat zij hier hinder van ondervinden. Het belang van de kinderen staat voor de moeder voorop. De kinderen, en met name [minderjarige 1], hebben structuur, rust en duidelijkheid nodig. De kinderen weten nu niet wanneer zij bij de vader zijn en wanneer bij de moeder. Ook haalt de vader de kinderen niet altijd zelf van school, terwijl hij die dag beschikbaar zou moeten zijn voor de kinderen. Het is erg verwarrend en daarom moet de regeling worden gewijzigd naar een zorgregeling waarbij de kinderen op vaste dagen naar de vader gaan. De moeder voert verder aan dat de vader werkzaam is in een andere functie bij zijn werkgever. Het stoort de moeder dat zij zich steeds moet aanpassen aan het werkrooster van de vader. Ten tijde van de relatie werkte de moeder niet, maar sinds kort heeft zij een baan voor 20 uur per week bij een cateringbedrijf voor scholen, feesten en partijen. In verband met de planning moet de moeder op haar werk haar beschikbaarheid voor de langere termijn doorgeven. Ook zal zij in de toekomst ongeveer één keer per maand een avond in het weekend worden ingepland om te werken.
3.7.
De vader betwist dat sprake is van een gewijzigde situatie. Het gaat goed met de kinderen en zij hebben geen last van de huidige reguliere zorgregeling. De kinderen weten wanneer zij bij de vader zijn en wanneer zij bij de moeder zijn. De vader bespreekt dit met de kinderen, maakt het voor hen inzichtelijk en ook bij school is dit bekend. Uit de oudergesprekken op school volgt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2], en met name [minderjarige 1], last hebben van de scheiding. De zorgregeling is echter in geen van deze gesprekken naar voren gekomen als obstakel. De vader haalt de kinderen van school, maar het kan voorkomen dat hij een keer een afspraak heeft staan, waardoor hij iemand anders vraagt de kinderen van school te halen. Net zoals de moeder dat ook doet. Voor [minderjarige 1] is plannen en structuur belangrijk en hierbij zullen partijen haar moeten begeleiden. Het belang van de kinderen staat voor de vader voorop. De vader voert verder aan dat hij nog steeds dezelfde functie heeft bij zijn werkgever en ook nog steeds in dezelfde ploegendienst werkt. Hij heeft de kans gekregen om zich binnen het bedrijf verder te ontwikkelen naar een andere functie, maar dat wil nog niet zeggen dat hij deze andere functie al heeft, laat staan dat dit een verandering van het ploegenschema of een wijziging van de situatie inhoudt. Zijn werkrooster staat voor een heel jaar vast en dit rooster kan de moeder raadplegen. De vader heeft aangeboden om de kinderen meer bij zich te hebben, maar dat wil de moeder niet. De moeder houdt vast aan vaste dagen, maar dat is in verband met het werk van de vader niet realiseerbaar. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vader verzocht om een onderzoek door de raad te gelasten naar de verschillende (on)mogelijkheden van de zorgregeling.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om duidelijkheid te verschaffen aan partijen. Dat is ook in het belang van de kinderen, want die hebben last van deze onenigheid. Beide ouders werken onregelmatig. De raad adviseert de kinderen wat langer bij de vader te laten verblijven, zodat de kinderen daar meer kunnen landen en het wellicht ook de moeder wat meer lucht geeft.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen de beslissing tot afwijzing van het verzoek van de moeder om de reguliere zorgregeling te wijzigen.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
3.9.3.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.4.
Voor het hof staat vast dat zowel in de situatie van de moeder als in de situatie van de vader sprake is van gewijzigde omstandigheden, al dan niet door tijdsverloop. De omstandigheden zijn echter niet zodanig gewijzigd dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden en de in 2018 overeengekomen reguliere zorgregeling, waar tot op heden uitvoering aan wordt gegeven, aanpassing behoeft. De reguliere zorgregeling is destijds afgestemd op het werkrooster van de vader. De vader is nog steeds werkzaam bij dezelfde werkgever en in dezelfde ploegendienst. De moeder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de regeling niet (langer) in het belang is van de kinderen en dat zij hier hinder van ondervinden. Voor het hof staat niet vast dat de problematiek rondom [minderjarige 1] wordt veroorzaakt door de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Partijen zijn het er over eens dat [minderjarige 1] op dit moment behoefte heeft aan structuur en duidelijkheid. Hoewel de huidige zorgregeling ingewikkeld is, betekent dit niet dat er geen structuur en duidelijkheid is. Het rooster van de vader heeft immers steeds dezelfde structuur en is al voor een heel jaar bekend. Als ouders hebben partijen de taak om de regeling voor de kinderen inzichtelijk te maken, hetgeen de ouders overigens kennelijk ook al doen terwijl ook de school hiermee bekend is.
3.9.5.
Het werkrooster van de vader is bij de overeengekomen zorgregeling leidend (geweest) en het hof begrijpt dat dit veel vraagt van de moeder. Ten tijde van de relatie was de moeder thuis en verzorgde zij de (opvang voor de) kinderen, maar nu zij 20 uur per week gaat werken is de situatie knellender geworden. Beide partijen hebben nu te maken met een werkrooster en onregelmatige werktijden. Dit betekent echter niet dat de ene ouder van de andere ouder kan eisen dat er in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaste dagen gaan gelden, te meer nu het hof alleszins aanneemt dat de vader zijn werkrooster niet kan aanpassen en hij bij een zorgregeling op vaste dagen de kinderen veel minder zou zien. Het is bovendien niet gebleken dat het in het belang van de kinderen is, dat zij hun vader op minder dagen gaan zien. Het kan voorkomen dat de moeder op haar werkdagen soms opvang zal moeten regelen voor de kinderen, zoals de vader dat op zijn dagen ook soms zal moeten doen. Het is daarom in ieders belang dat partijen in overleg gaan en blijven met elkaar over de verdeling van de zorgtaken en dat zij samen de verantwoordelijkheid nemen voor de opvang van hun kinderen, ook in het geval van ziekte.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en het verzoek van de moeder afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
11 mei 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en E.M.C. Dumoulin en is op 16 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.