ECLI:NL:GHSHE:2021:3735

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
200.296.218_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toewijzing aan vader in het belang van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun vijfjarige zoontje. De moeder, die functioneert op het denkniveau van een 6 à 7-jarige, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant om het gezamenlijk gezag te beëindigen en het gezag voortaan alleen aan de vader toe te kennen. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat zij in staat is om gezamenlijk gezag uit te oefenen en dat de hulpverlening niet adequaat is geweest. De vader heeft echter betoogd dat de moeder niet in staat is om in het belang van hun kind beslissingen te nemen en dat de situatie sinds de beslissing van de rechtbank is verbeterd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 november 2021 heeft de raad voor de kinderbescherming geadviseerd om de beslissing van de rechtbank te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks haar goede intenties, niet in staat is om zelfstandig voor het kind te zorgen en dat haar intellectuele beperking permanent is. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van het kind noodzakelijk is dat de vader alleen het gezag over hem heeft, zodat er snel en adequaat beslissingen genomen kunnen worden. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft de overige verzoeken van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 december 2021
Zaaknummer: 200.296.218/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/359827 / FA RK 20-2870-2
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Yigitdol,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.M.C. Broers.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort
De moeder is het er niet mee eens dat de rechtbank het gezamenlijk gezag van partijen heeft beëindigd en dat de moeder hierdoor niet meer het ouderlijk gezag heeft over haar zoontje [minderjarige] (5 jaar oud).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 juni 2021, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de moeder met de uitoefening van het gezamenlijk gezag wordt belast over [minderjarige] , althans wordt verzocht een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 augustus 2021, heeft de vader verzocht het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 november 2021. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, gehoord.
Namens de raad is mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] verschenen.
Het hof heeft aan de heer [betrokkene] ( [instantie] ) bijzondere toestemming verleend om de mondelinge behandeling bij te wonen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 23 april 2021;
- de brieven van de raad aan de rechtbank van 18 januari 2021 en 16 april 2021, ingekomen ter griffie op 6 juli 2021;
- de brief van de raad van 8 juli 2021;
- het e-mailbericht van de GI van 10 september 2021 waarin de GI aangeeft niet meer bij de zaak betrokken te zijn.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens die relatie is geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
De ouders oefenden gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] woont sinds april 2018 bij de vader. De moeder en [minderjarige] hebben één keer in de maand begeleid contact met elkaar op zaterdag van 09.00 uur tot 13.00 uur.
[minderjarige] heeft van 8 februari 2018 tot 8 november 2020 onder toezicht gestaan van de GI.
3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, op verzoek van de vader het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] beëindigd en bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de vader alleen toekomt.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, voert zij – samengevat – het volgende aan:
Partijen zijn in staat om samen het gezamenlijk gezag uit te oefenen. Zij hebben in 2020 samen een school uitgekozen voor [minderjarige] . De hulpverlening verdient geen schoonheidsprijs. Er is te weinig ingespeeld op de culturele achtergrond van de moeder. Er had een multidisciplinair traject ingezet moeten worden om de communicatie te bevorderen en ervoor te zorgen dat de moeder zich begrepen voelt. De raad heeft teveel ingehaakt op de omgangsregeling. Het raadsrapport geeft geen representatieve weergave van hoe de moeder het gezag uitoefent. De raad heeft hypothetische vragen aan de moeder gesteld zonder verdere context. Het is logisch dat de moeder niet zonder meer haar toestemming geeft voor een verhuizing. Indien dit in het belang van [minderjarige] is, zal de moeder haar medewerking wel degelijk verlenen. De toestemming is afhankelijk van het onderwerp en wat er precies aan de hand is en wat in het belang van [minderjarige] is.
De raad baseert haar advies op situaties die zich in het verleden hebben voorgedaan, gebaseerd op bronnen uit het verleden, zoals inzake de identiteitskaart en de MRSA-bacterie. Toen was de moeder nog onder behandeling bij de psychiater en had psychische problemen. De behandeling van de moeder bij OPSY GGZE is inmiddels beëindigd (brief 13 juli 2020). De psycholoog spreekt van een huidige stabiele situatie en van depressieve klachten die volledig in remissie zijn. De medicatie die de moeder in moest nemen, is inmiddels afgebouwd. De moeder dient nu de kans te krijgen om in een gezonde toestand het gezamenlijk gezag uit te oefenen over [minderjarige] .
De moeder heeft hulp van [betrokkene] van [instantie] ; zij spreekt hem dagelijks.
Met de juiste hulp zijn er mogelijkheden om invulling te blijven geven aan het gezamenlijk gezag.
3.4.
De vader voert in zijn verweerschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft een juiste beslissing genomen. Van falende hulpverlening is geen sprake. De hulpverlening is al jarenlang nauw bij de moeder betrokken. De moeder frustreerde de aanvraag van een identiteitskaart voor [minderjarige] en zij weigerde zich te laten testen op de aanwezigheid van de MRSA-bacterie. De moeder heeft aangegeven dat zij opnieuw niet zou tekenen voor een identiteitskaart en zij heeft kenbaar gemaakt dat zij niet zal instemmen met een weekje vakantie en ook niet met een verhuizing.
De raad heeft de moeder gesproken in januari 2021, zes maanden nadat de psychische behandeling bij OPSY GGZE is beëindigd. De moeder heeft in die zes maanden (en in de periode daarvoor) voldoende kansen gehad om te laten zien dat zij in staat is om het ouderlijk gezag gezamenlijk uit te oefenen. Uit het gesprek tussen de moeder en de raad leidt de vader af dat de moeder daartoe niet in staat is. Door niet mee te willen werken aan een identiteitskaart, vakantie of medische behandeling, zonder goede reden, laat de moeder zien dat zij niet in staat is om het belang van [minderjarige] voorop te stellen. De kans is groot dat de moeder in de toekomst haar toestemming zal weigeren voor een door de vader gewenste vakantie. Het feit dat partijen in het verleden samen een school zouden hebben gekozen voor [minderjarige] , hetgeen overigens geen goede weergave is van de manier waarop dit is gegaan, doet niets af aan de uitlatingen van de moeder tegenover de raadsonderzoeker dat zij niet genegen is om toestemming te geven in gezagskwesties.
Sinds de beslissing van de rechtbank is er rust. Deze situatie is bestendig voor de toekomst. Het is voor de vader makkelijker om zaken voor [minderjarige] regelen. De vader heeft overleg gehad met [instantie] , omdat het hem niet lukte om de moeder bepaalde zaken uit te leggen. De moeder begreep het niet. [instantie] neemt dit nu van de vader over en probeert de moeder in zeer eenvoudige taal uit te leggen wat er speelt rondom [minderjarige] . De strijd is nu weg en dat heeft een gunstig effect op de gemoedstoestand van de vader en daarmee ook op [minderjarige] .
Het gaat de laatste tijd best goed met [minderjarige] . Hij was eerst erg bang, maar sinds kort durft hij alleen de school in. De vader en de school zijn aangenaam verrast door deze positieve ontwikkeling.
3.5.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof geadviseerd om de beslissing van de rechtbank te bekrachtigen. Het IQ van de moeder is onderzocht; zij functioneert op het niveau van een 6 à 7-jarige en zij is daarom erg op zichzelf gericht. Dat is hoe zij opereert en handelt naar [minderjarige] . De beperkingen en onmogelijkheden van de moeder zijn van structurele aard. Voor de moeder zelf is met de juiste hulpverlening inderdaad nog winst te behalen, maar daarmee is zij nog steeds niet in staat om voor [minderjarige] beslissingen te kunnen nemen. Op dat punt gaat de moeder niet komen.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of;
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.6.2.
Het uitgangspunt van de wet is dat ouders, ook na beëindiging van hun relatie, het gezamenlijk gezag behouden en dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat die situatie zich hier voordoet en overweegt daartoe het volgende.
3.6.3.
De vijfjarige [minderjarige] is een kwetsbaar jongetje dat al veel heeft meegemaakt. Hij heeft een beperkte intelligentie (gemiddeld IQ 79) en het vereist een speciale aanpak om aan te sluiten bij zijn behoeftes. De moeder is verstandelijk beperkt en heeft het denkniveau van een 6 à 7-jarige. Zij is niet in staat om zelfstandig voor [minderjarige] te zorgen. In februari 2018 is de moeder begeleid gaan wonen bij [instantie] en is [minderjarige] bij de vader gaan wonen. De omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] vindt onder begeleiding plaats.
De moeder wordt intensief (dagelijks) begeleid door [instantie] . Het is te prijzen dat de moeder de vrijwillige hulp van [instantie] accepteert. Voor gezamenlijk gezag is echter nodig dat er voor [minderjarige] , zonder onnodige vertraging, gezagsbeslissingen kunnen worden genomen. De moeder kan dit, ondanks haar wellicht goede intentie, niet waarmaken. [instantie] heeft de moeder op aangepast niveau uitgelegd wat er in het verslag van het psychologisch onderzoeksrapport van [minderjarige] staat dat in de zomer van 2021 bij hem is afgenomen door KinderExpertiseCentrum Brabant. De moeder is niet in staat om zelf de inhoud van een dergelijk rapport tot zich te nemen en zij begreep de uitleg van de vader evenmin. De moeder heeft al meerdere schriftelijke aanwijzingen gehad (december 2018, juni 2019 en oktober 2019) in verband met de omgang met [minderjarige] , het verkrijgen van een identiteitskaart en het laten testen op de aanwezigheid van de MSRA-bacterie. In een gesprek met de raad heeft de moeder haar toestemming voor een vakantie van [minderjarige] met de vader geweigerd omdat als zij niet met [minderjarige] op vakantie mag, de vader dat ook niet mag. Ook daaruit blijkt dat de moeder niet in staat is om in te zien wat in het belang van [minderjarige] is. De moeder zet zichzelf voorop en redeneert volledig uit zichzelf. Dat is kenmerkend voor haar denkniveau en maakt dat zij niet op verantwoorde wijze invulling kan geven aan haar ouderlijk gezag. Het valt niet te verwachten dat de moeder in de nabije toekomst wel in staat zal zijn om de verantwoordelijkheid te dragen die het ouderlijk gezag met zich brengt. Haar intellectuele beperking is permanent en zal niet voorbij gaan. [minderjarige] is erbij gebaat als er rondom hem voortvarend beslissingen kunnen worden genomen. Het is daarom in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de vader voortaan alleen het gezag over hem heeft.
3.6.4.
Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking. Al het overige dat de moeder aanvoert, kan niet tot een ander oordeel leiden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin, A.J.F. Manders en is op 16 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van Horst, griffier.