ECLI:NL:GHSHE:2021:3721

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
200.295.581_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onrechtmatige daad en energieverbruik tussen ex-echtgenoten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen haar ex-man met betrekking tot onrechtmatige daad en energieverbruik. De vrouw, appellante, heeft een vordering ingesteld tegen de man, geïntimeerde, met betrekking tot schulden aan de energiemaatschappij Enexis en Essent, die zij stelt te hebben gemaakt door illegale aanpassingen aan de meterkast door de man. De rechtbank Oost-Brabant had eerder de vorderingen van de vrouw afgewezen, omdat zij deze onvoldoende had onderbouwd. De vrouw vorderde onder andere een bedrag van € 5.501,80 van Enexis en € 15.070,01 van Essent, alsook een verklaring voor recht dat deze schulden voor rekening van de man komen. Het hof heeft de grieven van de vrouw besproken, maar oordeelde dat zij niet aan haar stelplicht had voldaan. De vrouw kon niet aantonen dat de man onrechtmatig had gehandeld door aan de meterkast te rommelen, en de hoge energiekosten konden niet aan hem worden toegerekend. De vordering van de vrouw werd afgewezen, en het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.295.581/01
arrest van 14 december 2021
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. R.J. Laatsman te Oss,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. L.G.P.A. van Putten-van den Heuvel te Oss,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 februari 2021 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 2 december 2020 en 10 februari 2021, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/352707 / HA ZA 19-743)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het gaat in deze zaak om schulden van de vrouw aan de energiemaatschappij en de beheerder van het energienet.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel hoger beroep met één productie;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep tevens houdende vermeerdering c.q. wijziging van eis in principaal hoger beroep met één productie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Partijen zijn, na het maken van huwelijkse voorwaarden, op 20 maart 2009 met elkaar gehuwd. Deze huwelijkse voorwaarden houden in dat partijen zijn gehuwd buiten elke gemeenschap van goederen (art. 2) en in hun onderlinge verhouding sprake is van een draagplicht naar evenredigheid van hun inkomen voor de kosten van de huishouding (art. 3 lid 1 in verbinding met art. 1 onder b). De rechtbank Oost-Brabant heeft bij beschikking van 1 juli 2014 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Op 23 oktober 2014 is de echtscheidings-beschikking ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
o [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2004, te [geboorteplaats] ;
o [minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2004, te [geboorteplaats] .
Tijdens het huwelijk hebben partijen samengewoond in de woning aan de [adres 1] te ( [postcode] ) [woonplaats] (hierna: de woning). De man was en is nog steeds eigenaar van deze woning en het perceel waarop de woning zich bevindt. Op dit adres bevinden zich ook twee appartementen. De man is eveneens eigenaar van het naastgelegen perceel en de zich daarop bevindende onroerende zaak, een loods, gelegen aan de [adres 2] te ( [postcode] ) [woonplaats] .
Na de echtscheiding is de vrouw is de vrouw in de woning blijven wonen. Zij heeft de woning eind september 2015 verlaten.
De procedure bij de rechtbank
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert de vrouw samengevat, en voor zover in hoger beroep van belang:
veroordeling van de man tot uitbetaling aan haar van primair € 5.501,80 en subsidiair de helft daarvan, ter zake van een schuld aan Enexis;
veroordeling van de man tot uitbetaling aan haar van primair € 15.070,01 en subsidiair de helft daarvan, ter zake van een schuld aan Essent;
veroordeling van de man tot betaling van € 13.500,-- aan haar ten behoeve van de spaarrekening van de kinderen;
een verklaring voor recht dat de schulden aan Enexis en Essent geheel dan wel gedeeltelijk voor rekening van de man komen, alsmede een verklaring voor recht dat de man verplicht wordt tot voldoening van € 13.500,-- aan de kinderen;
veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft de vrouw, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De man heeft op illegale wijze vanuit de meterkast in de woning elektriciteits- en gasleidingen doorgetrokken naar de twee appartementen en naar de loods. Die appartementen en loods heeft de man verhuurd aan derden.
Enexis heeft op enig moment geconstateerd dat er illegaal met de meterkast in de woning is gerommeld. In verband daarmee heeft Enexis een bedrag van € 5.501,80 bij de vrouw in rekening gebracht. De vrouw heeft dat bedrag aan Enexis betaald. Zij heeft nu een regresvordering op de man.
Verder heeft zij twee jaarafrekeningen ontvangen van Essent, waaruit volgt dat zij € 15.070,01 aan Essent moet bijbetalen. De vrouw stelt dat zij over de periode waar deze afrekeningen op zien, haar eigen energieverbruik in de woning met de door haar betaalde maandelijkse voorschotten al volledig heeft voldaan. De nog te betalen bedragen uit de jaarafrekeningen hangen samen met zogenoemd oververbruik van energie. Dis is volledig veroorzaakt door het energieverbruik in de appartementen en de loods. Dat energieverbruik werd ten onrechte geregistreerd op de energiemeter van de vrouw.
Ten slotte heeft de man enkele jaren voor de echtscheiding de spaarrekening van de kinderen van partijen beëindigd. Hij heeft het saldo van ongeveer € 13.500,- opgenomen en gebruikt voor de aflossing van een hypotheekschuld. De kinderen moeten dit bedrag van de man terugkrijgen.
3.2.3.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het
tussenvonnis van 12 februari 2020heeft de rechtbank een mondelinge behandeling gelast. Deze mondelinge behandeling heeft (via Skype) plaatsgevonden op 11 september 2020. Van deze mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
3.2.5.
In het
tussenvonnis van 2 december 2020heeft de rechtbank geoordeeld dat:
de vrouw de schuld aan Enexis onvoldoende heeft onderbouwd en haar vordering sub 1 en sub 4 daarom zullen worden afgewezen;
de vordering sub 2 (schuld aan Essent) ook moet worden afgewezen;
partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het spaarsaldo van de kinderen en de daaraan door de vrouw verbonden vordering.
3.2.6.
In het
eindvonnis van 10 februari 2021heeft de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering sub 3 (spaarsaldo kinderen) en haar overige vorderingen afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten, vanwege de relatie tussen partijen, gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De procedure bij het hof
3.3.1.
De
vrouwheeft tijdig hoger beroep ingesteld. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden vonnissen en, opnieuw rechtdoende voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
veroordeling van de man tot uitbetaling aan haar vanwege de schuld aan Enexis, primair een bedrag van € 5.501,80, subsidiair de helft daarvan dan wel een door het hof te bepalen bedrag, ter zake van een schuld aan Enexis;
veroordeling van de man tot uitbetaling aan haar vanwege de schuld aan Essent, primair een bedrag van € 15.070,01, subsidiair de helft daarvan dan wel een door het hof te bepalen bedrag;
het geven van een verklaring voor recht dat de schulden aan Enexis en Essent geheel dan wel gedeeltelijk voor rekening van de man komen, alsmede een verklaring voor recht dat de man verplicht wordt tot voldoening van € 13.500,-- aan de kinderen;
veroordeling van de man in de kosten van de procedure in beide instanties, te vermeerderen met de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest, en voor het geval voldoening van de nakosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
De vrouw heeft hiertoe twee grieven aangevoerd. De grieven gaan over:
  • de schuld aan Enexis (grief 1);
  • de schuld aan Essent (grief 2).
De vrouw heeft aangeboden (in ieder geval) de volgende stellingen te bewijzen:
dat de man door middel van een door hem ingeschakelde monteur aan de meterkasten heeft geknoeid, dan wel dat hij hier zelf aan heeft geknoeid;
dat de meterkast zich bevond in het appartement;
dat de verbruikte energie bovenmatig is;
at er aansluitingen zijn geweest of gekoppeld aan de echtelijke woning, waardoor de vrouw (een gedeelte van) de energie heeft betaald aan de man.
3.3.2.
De
manheeft de grieven weersproken. Hij heeft in het principaal hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing van haar vorderingen en tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar vorderingen.
De man heeft tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. Hij heeft in incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis uitsluitend voor wat betreft de compensatie van de proceskosten en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, tot veroordeling van de vrouw in de proceskosten in hoger beroep.
De man heeft hiertoe één grief aangevoerd. Deze grief richt zich tegen de compensatie van de proceskosten door de rechtbank.
3.4.
Het hof zal thans de grieven bespreken
Schuld aan Enexis (grief 1 van de vrouw)
3.4.1.
De eerste grief van de vrouw richt zich tegen de overweging van de rechtbank dat zij haar vordering vanwege de schuld aan Enexis onvoldoende heeft onderbouwd en deze daarom is afgewezen (rov. 4.1 tot en met 4.5 van het vonnis van 2 december 2010). Zij heeft haar grief als volgt toegelicht.
De man heeft illegaal met de meterkast “op nummer [adres 1] ” gerommeld. Hierdoor is de vrouw aangesproken door Enexis tot betaling van een bedrag van € 5.501,80. Zij heeft haar vordering terzake, anders dan de rechtbank overwoog, wél voldoende onderbouwd. Zij wijst daartoe op het volgende bewijsmiddel.
In prod. 12 bij dagvaarding eerste aanleg (een brief van Enexis van 26 mei 2014 is vermeld dat, tijdens een controle van de aanwezige aansluitingen en installatie van Enexis op het perceel [adres 1] , is vastgesteld dat schade is toegebracht aan Enexis. Het bleek dat de meetinrichting dusdanig was gemanipuleerd waardoor de juiste hoeveelheid energieverbruik niet meer kon worden afgelezen.
Enexis heeft de vrouw in haar hoedanigheid van contractuele wederpartij aansprakelijk gesteld voor de door Enexis geleden schade. De vrouw kan echter zelf onmogelijk aan de meterkast hebben gerommeld omdat zij niet handig is. De man heef er belang bij wel te rommelen aan de installaties. “Hij heeft immers de installaties aangesloten op andere huizen. Het verband tussen het (vastgestelde) gerommel aan de installaties en de hoge rekeningen ligt voor de hand.” De man heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij illegale aanpassingen heeft verricht in de meterkast. Hij heeft geen plausibele verklaring gegeven voor het grote verschil in kosten.
3.4.2.
De
manheeft de grief weersproken.
In de procedure bij de rechtbank heeft de vrouw gebruik gemaakt van dubieuze producties (randnrs. 5 en 6 mva). Ook uit haar stellingen in hoger beroep blijkt niet dat de man met de installatie zou hebben “gerommeld”. De meterkast bevond zich in de woning (prod. 1 bij mva). Dat blijkt ook uit de rekening van [betrokkene] (prod.13 bij dagvaarding rechtbank). De man kon niet bij de meterkast. De voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant heeft bij vonnis van 17 september 2015 (zaaknummer C/01/297765 / KG ZA 15-525) hem, op straffe van een dwangsom, verboden de woning, dan wel het bijbehorende perceel, te betreden. De vrouw heeft vervolgens de sloten van de woning vervangen. Hij had overigens ook geen belang om te “rommelen” aan de installatie omdat hij sinds 20 maart 2012 geen contract meer had met Essent en dus ook geen voordeel zou kunnen genieten van de resultaten van het “gerommel”.
3.4.3.
Het
hofoverweegt als volgt.
Het hof begrijpt de grief van de vrouw aldus dat zij stelt dat de man door zijn “gerommel aan de meterkast” onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en daarom schadeplichtig jegens haar is. Die schade wordt gevormd door de factuur van Enexis.
Krachtens het bepaalde in art. 150 Rv rust de stelplicht (en indien daaraan is voldaan en de stellingen genoegzaam zijn betwist, ook de bewijslast) van het onrechtmatig handelen door de man en de daaruit voortgevloeide schade, op de vrouw. Het hof is van oordeel dat de vrouw niet aan die stelplicht heeft voldaan en overweegt daartoe als volgt.
In hoger beroep doet de vrouw (uitsluitend) een beroep op een brief van Enexis van 26 mei 2014 (prod. 12 dagvaarding rechtbank). In deze brief (waarover de rechtbank overigens vaststelde dat slechts de eerste pagina van die brief door de vrouw is overgelegd) is het volgende vermeld:
“Een medewerker van Enexis B.V. heeft op 24 april 2014 het perceel [adres 1] te [woonplaats] bezocht en de daar aanwezige aansluiting(en) en installatie(s) van Enexis gecontroleerd.
Hierdoor is aan Enexis B.V. schade toegebracht welke bestaat uit kosten die wij moeten maken voor het herstellen van de installatie en kosten welke bestaan uit het afnemen van energie buiten de meetinrichting om, of dat de meetinrichting dusdanig was gemanipuleerd dat de juiste hoeveelheid niet meer af te lezen was. Hierbij stellen wij u als contractant aansprakelijk voor de door ons geleden schade en wij zullen daarvan aangifte doen bij de politie.”
Volgens de vrouw kan op basis van deze brief worden vastgesteld dat de man de schade aan de meetinrichting heeft veroorzaakt door “gerommel”. Zonder nadere toelichting, die zowel in hoger beroep als ook in eerste aanleg bij de rechtbank ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat de door Enexis geconstateerde schade aan de man kan worden toegerekend (onduidelijk is welke schade Enexis precies heeft aangetroffen en welke rol de man hierbij heet gespeeld) en de man – zo begrijpt het hof de vordering van de vrouw – jegens haar uit hoofde van een onrechtmatige daad schadeplichtig is ter grootte van de omvang van de factuur van Enexis (€ 5.501,80). Ook de op geen enkele wijze onderbouwde stellingen van de vrouw dat i) de man belang had bij het “gerommel” – waarvan overigens niet is toegelicht welk belang dat is en ook de man gemotiveerd heeft besproken dat hij hierbij enig belang zou hebben en ii) zij niet handig is (en dus geen aanpassingen aan de meterkast heeft kunnen aanbrengen, treffen geen doel. De eerste grief faalt dus.
Schuld aan Essent (grief 2 van de vrouw)
3.5.1.
De
vrouwbetoogt met haar tweede grief dat de rechtbank ten onrechte haar vordering op de man inzake de schuld aan Essent heeft afgewezen (rov. 4.6 tot en met 4.8 vonnis 2 december 2020). Zij heeft haar grief als volgt toegelicht.
De man heeft gerommeld aan de installaties. Op 20 maart 2012 heeft de man zijn contract met Essent voor het leveringsadres [adres 1] beëindigd. Op 30 maart 2012 heeft de vrouw zich bij Essent als contractant voor dit adres aangemeld. Zij heeft twee jaarafrekeningen ontvangen. Deze jaarafrekeningen hebben betrekking op het energieverbruik in de periode vanaf 2 april 2012. Het gaat om de volgende jaarafrekeningen:
  • 21 juni 2013 voor de periode 2012/2013, € 5.170,-- (prod. 10 dagvaarding rechtbank);
  • 29 augustus 2014 voor de periode 2013/2014, € 9.900,-- (prod. 9 dagvaarding rechtbank).
De man is verplicht tot betaling van de “openstaande vorderingen” om de volgende redenen. Allereerst is sprake van overmatig energieverbruik. Dit is veroorzaakt door het energieverbruik in de loods en/of de appartementen. De loods en appartementen behoren niet in eigendom toe aan de vrouw. Ten tweede zijn door de man illegale aanpassingen aan de meterkast aangebracht (de vrouw kon niet bij de meterkast) die deze hoge energierekeningen hebben veroorzaakt. Het is onrechtmatig om te rommelen met de meterkast. Hierdoor is schade toegebracht aan de vrouw.
3.5.2.
De
manheeft de grief weersproken. Hij is nimmer verantwoordelijk geweest voor de facturen van Essent. Hij hoeft voor de hoogte van de facturen dan ook geen verklaring of toelichting te geven. Hij heeft in eerste aanleg betwist dat sprake is van oververbruik veroorzaakt door het energieverbruik in de appartementen en/of de loods.
3.5.3.
Het
hofoverweegt als volgt.
Het hof begrijpt de grief van de vrouw aldus dat zij stelt dat de man door zijn “gerommel aan de meterkast” en het “overmatig energieverbruik in de appartementen en loods” onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en daarom schadeplichtig jegens haar is. Die schade wordt gevormd door de factuur van Essent.
Krachtens het bepaalde in art. 150 Rv rust de stelplicht (en indien daaraan is voldaan en de stellingen genoegzaam zijn betwist, ook de bewijslast) van het onrechtmatig handelen door de man en de daaruit voortgevloeide schade, op de vrouw. Het hof is van oordeel dat de vrouw niet aan die stelplicht heeft voldaan en overweegt daartoe als volgt.
Op basis van de (niet met bewijsstukken onderbouwde) stellingen van de vrouw kan op geen enkele wijze worden vastgesteld dat juist de man heeft “gerommeld” met de meterkast. Dat de vrouw geen toegang had tot de plek waar de meterkast hing en de man als eigenaar wel, evenals dat de vrouw in tegenstelling tot de man van elektriciteitszaken geen verstand had, wat daar overigens ook van zij, kunnen hier niet aan afdoen. Enkele vermoedens of aannames daartoe zijn volstrekt onvoldoende om dit te kunnen vaststellen. Deze stellingen van de vrouw kunnen dus niet dienen ter onderbouwing van haar vordering.
Overigens heeft te gelden, zoals ook de rechtbank terecht en op goede gronden overwoog, dat zelfs als wordt aangenomen dat de facturen betrekking hebben op het energieverbruik in de appartementen en/of de loods, die enkele omstandigheid onvoldoende is om een vorderingsrecht van de vrouw op de man uit hoofde van onrechtmatige daad of anderszins, te kunnen aannemen. Ook grief 2 faalt daarom.
Bewijsaanbod
3.6.
Nu de vrouw niet heeft voldaan aan de op haar rustende stelplicht, komt het hof niet toe aan haar bewijsaanbod. Dit bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
Saldo bankrekening kinderen
3.7.
Het
hofstelt vast dat de vrouw weliswaar vernietiging van de bestreden vonnissen heeft gevorderd voor wat betreft het saldo van de bankrekening van de kinderen, maar tegen het oordeel van de rechtbank op dit punt geen grief heeft gericht. De vrouw heeft dit overigens ook uitdrukkelijk in haar memorie van grieven in incidenteel hoger beroep ook verklaard (“Er is immers niet gegriefd tegen de spaarrekening”). Dit betekent dat het bestreden vonnis voor wat betreft de bankrekening van de kinderen zal worden bekrachtigd. De vordering van de vrouw in hoger beroep sub iii voor wat betreft de verklaring voor recht dat de man verplicht wordt tot voldoening van € 13.500,-- aan de kinderen, zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten (grief 1 van de man)
3.8.1.
De grief van de
manricht zich tegen de compensatie van de proceskosten (in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt) door de rechtbank. Ter toelichting op zijn grief, voert de man het volgende aan.
De vrouw heeft zodanig onzorgvuldig geprocedeerd (onduidelijk is of sprake is van een grief voor wat betreft het spaarsaldo van de kinderen, de vrouw heeft vreemde bewijsstukken in het geding gebracht of juist geen bewijsstukken terwijl daar uitdrukkelijk om was verzocht) dat een proceskostenveroordeling gerechtvaardigd is. In hoger beroep is niets nieuws aangevoerd en zijn ook niet de bewijsstukken overgelegd waarom de rechtbank reeds nadrukkelijk had verzocht. De vrouw heeft nodeloos geprocedeerd, haar vordering onvoldoende onderbouwd en de man volstrekt ten onrechte in rechte betrokken.
3.8.2.
Volgens de
vrouwis geen sprake van onzorgvuldig procederen. De man heeft zelf talloze procedures tegen haar geëntameerd. De verwijzing naar de twee uitspraken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is niet ter zake doende. De man heeft nodeloos incidenteel hoger beroep ingesteld. Hij moet daarom worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties.
3.8.3.
Het
hofzal met toepassing van art. 237 jo. art. 353 Rv (partijen zijn voormalige echtgenoten) de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt, nu geen sprake is van nodeloos procederen en/of misbruik van procesrecht door een van partijen. Grief 1 van de man treft dus geen doel en de vordering van de vrouw sub iv zal worden afgewezen.
3.9.
Nu alle grieven falen, zal het hof de bestreden vonnissen van de rechtbank bekrachtigen.

4.De uitspraak

Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt de bestreden vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. van Reijsen, J.C.E. Ackermans -Wijn en G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 december 2021.
griffier rolraadsheer